ECLI:NL:GHDHA:2017:3770

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
22-004371-14, 22-000203-13, 22-005301-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke mishandeling en andere geweldsdelicten met terbeschikkingstelling

Op 22 december 2017 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin de verdachte werd beschuldigd van het doden van een persoon, mishandeling en andere geweldsdelicten. De verdachte heeft het slachtoffer op 26 februari 2013 in Rotterdam op gewelddadige wijze om het leven gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met grote kracht heeft geslagen en verstikt, wat heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van het slachtoffer in eerdere incidenten en heeft hij zich verzet tegen de aanhouding door de politie, alsook beledigingen geuit naar de opsporingsambtenaren. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren en 2 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft hem ter beschikking gesteld met dwangverpleging. De rechtbank heeft eerder een lagere straf opgelegd, maar het hof heeft deze vonnissen vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard vanwege alcoholafhankelijkheid en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummers: 22-004371-14, 22-000203-13 (gev. ttz),
22-005301-12 (gev. ttz)
Parketnummers: 10-691059-13, 10-691000-13, 10-691206-12, 10-732119-12 (gev. ttz) en
10-661191-10 (TUL)
Datum uitspraak: 22 december 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen de vonnissen van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van respectievelijk 9 november 2012 en 2 januari 2013, alsmede tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Rotterdam van 1 oktober 2014 en
en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep in de zaak met rolnummer 22-004371-14 gedetineerd in [detentieadres], te [plaats]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 11 december 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte op 1 oktober 2014 ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-691059-13 primair ten laste gelegde, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens is aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Voorts is de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf toegewezen.
Van het in de zaak met parketnummer 10-691000-13 primair ten laste gelegde is de verdachte in eerste aanleg bij vonnis van 2 januari 2013 vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarden als vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-691206-12 onder 1 en 2 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 10-732119-12 (gevoegd ter terechtzitting in eerste aanleg) onder 1 en 2 ten laste gelegde is de verdachte in eerste aanleg bij vonnis van 9 november 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf toegewezen.
Namens de verdachte is tegen deze drie vonnissen hoger beroep ingesteld.
Voeging ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft de bij parketnummers 10-691059-13 (rolnummer 22-004371-14), 10-691000-13 (rolnummer 22-000203-13), 10-691206-12 en 10-732119-12 (rolnummer 22-005301-12) ten laste gelegde feiten ter terechtzitting in hoger beroep onder rolnummer 22-004371-14 gevoegd.
Waar hierna wordt gesproken van zaken met onderscheiden parketnummers is dat een administratieve aanduiding, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan hetgeen rechtens volgt uit de bevolen voeging van die zaken onder rolnummer 22-004371-14.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:

Zaak met parketnummer 10-691059-13:

hij op of omstreeks 26 februari 2013 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk
- die [slachtoffer] met zeer grote kracht tegen het hoofd en/of de romp geslagen, althans ten opzichte van die [slachtoffer] uitwendig mechanisch stomp geweld toegepast en/of
-die [slachtoffer] verstikt (door geweld op de hals toe te passen en/of door de luchtwegen te belemmeren) en/of
-geweld op de mond-neusregio van die [slachtoffer] toegepast en/of druk uitgeoefend op de borstkas van die [slachtoffer] en/of (aldus) de luchtwegen/ademhaling mechanisch belemmerd tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 februari 2013 te Rotterdam aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een breuk van de linker onderkaak en/of een gebroken rib en/of uitgebreide bloeduitstortingen in het gelaat en/of uitgebreide bloeduitstortingen aan de hals en/of een gebroken hoorntje van het tongbeen), heeft toegebracht, door opzettelijk
- die [slachtoffer] met zeer grote kracht tegen het hoofd en/of de hals en/of de romp te slaan, althans ten opzichte van die [slachtoffer] uitwendig mechanisch stomp geweld toe te passen en/of
-die [slachtoffer] te verstikken (door geweld op de hals toe te passen en/of door de luchtwegen te belemmeren) en/of
-geweld op de mond-neusregio van die [slachtoffer] toe te passen en/of druk uit te oefenen op de borstkas van die [slachtoffer] en aldus de luchtwegen/ademhaling mechanisch te belemmeren, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 februari 2013 te Rotterdam opzettelijk mishandelend
- [ slachtoffer] met zeer grote kracht tegen het hoofd en/of de hals en/of de romp heeft geslagen, althans ten opzichte van die [slachtoffer] uitwendig mechanisch stomp geweld heeft toegepast en/of
- die [slachtoffer] heeft verstikt (door geweld op de hals toe te passen en/of door de luchtwegen te belemmeren) en/of
-geweld op de mond-neusregio van die [slachtoffer] heeft toegepast en/of druk heeft uitgeoefend op de borstkas van die [slachtoffer] en aldus de luchtwegen/ademhaling mechanisch heeft belemmerd,
tengevolge waarvan deze is overleden;

Zaak met parketnummer 10-691000-13:

hij op of omstreeks 29 december 2012 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet deze [slachtoffer] meerdere malen, althans éénmaal (met kracht)
- in en/of tegen het gezicht, althans het lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of
- met de handen de keel heeft dicht geknepen/gedrukt waardoor deze [slachtoffer] geen adem/lucht kreeg en/of
- een ketting rond de keel heeft gelegd en aangetrokken waardoor deze [slachtoffer] geen adem/lucht kreeg en/of
- flessen water over het hoofd heeft gegooid, waardoor deze [slachtoffer] geen adem/lucht kreeg, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot en veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 december 2012 te Rotterdam opzettelijk mishandelend, althans een persoon, te weten [slachtoffer],
- in en/of tegen het gezicht, althans het lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of
- met de handen de keel heeft dicht geknepen/gedrukt waardoor deze [slachtoffer] geen adem/lucht kreeg en/of
- een ketting rond de keel heeft gelegd en aangetrokken waardoor deze [slachtoffer] geen adem/lucht kreeg en/of
- flessen water over het hoofd heeft gegooid, waardoor deze [slachtoffer] geen adem/lucht kreeg,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

Zaak met parketnummer 10-691206-12:1.hij op of omstreeks 17 augustus 2012 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of met een hamer op een hand heeft geslagen en/of aan de haren heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

2.
hij op of omstreeks 17 augustus 2012 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een tafel en/of een bank en/of een bed, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt door daarop/daartegen (met een hamer) te slaan dan wel de tafel in elkaar te trappen en/of door over de bank en het bed te urineren;

Zaak met parketnummer 10-732119-12:1.hij op of omstreeks 24 maart 2012 te Rotterdam toen de aldaar dienstdoende (hoofd)agent(en) werkzaam bij de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig te rukken/trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die (politie)ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te brengen/bewegen;

