ECLI:NL:GHDHA:2017:3781

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
200.215.903/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensregime en verdeling van goederen in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van goederen tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 februari 2017, waarin haar verzoek tot verdeling van de huwelijksgemeenschap was afgewezen. De vrouw stelde dat er sprake was van een gemeenschap van goederen en verzocht om de toedeling van twee auto's en een woning in [land]. De man betwistte de gemeenschappelijke eigendom en voerde aan dat het recht van [land] van toepassing was op hun huwelijksvermogensregime, wat geen gemeenschap van goederen kent.

Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat er geen sprake was van een gemeenschap van goederen, omdat het huwelijksvermogensregime van partijen was gewijzigd naar Nederlands recht na meer dan tien jaar verblijf in Nederland. De vrouw had niet aangetoond dat zij recht had op de terugbetaling van € 4.500,- aan de man, en het hof liet de vrouw toe tot het leveren van bewijs dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van een woning in [land]. De beslissing van het hof houdt in dat de vrouw bewijs moet leveren van haar stellingen en dat verdere beslissingen zijn aangehouden.

De zaak benadrukt de complexiteit van huwelijksvermogensregimes, vooral in internationale contexten, en de noodzaak voor duidelijke afspraken tussen echtgenoten over hun vermogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 20 december 2017
Zaaknummer : 200.215.903/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 16-5712 (echtscheiding) en FA RK 16-10451 (verdeling)
Zaaknummers rechtbank : C/10/505589 (echtscheiding) en C/10/516643 (verdeling)
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Y. Ben - Saddek-El Hamri te Rotterdam.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 16 mei 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 februari 2017 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 18 juli 2017 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
  • op 6 juni 2017 een V-formulier van 1 juni 2017 met bijlagen;
  • op 23 juni 2017 een V-formulier van 20 juni 2017 met bijlage.
De zaak is op 15 november 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat, en vergezeld van [naam] , tolk in de [land] taal.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is of tussen partijen een huwelijksgemeenschap bestaat en zo ja, de verdeling daarvan.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daar hoger beroep tegen is ingesteld en in zoverre opnieuw beschikkende, haar vordering zoals omschreven in het verzoekschrift van 21 december 2016 (het hof leest: aanvullend verzoekschrift houdende verweer op aanvulling oorspronkelijk zelfstandig verzoek) alsnog toe te wijzen.
Het petitum van de vrouw bevat geen duidelijke omschrijving van het verzoek zoals bepaald in artikel 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, maar het hof begrijpt uit het lichaam van het beroepschrift dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de afwijzing van de verzochte verdeling van de gemeenschap van goederen. De vrouw had in eerste aanleg de volgende verdeling verzocht: toedeling van de [merk auto 1] aan haar, toedeling van de [merk auto 2] aan de man, te bepalen dat de woning in [land] aan het adres.... gemeenschappelijk eigendom van partijen is en blijft en een veroordeling van de man om aan haar € 4.500,- te betalen.
3. De man verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen.
4. De vrouw verzet zich tegen het oordeel van de rechtbank dat partijen geen gemeenschappelijke eigendom hebben, reden waarom de rechtbank haar verzoek tot verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft afgewezen. Volgens de vrouw is de uitleg die de rechtbank aan de [wetgeving] geeft niet juist. Zij meent dat uit de [wetgeving] 2004 voortvloeit dat tussen twee echtgenoten sprake kan zijn van een gemeenschap van goederen. Bovendien heeft de rechtbank miskend dat op grond van artikel 7 sub 2 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime nu partijen na hun huwelijk meer dan tien jaar hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben gehad. Partijen zijn in Nederland, op het [land] Consulaat, op 17 juni 1993 gehuwd en woonden toen al in Nederland, zodat volgens de vrouw vanaf die datum sprake is van een gemeenschap van goederen tussen partijen. Tot de gemeenschap behoren volgens de vrouw de auto’s en de onroerende zaken in [land] . De vrouw betwist dat alleen de man inkomen verwierf. De vrouw ontving toeslagen op haar naam, zodat aldus vaststaat dat sprake is van een gemeenschap van goederen die verdeeld moet worden. Tot die gemeenschap behoort onder meer een woning in [land] . De vrouw verzoekt de man stukken in het geding te brengen zoals het saldo van de bankrekening van de man en de waarde van de woning in [land] ten tijde van de indiening van het echtscheidingsverzoek (7 juli 2016).
