ECLI:NL:GHDHA:2017:3788

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
29 december 2017
Zaaknummer
200.207.766/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en behoefte van de vrouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie die de man aan de vrouw moet betalen. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de bijdrage in de kosten van levensonderhoud voor de vrouw is vastgesteld op € 392,- per maand, naast een kinderalimentatie van € 224,- per maand per kind voor hun twee minderjarige kinderen. De vrouw heeft op 7 maart 2017 een verweerschrift ingediend en de zaak is op 28 juli 2017 mondeling behandeld. Tijdens de zitting is vastgesteld dat de behoefte van de vrouw € 1.550,- netto per maand bedraagt. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de partneralimentatie af te wijzen, terwijl de vrouw verzoekt om bekrachtiging van de beschikking.

Het hof oordeelt dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar werkzaamheden op dit moment niet kan uitbreiden, ondanks de suggestie van de man dat zij meer uren zou moeten kunnen werken. De vrouw heeft een vast contract voor 16 uur per week en haar werkgever vereist dat zij in haar vrije uren beschikbaar is om in te vallen. Het hof heeft begrip voor de situatie van de vrouw en oordeelt dat zij zich voldoende heeft ingespannen om een baan naast haar huidige baan te vinden. De stelling van de man dat de vrouw zwart werkt, wordt gepasseerd omdat deze niet aannemelijk is gemaakt. Het hof concludeert dat de vrouw behoefte heeft aan de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 392,- per maand, gezien haar eigen inkomen van circa € 700,- netto per maand. De man heeft geen draagkrachtverweer gevoerd, waardoor het hof oordeelt dat hij in staat is om deze alimentatie te voldoen. Uiteindelijk bekrachtigt het hof de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en wijst het overige verzoeken af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 11 oktober 2017
Zaaknummer : 200.207.766/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 16-1606
Zaaknummer rechtbank : C/10/496084
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.E.M. Elbertse te Schiedam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I. Fontijne te Vlaardingen.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 20 januari 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 oktober 2016 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 7 maart 2017 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 27 januari 2017 een V-formulier van 25 januari 2017 met bijlagen;
- op 17 juli 2017 een V-formulier van 14 juli 2017 met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 10 juli 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 28 juli 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in de onderhavige procedure van belang, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, bepaald op € 392,- per maand, naast een kinderalimentatie van € 224,- per maand per kind ten behoeve van de twee minderjarige kinderen van partijen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. In hoger beroep is komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 20 februari 2017 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: partneralimentatie.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover aan de vrouw partneralimentatie is toegekend en, in zoverre opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek om partneralimentatie af te wijzen.
3. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans zijn verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Behoefte
4. Ter terechtzitting van het hof zijn partijen het er over eens geworden dat de behoefte van de vrouw € 1.550,- netto per maand bedraagt. Gelet hierop behoeft de daarop ziende grief van de man geen bespreking meer.
Behoeftigheid
5. De man stelt dat de vrouw meer uren moet kunnen werken dan de huidige 16 uur per week, mede gezien het feit dat de oudste minderjarige naar de middelbare school gaat en de jongste vanaf september 2017. De man acht het redelijk dat de vrouw haar uren bij haar huidige werkgever uitbreidt tot 30 uur per week dan wel dat de vrouw ander werk zoekt. Indien het hof de partneralimentatie niet op nihil bepaalt verzoekt de man deze op termijn op nihil te bepalen zodat de vrouw gestimuleerd wordt om haar inkomen te verhogen. De vrouw heeft een prima opleiding en heeft voldoende werkervaring. In ieder geval meent de man dat de partneralimentatie moet eindigen indien het jongste kind van partijen 18 jaar oud is. De man stelt derhalve een afbouwregeling voor tot september 2023. Ter terechtzitting van het hof is door of namens de man nog gesteld dat de vrouw zwart werkt. Omdat de vrouw twee vaste dagen in de week en één dag in het weekend werkt moet het voor de vrouw eenvoudig zijn om haar werkzaamheden uit te breiden.
6. Het hof is, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar werkzaamheden op dit moment niet kan uitbreiden. De vrouw werkt bij een [bedrijf] en zij heeft een vast contract voor 16 uur per week. Weliswaar is vast komen te staan dat de vrouw twee vaste dagen in de week en één dag in het weekend werkt maar de verplichting van haar werkgever dat ze in haar vrije uren beschikbaar moet zijn om in te kunnen vallen maakt het vinden van een baan naast haar huidige baan moeilijk. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw zich voldoende ingespannen om een baan naast haar huidige baan te vinden. Het hof heeft er op dit moment nog begrip voor dat de vrouw in dit stadium haar huidige baan met een vast contract niet op wil geven in ruil voor een baan met een tijdelijk contract. Wel kan van haar verwacht worden dat zij zich aantoonbaar gaat inspannen om haar werkzaamheden verder uit te breiden. Alimentatie is een tijdelijk financieel vangnet. Van de onderhoudsgerechtigde mag worden verlangd dat zij/hij zich maximaal inzet om in zijn of haar eigen levensonderhoud te voorzien. Dit past ook bij de huidige maatschappelijke ontwikkelingen. Het hof passeert de stelling van de man dat de vrouw zwart werkt, aangezien de man die stelling niet aannemelijk heeft gemaakt en de vrouw die stelling heeft betwist. Dat de vrouw op dit moment behoefte heeft aan de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 392,- per maand staat naar het oordeel van het hof, gezien haar behoefte en haar eigen inkomen van circa € 700,- netto per maand, vast.
Draagkracht man
7. De man heeft geen draagkrachtverweer gevoerd, zodat het hof hem in staat acht een partneralimentatie van € 392,- per maand te kunnen voldoen.
8. Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bekrachtigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, J.M. van Baardewijk en M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2017.
.