2.
hij op of omstreeks 24 maart 2012 te Rotterdam opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), de (hoofd)agent(en) werkzaam bij de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Klootzakken, jullie moeten van mijn hond afblijven" en/of "Klootzakken! Motherfuckers! Kankerlijers!", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd en dat de verdachte voor alle ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar en 5 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte zal worden opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling met het bevel tot verpleging van overheidswege, waarbij bepaald zal worden dat deze niet aan een maximum is verbonden en eerst zal ingaan na ommekomst van de aan de verdachte op te leggen straf. Het hof verwijst naar de door de advocaat-generaal overgelegde requisitoiraantekeningen en naar hetgeen in aanvulling daarop is gesteld.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte kan worden veroordeeld voor het onder parketnummer 10-691059-13
subsidiairten laste gelegde feit alsmede voor de beide onder parketnummer 10-732119-12 ten laste gelegde feiten. Van de overige ten laste gelegde feiten dient de verdachte te worden vrijgesproken. Het hof verwijst naar de door de raadsman overgelegde pleitnotities en naar hetgeen in aanvulling daarop is gesteld.
Het vonnis waarvan beroep
De vonnissen waarvan beroep kunnen niet in stand blijven omdat het hof thans voor alle gevoegde zaken één arrest zal wijzen en het hof op onderdelen tot andere oordelen komt dan in eerste aanleg zijn gegeven.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het:
- in de zaak met parketnummer 10-691059-13 primair
- in de zaak met parketnummer 10-691000-13 subsidiair
- in de zaak met parketnummer 10-691206-12 onder 1 en 2 - in de zaak met parketnummer 10-732119-12 onder 1 en 2
ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

Zaak met parketnummer 10-691059-13:

hij op
of omstreeks26 februari 2013 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk
-
die [slachtoffer] met zeer grote kracht tegen het hoofd en/of de romp geslagen, althansten opzichte van die [slachtoffer] uitwendig mechanisch stomp geweld toegepast en
/of
-die [slachtoffer] verstikt (door geweld op de hals toe te passen en/of door de luchtwegen te belemmeren) en
/of
-geweld op de mond-neusregio van die [slachtoffer] toegepast
en/of druk uitgeoefend op de borstkas van die [slachtoffer] en/of (aldus) de luchtwegen/ademhaling mechanisch belemmerdtengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

Zaak met parketnummer 10-691000-13:

hij op
of omstreeks29 december 2012 te Rotterdam opzettelijk mishandelend,
althans een persoon, te weten[slachtoffer],
- in
en/of tegenhet gezicht
, althans het lichaam,heeft geslagen en
/ofgestompt en
/of
- met de handen de keel heeft dicht geknepen
/gedruktwaardoor deze [slachtoffer] geen
adem/lucht kreeg en
/of
- een ketting rond de keel heeft gelegd en aangetrokken waardoor deze [slachtoffer] geen adem/lucht kreeg en/of
- flessen water over het hoofd heeft gegooid, waardoor deze [slachtoffer] geen adem/lucht kreeg,
waardoor deze letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden;

Zaak met parketnummer 10-691206-12:1.hij op of omstreeks 17 augustus 2012 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon, (te weten [slachtoffer]), tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of met een hamer op een hand heeft geslagen en/of aan de haren heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

2.
hij op
of omstreeks17 augustus 2012 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een tafel en
/ofeen bank en
/ofeen bed
, in elk geval enig goed,geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,heeft
vernield en / ofbeschadigd
en / of onbruikbaar gemaaktdoor
op de tafeldaarop/daartegen (met een hamer
)te slaan
dan wel de tafel in elkaar te trappenen
/ofdoor over de bank en het bed te urineren;

Zaak met parketnummer 10-732119-12:

1.
hij op
of omstreeks24 maart 2012 te Rotterdam toen de aldaar dienstdoende
(hoofd
)agent
(en
)werkzaam bij de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, te weten [verbalisant 1] en
/of[verbalisant 2] verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht,
in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit,op heterdaad ontdekt, had
(den
)aangehouden en
[verbalisant 2] hem hadvastgegrepen, althans vast had
(den)teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena
(a
)r
(en)[verbalisant 2], werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner
/hunnerbediening, door opzettelijk gewelddadig te
rukken/trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die
(politie
)ambtena
(a
)r
(en)verdachte trachtte
(n)te brengen
/bewegen;
2.
hij op
of omstreeks24 maart 2012 te Rotterdam opzettelijk beledigend
(een)ambtena
(a)r
(en
), de
(hoofd
)agent
(en
)werkzaam bij de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, te weten [verbalisant 1] en
/of[verbalisant 2], gedurende
en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van
zijn/haar/hun bediening, die [verbalisant 1] en
/of[verbalisant 2] in
diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Klootzakken, jullie moeten van mijn hond afblijven" en
/of"Klootzakken! Motherfuckers! Kankerlijers!"
, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, met name het in de zaak met parketnummer 10-691000-13 primair ten laste gelegde, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging in de zaak met parketnummer
10-691059-13
De rechtbank heeft uitvoerige bewijsoverwegingen in het vonnis opgenomen. Het hof kan zich grotendeels met deze overwegingen verenigen. Het hof zal deze overwegingen voor een deel overnemen, maar ook aanvullen en waar nodig aanpassen.
Feitelijke vaststellingen
Op 26 februari 2013, omstreeks 20.05 uur, is de politie naar aanleiding van een reanimatiemelding naar de woning aan de [adres] te Rotterdam gegaan. De politie trof daar de verdachte aan en [slachtoffer], hierna te noemen het slachtoffer. Het slachtoffer was ernstig gewond en verkeerde buiten bewustzijn. Zij is met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht en is vervolgens binnen enkele uren overleden.
Er is pathologisch onderzoek verricht op het lichaam van het slachtoffer. Uit het NFI-rapport van 4 oktober 2013, met bijlagen, blijkt dat sprake was van (onder meer) het volgende letsel:
  • een gebroken onderkaak;
  • gebroken ribben met begeleidende bloeduitstorting in de borstvliezen;
  • forse zwelling van het gelaat en uitgebreide bloeduitstortingen;
  • verscheuring van de slijmvliezen van de lippen en van het wangslijmvlies met uitgebreide begeleidende bloeduitstortingen;
  • 3 of 4 ontbrekende gebitselementen in de bovenkaak, waarvan 1 werd teruggevonden in de keelholte, het tandvlees was verscheurd met bloeduitstortingen ter plekke;
  • aan het behaarde hoofd links en rechts 2 huidscheuren van 1,3 en 2 cm met bloeduitstortingen en weefselbruggen in de diepte;
  • uitgebreide bloeduitstorting aan de binnenzijde van de schedelhuid rondom en in de slaapspieren beiderzijds;
  • een strak gespannen hard hersenvlies met daaronder circa 20 ml vloeibaar bloed, diffuse bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen;
  • tekenen van vochtophoping in de hersenen;
  • verspreid over het gehele lichaam, met name aan de armen/handruggen vele rode huidverkleuringen van onderhuidse bloeduitstortingen, met plaatselijk streepvormige of onregelmatige oppervlakkige huidbeschadigingen;
  • uitwendig en inwendig aan de hals uitgebreide bloeduitstortingen vrijwel in de gehele weke delen regio van de hals;
  • een gebroken hoorntje van het tongbeen;
  • aan de linkerhandrug een scherprandige huidperforatie ter lengte van 3 cm en een onderliggend steekkanaal van 2 cm met bloeduitstorting. Een pees was deels gekliefd.
Naar het oordeel van de patholoog kan het intreden van de dood van het slachtoffer “goed worden verklaard door verwikkelingen van inwerking van (heftig) uitwendig mechanisch stomp geweld op het hoofd, verstikking (door doorgemaakt geweld op de hals en/of door belemmering van de luchtwegen), door geweld op de mond-neusregio (al dan niet in combinatie met mechanische belemmering van de ademhaling door druk op de borstkas), elk op zich dan wel in combinatie.”
Conclusie van het hof over dood, dader en opzet
Op basis van het pathologisch rapport en de omstandigheden waaronder de politie en de hulpverleners het slachtoffer hebben aangetroffen, gaat het hof ervan uit dat zij is overleden als gevolg van geweld dat kort voor het overlijden op haar is uitgeoefend.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat iemand anders dan de verdachte voor dit geweld verantwoordelijk is geweest. Door forensisch onderzoek is vastgesteld dat de woonkamer van de woning aan de [adres] de plaats is waar het slachtoffer het letsel heeft bekomen. Alleen de verdachte en het slachtoffer waren die avond in de woning aanwezig. Dit laatste volgt niet alleen uit de verklaring van de verdachte zelf, maar blijkt ook uit het feit dat de politie (alleen) hen heeft aangetroffen in de woning, die van de binnenzijde was afgesloten. Het hof gaat er daarom van uit dat het in ieder geval de verdachte is geweest die het dodelijke letsel aan het hoofd en de hals van het slachtoffer heeft toegebracht.
Het hof overweegt voorts dat uit de aard van het door de patholoog beschreven letsel kan worden afgeleid dat het geweld dat de verdachte op het slachtoffer heeft uitgeoefend zeer heftig was en mede gericht was tegen kwetsbare lichaamsdelen zoals het hoofd en de hals. Het hof ziet het als een feit van algemene bekendheid dat een dergelijk heftig, gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig op zowel het hoofd als de hals toegepast mechanisch stomp en ook (samen)drukkend, al dan niet omsnoerend geweld een aanmerkelijke kans op dodelijke afloop met zich brengt. Ook de verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Hij heeft die kans op een dodelijke afloop op de koop toe genomen. Het hof concludeert dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De lezing van de verdachte
De verdediging heeft deze tijdens het onderzoek ter terechtzitting voorgehouden mogelijke conclusie bestreden en heeft gesteld dat er bij de verdachte geen sprake is geweest van opzet op de dood van het slachtoffer, ook geen opzet in voorwaardelijke zin. Volgens de verdachte (gelet op zijn verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg, zakelijk weergegeven), heeft zich het volgende afgespeeld.
Hij was die avond bij het slachtoffer in haar woning. Zij hadden wijn en Raki gedronken. Het slachtoffer had ook zogenaamde 'poppers' gebruikt. De verdachte en het slachtoffer zaten samen op de bank en het slachtoffer begon met de verdachte te flirten. Tijdens dit gebeuren, dat de verdachte aanduidt als voorspel, vroeg het slachtoffer aan de verdachte om haar te verwurgen, omdat zij daar opgewonden van raakte. De verdachte en het slachtoffer hadden dit wel vaker gedaan. De verdachte kneep dan haar keel dicht, zodat zij geen adem meer kreeg en deed dit tot net voor het moment dat het slachtoffer 'out' zou gaan. Dat gaf haar een euforisch gevoel. Dit verwurgen is die avond een aantal keren gebeurd. Vervolgens vroeg het slachtoffer aan de verdachte of hij haar wilde slaan. Ook dit hadden zij eerder gedaan. Op haar verzoek heeft de verdachte haar toen met zijn beide vuisten tegen de zijkanten van het gezicht geslagen, ongeveer l0 tot 15 keer. Hoewel het slachtoffer door middel van knijpen in zijn hand aangaf dat zij wilde dat hij door zou gaan, nam de verdachte toen een 'time out' en zei dat ook met die woorden tegen het slachtoffer omdat hij haar eigenlijk niet zo hard wilde slaan en hij ook zag dat het gezicht van het slachtoffer rood was geworden door het slaan. Het slachtoffer was op dat moment gewoon bij kennis en gaf hem nog een vuile blik omdat hij niet door wilde gaan met slaan. Het slachtoffer bleef op de bank liggen, terwijl de verdachte zich vervolgens uitkleedde en op een in de woonkamer aanwezig matras ging liggen. Hij is in slaap gevallen en toen hij iets later weer wakker werd, merkte hij dat het slachtoffer nergens meer op reageerde. Haar gezicht was rood en begon te zwellen. De verdachte raakte in paniek. Hij heeft geprobeerd het slachtoffer te reanimeren (mond-op-mondbeademing en op de borstkas drukken) en hij heeft het alarmnummer 112 gebeld, waarna de politie en hulpverleners ter plaatse kwamen. De verdachte kan zich het telefoongesprek met de 112-meldkamer niet meer herinneren.