5. De man blijft bij zijn standpunt dat geen sprake is van gemeenschappelijk eigendom en dat de rechtbank de verzochte verdeling derhalve terecht heeft afgewezen. Op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub 2 onder a van het toepasselijke Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 is [land] recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen. Het [land] huwelijksvermogensrecht kent geen enkele gemeenschap van goederen en er ontstaat door het huwelijk als zodanig geen gemeenschappelijk vermogen. Ieder der echtgenoten behoudt wat van hem of haar is en wat hij of zij tijdens het huwelijk verkrijgt. Op grond van artikel 49 van de [wetgeving] kunnen echtgenoten afspraken maken met betrekking tot de wijze van verdeling van het vermogen dat gedurende het huwelijk is verkregen. Deze afspraken dienen te worden opgenomen in een akte, apart van de huwelijksakte. Van dergelijke afspraken, voorafgaande aan en ten tijde van het huwelijk, is geen sprake. De foto’s die de vrouw in eerste aanleg heeft overgelegd van een woning zijn van een voor de man onbekende woning. Dat het door de vrouw ontvangen kindgebonden budget, toeslagen en heffingskortingen in de gemeenschap zijn beland betwist de man. Tevens betwist de man dat sprake is van een woning in [land] die door partijen gemeenschappelijk is gefinancierd.
Toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime
6. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht overwogen dat toen partijen in het huwelijk traden op 17 juni 1993 op het [land] Consulaat vanwege hun gemeenschappelijke [land] nationaliteit en het ontbreken van een rechtskeuze het [land] recht van toepassing was op hun huwelijksvermogensregime. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank eveneens terecht overwogen dat volgens [land] recht door het huwelijk als zodanig geen gemeenschappelijk vermogen ontstaat en het [land] recht evenmin vermogensrechtelijke gevolgen toekent aan de ontbinding van de huwelijksband, tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Nu niet is gebleken dat partijen anders zijn overeengekomen heeft de rechtbank terecht beslist dat er geen sprake is van enige gemeenschap van goederen.
Het toepasselijke huwelijksvermogensregime is op grond van artikel 7 lid 2 sub 2 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 met ingang van 17 juni 2003 automatisch gewijzigd. Vanaf die datum hebben partijen - die immers geen rechtskeuze en geen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt – meer dan 10 jaar hun gewone verblijfplaats in Nederland.
Dit leidt ertoe dat in het tijdvak 17 juni 1993 tot 17 juni 2003 [land] recht en met ingang van 17 juni 2003 Nederlands recht het huwelijksvermogensregime van partijen beheerst. Weliswaar heeft de man ter zitting van het hof betoogd dat ook vanaf 17 juni 2003 [land] recht van toepassing is omdat hij nooit de Nederlandse nationaliteit heeft aangevraagd en zich meer betrokken voelt bij [land] dan bij Nederland, maar dat verhindert de automatische wijziging niet.
7. Vast staat dat de vrouw het inleidend verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen heeft ingediend op 7 juli 2016, zodat de huwelijksgemeenschap per die datum is ontbonden.
Verdeling
[merk auto 2] en [merk auto 1]
8. Niet in geschil is dat de twee auto’s, de [merk auto 2] en de [merk auto 1] , ná 17 juni 2003 zijn verkregen en derhalve in de op 17 juni 2003 ontstane huwelijksgemeenschap vallen. De man heeft geen verweer gevoerd tegen de door de vrouw verzochte wijze van verdeling van die auto’s, zodat het hof overeenkomstig haar verzoek zal beslissen.