Volgens de verdachte heeft hij het slachtoffer niet zo hard geslagen dat daardoor het door de patholoog geconstateerde letsel kan zijn veroorzaakt. Over de wonden aan de linkerhand van het slachtoffer heeft de verdachte verklaard dat deze misschien bij zijn pogingen tot reanimeren zijn ontstaan. De verdachte was toen in paniek en kan zich niet meer goed herinneren hoe dit precies is gegaan.
Ter terechtzitting bij het hof heeft de verdachte geen hiervan in essentie afwijkende verklaring gegeven. Hij heeft aan zijn eerdere verklaring toegevoegd dat hij en het slachtoffer niet met elkaar hebben gesproken en door middel van andere tekens (bijvoorbeeld knijpen) aanwijzingen gaf. Het slachtoffer heeft niets gezegd, ook niet nadat de verdachte had gezegd een time-out te nemen.
De verdachte heeft nogmaals bevestigd dat er sprake was van een door het slachtoffer geïnitieerd en uit de hand gelopen seksspel (wurgseks en met vuisten slaan in het gezicht) en dat hij op geen enkele manier de intentie heeft gehad dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden. Over de aangetroffen kapotte fles in de woning heeft de verdachte verklaard dat de fles mogelijk kapot is gegaan doordat hij de fles heeft gepakt en heeft weggestoten of weggegooid. De wond aan haar hand is mogelijk ontstaan toen hij haar heeft geprobeerd te reanimeren en daarbij haar armen langs haar lichaam omhoog en omlaag heeft bewogen, zodat haar hand toen mogelijk de gebroken fles heeft geraakt.
De verdediging heeft op een aantal omstandigheden gewezen die in de visie van de verdediging steun geven aan de lezing van de verdachte. Zo was het slachtoffer ruimdenkend als het ging om seks en deed zij aan SM. Er zijn mensen die in het kader van een SM-spel met vuisten in het gezicht geslagen willen worden. De door de verdachte geschetste gang van zaken past volgens de moeder van de verdachte bij haar beeld van de relatie tussen het slachtoffer en de verdachte. Er zijn aanwijzingen dat het slachtoffer een ernstige verslavingsproblematiek had, dat zij manipulatief was en niet altijd de waarheid vertelde. Het gedrag van de verdachte na het toegepaste geweld laat juist zien dat hij de dood van het slachtoffer niet heeft gewild of de kans daarop willens en wetens heeft aanvaard. Hij heeft 112 gebeld en geprobeerd het slachtoffer te reanimeren. Ter plaatse gekomen politiemensen troffen een verwarde verdachte aan, met een wisselende stemming, in paniek en hulp voor het slachtoffer vragend.
De beoordeling van de lezing van de verdachte
Deze door de verdediging aangedragen elementen overtuigen het hof niet. Uit geen enkele verklaring in het dossier kan worden afgeleid dat het slachtoffer daadwerkelijk aan SM deed. Slechts is genoemd dat zij zich wel eens als meesteres presenteerde op internet of via de telefoon, maar daarbij is tevens vermeld dat het slachtoffer op geen enkele manier fysiek als zodanig handelde. Dat er mensen zijn die in het kader van een SM-spel met vuisten in het gezicht geslagen willen worden zegt niets over de vraag of het slachtoffer dat ook wilde. Overigens past de door de verdachte beschreven gang van zaken minder goed bij de gestelde meesteres-positie van het slachtoffer nu zij op de gewraakte dag tijdens het SM-seksspel juist telkens als gedomineerde de onderdanige persoon was. Ook de indrukken van de moeder van de verdachte over de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer en de inschatting van anderen over de ernst van bij het slachtoffer aanwezige verslavingsproblemen en over haar manipulatieve of waarheidsgetrouwe karakter zeggen niets over wat zich feitelijk heeft afgespeeld.
Verder kent het hof geen grote betekenis toe aan de omstandigheid dat de verdachte 112 heeft gebeld en dat hij, naar eigen zeggen, heeft geprobeerd het slachtoffer te reanimeren. Het hof sluit zeker niet uit dat de verdachte op enig moment na het toebrengen van letsel tot het besef is gekomen dat hij niet wilde dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Dit werpt echter geen ander licht op het hiervoor omschreven opzet van de verdachte tijdens de geweldsuitoefening.
Het hof acht de door de verdachte gegeven lezing van de feiten onaannemelijk en ongeloofwaardig en overweegt daartoe het volgende.
a.
Het hof onderkent dat er personen zijn die zich met SM bezig houden en dat daaraan inherent is dat daarbij sprake kan zijn van pijn of enig lichamelijk geweld, uiteenlopend van zeer licht tot zwaarder. Het hof acht het echter volstrekt onaannemelijk dat iemand, dus ook het slachtoffer, zou hebben ingestemd met en zelfs zou hebben gevraagd om het uiterst grove geweld dat de verdachte blijkens de hiervoor omschreven letsels op het slachtoffer heeft toegepast. Dat geweld overschrijdt iedere in dezen nog denkbare grens.
b.
De getuige [getuige 1], de buurvrouw van het slachtoffer, heeft verklaard dat zij op 26 februari 2013 omstreeks 19.30 uur na haar werk thuiskwam en dat zij toen hoorde dat het slachtoffer en de verdachte een woordenwisseling hadden. Zij is op een gegeven moment naar de keuken gegaan om te koken. Enige tijd na thuiskomst hoorde zij gestommel en gebonk in de woning van het slachtoffer en ook hoorde zij toen een kreet uit de woning van het slachtoffer komen die klonk als “Neeeee” of “Ooooo”. [Getuige 1] hoorde het slachtoffer huilen en zij hoorde haar snikkend zeggen: “Je zou dat niet meer doen”. Ook hoorde zij de verdachte schreeuwen: “het is allemaal je eigen schuld.” Op een gegeven moment werd het gestommel zo hard dat getuige [getuige 1] bang werd en meteen de politie heeft gebeld. [1]
De verdediging heeft er op gewezen dat de verklaring van de getuige op een aantal punten niet kan kloppen. De door de getuige geschetste woordenwisseling kan niet geplaatst worden in de minuten vlak voordat zij 112 belde, omdat de hulpdiensten op dat moment reeds ter plaatse waren, en de getuige kan het slachtoffer ook niet hebben horen praten toen het slachtoffer werd weggebracht omdat het slachtoffer toen buiten kennis was.
Dit laatste is naar het oordeel van het hof juist.
Het hof volgt de eerste stelling van de verdediging echter niet. De getuige heeft in haar verklaring van 27 februari 2013 eerst uitgelegd dat zij het slachtoffer heeft horen roepen en dat zij toen begon te twijfelen of zij de politie moest bellen. Daarna heeft de getuige verklaard: “Toen werd het gestommel zo hard, ik werd toen echt bang. Ik heb meteen mijn huistelefoon gepakt en de politie gebeld… Ik kreeg te horen dat de politie al aanwezig was.” Deze formulering sluit naar het oordeel van het hof geenszins uit dat er enige tijd gelegen was tussen de weergegeven uitlatingen van het slachtoffer en het harde gestommel (welk gestommel afkomstig moet zijn geweest van de inmiddels aanwezige hulpdiensten nu de getuige om 20.10.52 heeft gebeld met 112 en de politie om 20.08 uur op de [adres] aanwezig was). Dat past ook bij de weergave van haar verklaringen in het proces-verbaal van bevindingen waarin zij zegt dat zij ruzie hoorde, dat zij de buurvrouw hoorde huilen, dat zij vervolgens veel herrie hoorde in de woning en dat het daarna stil werd, gevolgd door wederom een hoop herrie. [2] De weergave van de verklaring van de getuige dwingt daarom niet tot de (door de verdediging kennelijk getrokken) conclusie dat de uitlatingen van het slachtoffer volgens de getuige zijn gedaan in de minuten vlak vóór haar 112-melding en daarom dus niet kunnen kloppen.