Verzoek tot terugbetaling voorschot € 4.500,-
9. De vrouw verzoekt de man te veroordelen € 4.500,- aan haar terug te betalen, stellende dat zij dat bedrag tijdens een vakantie in [land] heeft voorgeschoten, deels afkomstig uit haar bruidsschat en deels afkomstig van sieraden die zij verkocht heeft.
10. Het hof zal het verzoek van de vrouw afwijzen, aangezien zij in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man niet heeft gesteld, noch heeft aangetoond dat zij op enig tijdstip voormeld bedrag aan de man voorgeschoten zou hebben.
Saldo bankrekening/verzekering
11. Ter terechtzitting van het hof heeft de vrouw gesteld dat zij als productie 5 bij het beroepschrift een bankafschrift in het geding heeft gebracht, met de bedoeling het saldo van die rekening alsnog in de verdeling te betrekken.
De man heeft gesteld dat het geen bankrekening betreft maar een repatriëringsverzekering waarvan het saldo niet ter vrije beschikking is en niet opneembaar is.
12. Gezien de omschrijving op voormelde productie –waarop geen enkele indicatie voor een polis voorkomt - en de toelichting ter zitting acht het hof de stelling van de vrouw, dat het een gewone bankrekening betreft, aannemelijk. Dit brengt met zich dat ieder der partijen recht heeft op de helft van dit gemeenschapsgoed, namelijk het batig saldo op 7 juli 2016.
Woning in [land]
13. De vrouw stelt dat partijen het gezamenlijk eigendom hebben van een woning in [land] , waarvan de grond waarop die woning is gebouwd op 26 oktober 2004 is gekocht. Volgens de vrouw is woning betaald van gemeenschappelijk vermogen. De vrouw verzoekt voor recht te verklaren dat deze woning gemeenschappelijk eigendom is. Ter terechtzitting van het hof heeft de vrouw gesteld dat de woning in de plaats [plaatsnaam] is gelegen en dat die plaats zo klein is dat de woning geen adres heeft. Het hof begrijpt de stelling van de vrouw zoals toegelicht ter zitting aldus dat zij stelt dat een woning te [plaatsnaam] in de huwelijksgemeenschap van partijen is gevallen.
14. De man betwist dat er door hem (en de vrouw) een huis in [land] in eigendom is verkregen. Volgens hem had hij geen financiële middelen om een huis te kopen omdat hij zeven personen moest onderhouden.
15. Nu de vrouw blijft volharden in haar stelling dat partijen een huis in [land] in gezamenlijk eigendom hebben en de man dat (nog steeds) betwist, zal het hof, nu de vrouw ter zitting uitdrukkelijk bewijs van haar stelling heeft aangeboden, de vrouw toelaten tot dat bewijs in het bijzonder door het bijbrengen van schriftelijk bewijs.
16. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
laat de vrouw toe tot het leveren van bewijs, door alle middelen rechtens, in het bijzonder door schriftelijk bewijs dat partijen gezamenlijk gerechtigd zijn tot de eigendom van een woning in de plaats [plaatsnaam] in [land] ;
bepaalt dat de vrouw, indien zij zowel schriftelijk bewijs als getuigenbewijs wil leveren, dat zij uiterlijk vier weken voor het alsdan te houden getuigenverhoor de schriftelijke bewijsmiddelen moet indienen;
bepaalt dat de vrouw, indien zij bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, een opgave van haar verhinderdata tot en met april 2018 in het geding dient te brengen;
benoemt tot raadsheer-commissaris mr. A.H.N. Stollenwerck en bij diens afwezigheid mr. C.M. Warnaar;
bepaalt dat de vrouw 10 dagen voor het getuigenverhoor aan de griffier van dit hof alsmede aan de wederpartij opgave doet van de te horen getuigen;
bepaalt dat de vrouw de getuigen tijdig oproept voor het getuigenverhoor;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, A.H.N. Stollenwerck en L.C.A. Verstappen, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier en uitgesproken ter terechtzitting van 20 december 2017.