Naar het oordeel van het hof is er, ondanks de geconstateerde onjuistheid, geen reden om geen geloof te hechten aan hetgeen de getuige over de gestelde uitlatingen van het slachtoffer vóór de komst van de hulpdiensten heeft verklaard.
Deze verklaring van de getuige betekent wel, dat de verklaring van de verdachte dat er kort voordat het slachtoffer buiten bewustzijn raakte tussen hem en het slachtoffer helemaal geen communicatie was, laat staan ruzie, voor onjuist moet worden gehouden.
c.
De verdachte heeft verklaard dat van de later bij het slachtoffer aangetroffen letsels (buiten het erg rood en wat dik geworden gezicht) nog geen sprake was toen hij een time out nam en ging slapen. Dit is tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen onder de conclusie met betrekking tot de dood, dader en opzet, onhoudbaar. Diverse bij het slachtoffer aangetroffen letsels, zoals die aan de hersenen en aan de hand, passen niet bij hetgeen de verdachte volgens zijn verklaring (slechts) zou hebben gedaan.
d.
De lezing van de verdachte geeft geen afdoende verklaring voor het aantreffen van een tand in de keel van het slachtoffer en een tand op de grond voor de bank. De suggestie van de verdachte dat hij het slachtoffer heeft geprobeerd te reanimeren door mond-op-mondbeademing, waardoor het slachtoffer mogelijk een of meer tanden heeft verloren, acht het hof niet aannemelijk. Deze verklaring strookt niet met de inhoud van het 112-meldkamergesprek, waaruit wel blijkt van aanwijzingen aan de in paniek zijnde verdachte over hartmassage, maar niet dat deze massage ook werkelijk door hem werd toegepast, noch dat door hem op dat moment of eerder mond-op-mond-beademing is toegepast. [3] Ook bij de politie heeft de verdachte niet gesproken over mond-op-mond-beademing.
e.
De lezing van de verdachte geeft geen afdoende verklaring voor de op de salontafel (in de nabijheid waarvan het slachtoffer lag) aangetroffen bebloede en kapotte Raki fles, waarvan de scherven verspreid op de grond (met vloerbedekking) in de woonkamer lagen. Het kapot slaan van een dergelijke fles aan de bodemzijde vergt een behoorlijke krachttoepassing op de fles. Een en ander laat zich naar het oordeel van het hof niet verklaren door de lezing van de verdachte dat hij de fles heeft weggestoten of weggegooid.
Hetzelfde geldt voor de wijze van ontstaan van de bij het slachtoffer aangetroffen verwonding op de linkerhandrug, 3 cm lang en met een onderliggend steekkanaal van 2 cm. [4] Dat deze verwonding is veroorzaakt doordat de verdachte de arm van het slachtoffer van boven naar beneden heeft gezwaaid en daarbij tegen het glas is gestoten, zoals de verdachte heeft verklaard, acht het hof hoogst onaannemelijk.
f.
De getuige [getuige 2] (een vriend van het slachtoffer) heeft verklaard dat het slachtoffer tegen hem heeft gezegd dat zij heel bang was voor de verdachte en dat zij en de verdachte geen seks meer met elkaar hadden. [5]
De getuige [getuige 3] (die goed bevriend is geweest met de verdachte) heeft verklaard dat het slachtoffer erg bang was voor de verdachte, dat de getuige en het slachtoffer wel eens spraken over seks en dat het slachtoffer niet geslagen wilde worden tijdens de seks. [6]
g.
Het slachtoffer is eerder door de verdachte mishandeld en gewurgd zonder dat er aanwijzingen zijn dat dit in het kader van wurgseks is gebeurd.
Niet alleen heeft het slachtoffer daarover zelf bij de politie verklaringen afgelegd [7] , maar ook haar dochter heeft verklaard dat zij in februari/maart 2012 een sms-bericht van haar moeder heeft ontvangen, waarin zij schreef dat zij door de verdachte was mishandeld en gewurgd. [8]
Ook de getuige [getuige 1] heeft in dat verband verklaard dat het slachtoffer in de afgelopen jaren veel klappen van de verdachte heeft gekregen en dat het slachtoffer haar de laatste keer dat zij door de verdachte was mishandeld (december 2012) heeft verteld dat de verdachte haar had geprobeerd te wurgen. [9]
Ook bij enkele andere bij dit arrest bewezenverklaarde feiten was sprake van wurghandelingen van de verdachte bij het slachtoffer. Dat die iets te maken hadden met afgesproken wurgseks is op geen enkele manier aannemelijk geworden.
h.
Ten slotte overweegt het hof dat uit het dossier naar voren komt dat de verdachte ook bij anderen dan het slachtoffer wurgingshandelingen heeft verricht. Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat de verdachte hem meerdere keren heeft geprobeerd te vermoorden door zijn keel dicht te knijpen. Daarbij viel [getuige 4] wel eens weg. Dat ging dan zo ver dat [getuige 4] zijn ontlasting liet lopen. [10] Uit politieregistraties met betrekking tot de verdachte blijkt vanaf 2008 van meerdere registratie van (huiselijk) geweld, waarbij sprake was van het dichtknijpen van de keel van zijn partner of zijn vriend(in) en van zijn moeder. [11]
De conclusie van het hof uit het voorgaande is, dat de lezing van de verdachte dat er (slechts) sprake is geweest van een uit de hand gelopen seksspel, onaannemelijk en ongeloofwaardig is. Het hof passeert deze lezing dan ook.
Omdat het hof bij de bewezenverklaring de aangetroffen joggingbroek buiten beschouwing zal laten, behoeft het met betrekking tot deze broek gedane
voorwaardelijke verzoektot nader onderzoek geen bespreking en beslissing.
Conclusie
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan het primair ten laste gelegde (doodslag) schuldig heeft gemaakt. Het ter zake gevoerde verweer wordt verworpen.
Nadere bewijsoverweging in de zaak met parketnummer 10/691206-12, feit 2
Het hof stelt voorop dat het bestanddeel ‘toebehoren’ in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht niet samenvalt met het civielrechtelijk begrip van eigendom. Ook indien iemand een zekere zeggenschap over een goed heeft doordat het goed zich feitelijk in diens macht bevindt, kan naar het oordeel van het hof onder omstandigheden in het kader van het strafrecht worden gesproken van ‘toebehoren’ van dit goed aan deze persoon.
De in de tenlastelegging bedoelde tafel en bank bevonden zich in de woning van de aangeefster. De aangeefster had deze goederen in gebruik en aldus daar een zekere zeggenschap over. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof sprake van ten minste ten dele toebehoren van deze goederen aan aangeefster.
Betrouwbaarheidsverweer in de zaak met parketnummer 10-691000-13
Namens de verdachte is aangevoerd dat aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige [getuige 2] te veel bezwaren kleven om een bewezenverklaring in overwegende mate daarop te kunnen stoelen.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring die de getuige [getuige 2] heeft afgelegd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de bewezenverklaring niet enkel is gebaseerd op de verklaring van de getuige [getuige 2], zoals uit de bewijsmiddelen blijkt.
De aangeefster heeft immers ook tegen haar buurvrouw [getuige 1] en tegen een onderzoekster van de Raad voor de Kinderbescherming verteld dat zij door de verdachte in december 2012 was mishandeld. [12]
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-691059-13 primair bewezen verklaarde levert op:

doodslag.

Het in de zaak met parketnummer 10-691000-13 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 10-691206-12 onder bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 10-691206-12 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het in de zaak met parketnummer 10-732119-12 onder 1 bewezen verklaarde levert op:

wederspannigheid.

Het in de zaak met parketnummer 10-732119-12 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
meermalen gepleegd.
De beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte en de op te leggen straf en/of maatregel
1.
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 26 februari 2013 een einde gemaakt aan het leven van het slachtoffer. Hij heeft haar in haar eigen woning, een plaats waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen, om het leven gebracht. Hij is daarbij op zeer gewelddadige wijze te werk gegaan. De verdachte heeft door zijn handelen het meest essentiële weggenomen waarover een mens beschikt, namelijk het leven zelf. Bovendien heeft hij de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed en verdriet toegebracht, zoals onder meer is gebleken uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen van de dochters van het slachtoffer. Door een misdrijf als dit wordt de rechtsorde bovendien ernstig geschokt. Het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
De verdachte heeft zich nog aan een aantal andere strafbare feiten schuldig gemaakt, te weten wrang genoeg twee maal eerder huiselijk geweld jegens het op 26 februari 2013 overleden slachtoffer, wederspannigheid en belediging van opsporingsambtenaren, en vernieling.
Gelet op de ernst en de aard van de feiten acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 november 2017, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelddadig strafbaar feit.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
2.
Over de verdachte is in verband met het onder parketnummer 10-691059-13 ten laste gelegde feit op 14 februari 2014 en 16 juni 2014 gerapporteerd door het Pieter Baan Centrum (verder: PBC). Op verzoek van de verdediging is nadien op 16 november 2016 over dit feit gerapporteerd door psycholoog E.H. Ameling en op 27 november 2016 door psychiater H.E. Sanders.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat er geen reden is te twijfelen aan de objectiviteit van de onderzoekers van het PBC. De rapporten geven daartoe geen aanleiding. Dat het onderzoek enigszins beperkt en moeizaam is geweest, onderschrijft het hof maar dit is geen reden om geen waarde te hechten aan de uitkomsten van het onderzoek voor zover deze door het hof worden gebruikt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de uitkomsten van de deskundigen Ameling en Sanders op punten wel verschillen van die van het PBC maar dat die verschillen niet hun oorzaak vinden in een gemankeerdheid van het onderzoek door het PBC.
3.
De
deskundigen van het PBChebben gerapporteerd dat bij de verdachte sprake is van afhankelijkheid van alcohol en misbruik van verschillende middelen en dat daarnaast sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis met enkele antisociale kenmerken, waarbij met name het opgeblazen zelfbeeld, de krenkbaarheid, een hooghartige houding bij tegenspraak, een gebrek aan empathie, ontbrekend zelfinzicht, agressie, onverschilligheid en ontbreken van spijtgevoelens naar voren komen.
De geconstateerde stoornis alcoholafhankelijkheid was ook aanwezig ten tijde het ten laste gelegde. De gebrekkige ontwikkeling – de narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken – betreft een duurzaam aan de persoon van de verdachte verbonden patroon van functioneren en was dan ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
Het gedrag van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde werd in sterke mate beïnvloed door alcohol- en andere middelengebruik. De remming van zijn gedrag werd door dit gebruik beperkt. Op basis van de geconstateerde afhankelijkheid van alcohol, welke mede gevoed door onderliggende pathologie, de narcistische persoonlijkheidsstoornis, en die verworden is tot een jarenlang patroon, wordt een substantiële doorwerking van deze stoornis in het ten laste gelegde aannemelijk geacht. De verdachte moet op basis van de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis, mede verband houdend met de afhankelijkheid van alcohol, verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht indien het feit bewezen wordt geacht.
4.
De
psychiater H.E. Sandersheeft geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in de zin van alcoholmisbruik, zeer waarschijnlijk afhankelijkheid van alcohol, en misbruik van andere middelen. Daarnaast is sprake van een persoonlijkheidsproblematiek met trekken van een antisociale, narcistische en borderlinepersoonlijkheid. Gezien de overheersende rol die het alcoholmisbruik c.q. de alcoholverslaving (en het misbruik van andere drugs) gedurende het gehele volwassen leven van de verdachte hebben gespeeld, en het ontbreken van duidelijke aanwijzingen van stoornissen in de vroegkinderlijke ontwikkeling, is het niet mogelijk met stelligheid te spreken van een
persoonlijkheidsstoornis. Een persoonlijkheidsstoornis NAO (trekken van een antisociale, narcistische, en borderlinepersoonijkheid) is evenmin geheel uit te sluiten.
Tijdens het ten laste gelegde leed de verdachte aan deze persoonlijkheidsproblematiek en tevens aan de aan alcohol gerelateerde stoornis.
De persoonlijkheidsproblematiek bepaalt
voor een deelhet doen en laten van de verdachte, maar het zijn met name het misbruik en/of de afhankelijkheid van alcohol en andere middelen en het pathologische gokken van de verdachte geweest die zijn gedragingen c.q. het wangedrag in de afgelopen jaren hebben gestuurd en onderhouden. Ten aanzien van het ten laste gelegde hebben het onder invloed van alcohol (en mogelijk andere middelen) verkeren en de langer bestaande duurzame persoonlijkheidsproblematiek daarin hun rol gespeeld. Echter, aangezien het ten laste gelegde hoogstwaarschijnlijk heeft plaatsgevonden binnen de context van een seksuele interactie met een (hoogstwaarschijnlijk) instemmende partner, dient deze factor als medebepalend te worden meegewogen. De verdachte moet (indien bewezen) enigszins verminderd toerekeningsvatbaar geacht worden.
5.
De
psycholoog E.A. Amelingheeft gerapporteerd dat een persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte niet kan worden onderbouwd. De structuur van de persoonlijkheid van de verdachte is te omschrijven als narcistisch met antisociale tendensen. Er is in de eerste plaats sprake van alcoholafhankelijkheid waardoor de verdachte is gemarginaliseerd en uiteindelijk flink is afgegleden. Hij lijkt er toe te neigen eventuele problemen te ontkennen of te bagatelliseren en zal zijn boosheid daarover zoveel mogelijk externaliseren en controleren. Maar de frustraties over werk, inkomen, huisvesting, schulden en mislukkende relaties bestaan natuurlijk wel en kunnen worden vrijgemaakt met alcohol en resulteren in openlijk agressief gedrag. De alcoholafhankelijkheid is zeker niet totaal. Er is voldoende ruimte om een keuze te maken om al of niet te beginnen met drinken en te beseffen dat zijn alcoholgebruik hem en vervolgens ook anderen in de problemen kan brengen.
Indien er, zoals de verdachte stelt, sprake is geweest van een door zijn vriendin voorgestelde wurgseks en er alcohol in het spel was met een roesmiddel, dan kan dit spel de agressieve elementen daarin hebben doen verhevigen. Daarmee is ook hier de alcohol van betekenis. De consistentie van het verhaal van de verdachte geeft het een zekere mate van waarschijnlijkheid. De verdachte moet (indien bewezen) enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht.
6.
Op grond van de hiervoor omschreven beschouwingen van de geraadpleegde deskundigen stelt het
hofvast dat deze deskundigen het erover eens zijn dat aangenomen moet worden dat bij de verdachte sprake is van afhankelijkheid van alcohol en misbruik van andere middelen. Het PBC spreekt in dit verband van een stoornis alcoholafhankelijkheid, de psychiater Sanders van een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Alle deskundigen benoemen de persoonlijkheid van de verdachte als een narcistische met antisociale trekken. Het PBC spreekt in dit verband van een persoonlijkheids
stoornis, terwijl de psychiater Sanders en de psycholoog Ameling stellen dat de door hen geconstateerde persoonlijkheids
problematiekniet met stelligheid als stoornis kan worden geduid, maar de psychiater Sanders sluit een persoonlijkheidsstoornis NAO ook niet uit. Het hof concludeert hieruit dat de deskundigen het eens zijn over de kenmerken van de persoonlijkheid van de verdachte en dat zij slechts van opvatting verschillen over de vraag of met stelligheid gesproken kan worden van een
stoornisvan de persoonlijkheid.
7.
De deskundigen verschillen wel zeer van opvatting over de vraag hoe de kans op recidive moet worden ingeschat en wat nodig en mogelijk is om het recidive-risico zo veel mogelijk te beperken.
8.
Volgens de
deskundigen van het PBCis het gevaar voor herhaling van een gewelddadig delict vanuit verdachtes pathologie groot. Vanuit de geconstateerde stoornis, afhankelijkheid van alcohol, in combinatie met de onderliggende narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken, komt een zeer sterk risico naar voren voor ongecontroleerd agressief en impulsief gedrag. De verdachte geeft geen blijk van probleembesef of een hulpvraag aangaande zijn alcoholgebruik, waardoor een spontane verandering hierin niet verwacht kan worden. De maatschappelijke context voor de verdachte is zeer schraal te noemen. Dat leidt tot een snelle vlucht naar verdovende middelen, waaronder alcohol, terwijl hij zijn maatschappelijke toevlucht zoekt bij mensen en instanties waarbij de mogelijkheid tot agressief gedrag ontstaat. Dit klinische oordeel vindt haar weerklank in het gebruik van het gestructureerde risicotaxatie instrument de HCR-20. De verdachte scoort daar matig-hoog op de (meest vaststaande) historische items, hij scoort hoog op de klinische items en hoog op de risicohanteringsitems. Hiermee is er volgens de HCR-20 een hoge kans op een gewelddadige recidive in de toekomst overeenkomstig de klinische risicotaxatie.
Volgens deze deskundigen is behandeling van de verdachte in een gedwongen juridisch kader noodzakelijk. In het disfunctioneren van de verdachte, zoals te zien in de maatschappelijke teloorgang, de vele gewelddadige (relationele) incidenten, het decorumverlies en het verlies van grip op eigen gedrag, staat de afhankelijkheid van alcohol centraal. Het gebrek aan getoond probleembesef met het daaraan gekoppelde vermijden van hulpverlening voor de ernstige verslavingsproblematiek maakt dat een behandeling in een vrijwillig kader geen optie is. De behandeling van deze verslavingsproblematiek is essentieel om verder afglijden van het functioneren te voorkomen en recidive van gewelddadige delicten te voorkomen. Deze behandeling vergt een klinische setting en zal veel tijd vragen, waarbij motivatie om tot verandering te komen essentieel is. De ernst van de verslavingsproblematiek van de verdachte, naast de ernstige narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken en een zeer gebrekkig probleembesef, alsook de substantiële mate waarin een en ander heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde brengen de deskundigen, indien het feit wordt bewezen, tot de conclusie dat een terbeschikkingstelling met dwangverpleging het enige passende kader is teneinde een geweldsrecidive te voorkomen.
9.
De
psychiater H.E. Sandersis van opvatting dat het gevaar op herhaling niet erg groot is, gelet op de specifieke context van het gebeurde: twee partners waren gezamenlijk in een seksuele situatie geraakt, die een van beiden of beiden nadrukkelijk wensten, en waarin de verdachte onvoldoende heeft kunnen of willen voorzien of overzien dat deze fysieke handelingen van zijn kant, of ze nu gewenst waren of niet door zijn partner, grote fysieke risico’s met zich mee brachten. De vraag is of dergelijke (onvoldoende onder controle te houden) handelingen van zijn kant ook in andere situaties, niet in het kader van een seksueel spel met een partner, opnieuw zouden kunnen optreden. Onvoldoende is gebleken dat de verdachte zich ook in andere situaties dusdanig niet in de hand heeft kunnen houden, dat dit geleid heeft tot (gevaarlijk) agressief c.q. fysiek wangedrag. Niet gebleken is dat bij eerdere in het strafblad genoemde incidenten sprake is geweest van totale onbeheersbaarheid. Veeleer blijkt dat alcoholmisbruik de belangrijkste onderliggende factor is geweest. Niet evident is dat dergelijk onbeheerst fysiek gedrag zich in de toekomst ook in andere (niet direct aan de seksuele situatie gebonden) situaties zal kunnen herhalen.
Indien niet behandeld, zal het duurzame misbruik van alcohol ook in de toekomst tot grote moeilijkheden en aanvaringen leiden. De belangrijkste factor die behandeling behoeft is dan ook het alcoholmisbruik. Een behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek an sich is weinig zinvol. Plaatsing in een tbs-kliniek is voor de behandeling van het alcoholmisbruik niet de meest geëigende weg. Te overwegen is om aan een (langdurig) voorwaardelijk deel van een op te leggen gevangenisstraf de voorwaarde te verbinden dat de verdachte zich in een alcoholkliniek c.q. binnen een alcohol-behandelcircuit zal laten behandelen.
10.
De
psycholoog E.A. Amelingheeft gesteld dat de verdachte in zijn alcoholgebruik zal recidiveren als hij na ommekomst van zijn straf zijn leven zal voortzetten zoals het in de laatste jaren is gegaan. De kans dat de verdachte opnieuw een relatie begint met agressief getinte SM-seks is klein. Het is een niet veel voorkomende extreme seksuele voorkeur. De kans op een recidive van het hem ten laste gelegde is klein te noemen. Aanbevolen wordt om de verdachte een gevangenisstraf op te leggen met een substantieel voorwaardelijke deel met de voorwaarde dat hij zich bij een verslavingskliniek meldt en zich daar met toezicht zal laten behandelen.
11.
Het
hofbeoordeelt een en ander als volgt.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 5. reeds is overwogen kan het hof zich vinden in de conclusies van de deskundigen dat bij de verdachte sprake is van (een stoornis in de zin van) afhankelijkheid van alcohol.
12.
Het hof leidt uit de beschouwingen van de deskundigen ook af dat bij de verdachte sprake is van, op zijn minst, een persoonlijkheidsproblematiek. Of die aangeduid kan worden als een stoornis (zoals door de deskundigen van het PBC is bepleit) kan het hof niet met zekerheid vaststellen, maar dat kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven, nu alle hiervoor genoemde deskundigen wijzen op dezelfde relevante problematische kenmerken van de persoonlijkheid van de verdachte: narcistisch met antisociale trekken.
13.
Het hof volgt de deskundigen Sanders en Ameling uitdrukkelijk niet in hun beschouwingen waar zij ervan uitgaan of het (Sanders: hoogst; Ameling: in enige mate) waarschijnlijk achten dat de aan de verdachte ten laste gelegde gedragingen hebben plaatsgevonden in het kader van een, kort gezegd, door de verdachte en het slachtoffer aangegaan seksspel dat uit de hand is gelopen. De vaststelling van de feiten is aan de rechter voorbehouden. In het voorgaande heeft het hof reeds nadrukkelijk overwogen dat de lezing van de verdachte op dat punt niet alleen nergens bevestiging vindt, maar ook gelet op diverse genoemde omstandigheden geen geloof verdient. Het hof heeft echter, mede gelet op hetgeen de deskundigen van het PBC op dit punt hebben geadviseerd, geen aanleiding om ten aanzien van de toerekenbaarheid niet tot het oordeel te komen dat er bij de verdachte sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
14.
Ook de beoordeling van de deskundigen Sanders en Ameling van de kans op recidive is gebaseerd op de aanname dat tussen de verdachte en het slachtoffer een uit de hand gelopen seksueel spel heeft plaatsgevonden. Nu het hof deze aanname niet volgt (integendeel: uitdrukkelijk van de hand wijst) kan het hof de door deze deskundigen gegeven recidive-beoordeling niet volgen, zodat die beoordeling gepasseerd wordt.
15.
Het hof is van oordeel dat de deskundigen van het PBC uitvoerig hebben omschreven en toegelicht welke factoren in hun visie bepalend zijn voor de beoordeling van het door hen als groot ingeschatte recidiverisico. Het hof ziet niet dat deze inschatting door het tijdsverloop (binnen welke de verdachte in detentie heeft verbleven) aan actualiteitsbetekenis zou hebben verloren. De door hen aangeduide alcoholafhankelijkheid en persoonlijksheidsstoornis hebben naar hun aard een duurzaam karakter en er is naar het oordeel van het hof geen enkele reden om aan te nemen dat het detentieverblijf van de verdachte, ook al is de duur ervan inmiddels aanzienlijk, daarin een wezenlijke verandering tot stand gebracht kan hebben. Uit de rapportages van Sanders en Ameling blijkt niet dat zij bij de verdachte een andere persoonlijkheidsproblematiek hebben vastgesteld dan het PBC eerder heeft gedaan, zij het dat zij deze niet als stoornis willen benoemen (zie hiervoor). Ook de psychiater Sanders duidt de persoonlijkheidsproblematiek aan als duurzaam. Het hof concludeert dat, indien geen behandeling, met name van de stoornis ‘afhankelijkheid van alcohol’, plaatsvindt een aanzienlijk risico voor geweldsdelicten bestaat.
16.
De deskundigen Sanders en Ameling hebben geadviseerd om aan de verdachte de verplichting een behandeling te ondergaan op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden bij een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit is voor het hof geen optie. Allereerst is oplegging van een voorwaardelijk strafdeel slechts mogelijk bij een gevangenisstraf van maximaal vier jaren. Naar het oordeel van het hof dient voor het onderhavige bewezenverklaarde feit in combinatie met de andere bewezenverklaarde feiten echter een veel hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd en is er geen grond om tot oplegging van een lagere en deels voorwaardelijke gevangenisstraf van maximaal vier jaren over te gaan louter om in het kader van bijzondere voorwaarden de verplichting tot behandeling mogelijk te maken. Vervolgens zou oplegging van een voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting zinloos zijn omdat iedere druk om de verplichting na te komen, is komen te vervallen doordat de verdachte reeds zo lang in voorlopige hechtenis zit dat tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegd deel door de aftrek van voorarrest niet geëffectueerd kan worden.
17.
Resteert de vraag op welke wijze de noodzakelijke behandeling van de verdachte dan wel kan en moet plaatsvinden. Gelet op de geschetste persoonlijkheidsproblematiek moet de behandeling in een gedwongen kader plaatsvinden en kan deze niet afhankelijk zijn van de bereidheid van de verdachte om daaraan mee te werken in een niet gedwongen setting. Daarnaast is het niet verantwoord de verdachte in de samenleving te doen terugkeren zonder afdoende behandeld te zijn. De ernst van het laatste geweldsincident en de aanwijzingen/veroordelingen voor geweldsincidenten die daaraan vooraf zijn gegaan, ook buiten het kader van een partnerrelatie, vergen een optimale bescherming van de maatschappij. Het hof ziet daarom geen andere reële mogelijkheid dan om de behandeling te doen plaatsvinden in het kader van een terbeschikkingstelling. De deskundigen van het PBC hebben uitvoerig beschreven en uitgelegd dat slechts een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging in aanmerking komt om uiteindelijk geweldsrecidive te voorkomen. Dat het hof tot een andere conclusie komt dan de deskundigen Sanders en Ameling vindt zijn oorzaak in een andere waardering van de feiten en mede ten gevolge daarvan een andere inschatting van het recidiverisico. Het hof heeft in hetgeen de verdediging ter terechtzitting naar voren heeft gebracht geen aanleiding gevonden om anders te oordelen.
Een terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals de verdediging subsidiair heeft bepleit, acht het hof niet voldoende, gelet op de ernst en de duurzaamheid van de problematiek van de verdachte. Het hof acht zich op dit punt voldoende voorgelicht. Het verzoek van de verdediging om de zaak aan te houden voor nader onderzoek naar de voorwaarden te verbinden aan een terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt daarom als niet noodzakelijk afgewezen.
18.
Het hof concludeert dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens als hiervoor nader omschreven, dat deze stoornis heeft doorgewerkt op het onder parketnummer 10/691059-13 bewezenverklaarde feit, en dat de verdachte ten aanzien van dat feit verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder 1, Wetboek van Strafrecht.
De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege als bedoeld in artikel 37b, eerste lid, Wetboek van Strafrecht.
Dit oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezenverklaarde feit en het gevaar voor herhaling.
Op de voet van het bepaalde in artikel 359, zevende lid, Wetboek van Strafvordering, wordt vastgesteld dat het betreffende bewezenverklaarde strafbare feit gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van 4 jaar te boven gaan.
19.
Gelet op de aard en ernst van de diverse bewezenverklaarde feiten en op hetgeen hiervoor is gemeld ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, en voorts op het belang voor de verdachte en de samenleving dat zo spoedig mogelijk kan worden begonnen met de behandeling van de verdachte, zal het hof de op te leggen gevangenisstraf beperken tot een periode van 7 jaar en 2 maanden met aftrek van voorarrest, waarbij het hof uitdrukkelijk overweegt dat hierbij rekening is gehouden met een korting van 10 maanden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn bij de behandeling van de onderhavige zaken in hoger beroep.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 19 november 2011, gewezen onder parketnummer 10-661191-10, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vorderingen van het Openbaar Ministerie d.d. 23 augustus 2012 en d.d. 17 mei 2013 tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde voorwaarde niet heeft nageleefd, met dien verstande dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering van 17 mei 2013 indien de vordering van 23 augustus 2012 wordt toegewezen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
De verdachte heeft immers de in de strafzaak met parketnummer 10/691206-12 en 10-691059-13 bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de aan de verdachte op te leggen straf en maatregel, is het hof van oordeel dat er geen termen aanwezig zijn voor toewijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.
De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 57, 180, 266, 267, 287, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de vonnissen waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met
parketnummer 10-691000-13 primairten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het:
- in de zaak met parketnummer 10-691059-13 primair
- in de zaak met parketnummer 10-691000-13 subsidiair
- in de zaak met parketnummer 10-691206-12 onder 1 en 2 - in de zaak met parketnummer 10-732119-12 onder 1 en 2
ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het hiervoor bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren en 2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst afde vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement te Rotterdam van 23 augustus 2012 en 17 mei 2013, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 19 november 2011, gewezen onder parketnummer 10-661191-10, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd,
met de bepaling dat de totale duur een periode van 4 jaar te boven kan gaan.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,
mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. T.B. Trotman,
in bijzijn van de griffier mr. L.A. Haas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 december 2017.
Mr. M.J. de Haan-Boerdijk is buiten staat om dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], nr. PL17I0 2013062830-23, p. 28 e.v.
2.Proces-verbaal van bevindingen, nr. PL17I0 2013062830-10, p. 1-2.
3.Proces-verbaal van bevindingen, nr. PL17I0 2013062830-43, p. 69 e.v.
4.Proces-verbaal van bevindingen, nr. PL17I0 2013062830-10, p. 1, en Proces-verbaal Forensische Opsporing, nr. PL17I0 2013062830-38, p. 371-375.
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2], nr. PL17I0 2013062830-53, p. 169 e.v.
6.Proces-verbaal van bevindingen, nr. PL17I0 2013062830-62, p. 337 e.v.
7.Proces-verbaal van aangifte, nr. PL17I0 2012444017-1, p. 3 e.v.; proces-verbaal van aangifte, nr. PL1700 2012586000-1.
8.Proces-verbaal van verhoor [getuige 5], nr. PL17I0 2013062830-47, p. 162 e.v.
9.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], nr. PL170 2013062830-23, p. 28 e.v.
10.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4], nr. PL17I0 2013062830-55, p. 178 e.v.
11.Proces-verbaal van bevindingen, nr. PL17I0 2013062830-58, p. 189 e.v.
12.Proces-verbaal van bevindingen, nr. PL17I0 2013062830-54, bijlage 1 ‘situatiebeschrijving mishandelingen’, p. 90-91