ECLI:NL:GHDHA:2017:3722

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
200.210.660.01, 200.210.657.01 en 200.210.658.01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatiekwesties met internationale aspecten tussen Nederlandse en Poolse partijen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, gaat het om een echtscheiding tussen een man en een vrouw, waarbij internationale aspecten aan de orde zijn. De man en de vrouw, beiden met de Nederlandse nationaliteit en de vrouw ook met de Poolse nationaliteit, zijn in geschil over de echtscheiding, partneralimentatie en kinderalimentatie. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de alimentatieverzoeken van de vrouw werden afgewezen. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt het hof de echtscheiding ongedaan te maken.

Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over de echtscheiding en dat Nederlands recht van toepassing is. De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht om partneralimentatie, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van haar behoefte. Het hof bevestigt deze afwijzing, omdat de vrouw haar behoefte niet voldoende heeft onderbouwd. De man betwist dat de vrouw in financiële nood verkeert en stelt dat de schuldvraag in het kader van de echtscheiding niet relevant is voor de partneralimentatie.

Daarnaast is er een geschil over de kinderalimentatie. De man betoogt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om hierover te oordelen, terwijl de vrouw stelt dat de Poolse rechter beter in staat is om deze kwestie te beoordelen. Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht van toepassing is. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank voor zover deze zich onbevoegd verklaarde ten aanzien van de kinderalimentatie en bepaalt dat de vrouw aan de man vergoedingsrechten en verrekenvorderingen moet voldoen. De uitspraak van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 6 december 2017
Zaaknummers : 200.210.660/01, 200.210.657/01 en 200.210.658/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-2763 + FA RK 16-1390
Zaaknummer rechtbank : C/09/486593 en C/09/505995
In de zaak met zaaknummer 200.210.660/01:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep, tevens verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.J. Montanus te Amsterdam,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats 2] ),
verweerster in hoger beroep, tevens verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. V.M.A. Saris te Barendrecht.
In de zaken met zaaknummers 200.210.657/01 en 200.210.658/01:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 2] ),
verzoekster in hoger beroep, tevens verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. V.M.A. Saris te Barendrecht,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verweerder in hoger beroep, tevens verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.J. Montanus te Amsterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
In de zaak met zaaknummer 200.210.660/01:
De man is op 1 maart 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 2 december 2016 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 8 mei 2017 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
De man heeft op 20 juli 2017 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 24 maart 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 3 oktober 2017 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
In de zaken met zaaknummers 200.210.657/01 en 200.210.658/01:
De vrouw is op 28 februari 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
2 december 2016 van de rechtbank Den Haag.
De man heeft op 23 mei 2017 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
De vrouw heeft op 7 juli 2017 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
Voormelde zaken zijn tezamen op 13 oktober 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
Van de mondelinge behandeling is een verkort proces-verbaal opgemaakt.
Het hof zal de beroepen ingevolge het bepaalde in artikel 361 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gevoegd in één beschikking behandelen en beslissen. De stukken en de stellingen die partijen in ene zaak hebben overgelegd respectievelijk aangevoerd worden ook geacht in beide andere zaken te zijn overgelegd respectievelijk aangevoerd. Partijen hebben hiermee ter zitting ingestemd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof in alle zaken naar de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en heeft de rechtbank de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van inboedel als volgt vastgesteld:
- aan elk van partijen wordt de helft van de inboedel in de woning in Polen toebedeeld, welke vaststelling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
Verder heeft de rechtbank bepaald:
- dat de vrouw aan de man ter zake van het aan de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden toekomende vergoedingsrecht dient te voldoen een bedrag van € 78.601,64 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2015, welke bepaling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard;
- dat de vrouw aan de man ter zake van de aan de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden toekomende verrekenvordering dient te voldoen een bedrag van € 28.560,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2015, welke bepaling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard;
- dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder bij helfte dienen bij te dragen in de aflossing van het doorlopend krediet bij de Rabobank;
- dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Het meer of anders verzochte, onder meer de verzoeken van de vrouw tot vaststelling van kinder- en partneralimentatie, is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. In hoger beroep staat het volgende vast:
- Partijen zijn de ouders van:
[naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] , hierna verder: de thans jongmeerderjarige, en
[naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , hierna verder: de minderjarige, hierna tezamen ook te noemen: de kinderen.
- De vrouw woont samen met de kinderen in Polen en de man in Nederland.
- Blijkens het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen hebben partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit. Volgens partijen heeft de vrouw daarnaast de Poolse nationaliteit.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
- de echtscheiding;
- de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie);
- de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarige, en een door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de thans jongmeerderjarige, alsmede, met ingang van 12 mei 2017, een door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de thans jongmeerderjarige, (de kinderalimentatie en de alimentatie jongmeerderjarige tezamen ook te noemen: de alimentatie ten behoeve van de kinderen);
- de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
In de zaak met zaaknummer 200.210.660/01:
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de exclusieve schuld van de man aan de echtscheiding en de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie en voor het overige te bekrachtigen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het beroep van de man ongegrond te verklaren. In incidenteel hoger beroep voert de vrouw verweer tegen de uitgesproken echtscheiding en verzoekt zij het hof de bestreden beschikking op de volgende punten te vernietigen c.q. aan te passen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vrouw toe te wijzen en het huwelijk in stand te laten.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren althans het hoger beroep van de vrouw af te wijzen. Daarnaast verzoekt de man het hof zelfstandig bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, toestemming te geven dat de (voorlopige) vordering van de man op de vrouw uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zoals berekend door de rechtbank bij de bestreden beschikking mag worden bijgeschreven in deel III van de kadastrale inschrijving van de woning te Polen.

In de zaken met zaaknummers 200.210.657/01 en 200.210.658/01:

5. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
- het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partneralimentatie, alsnog gegrond te verklaren en te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 1.300,-- per maand, althans een door het hof te bepalen bedrag, bij vooruitbetaling dient te voldoen;
- het verzoek van de vrouw tot vaststelling van het te verrekenen vermogen zoals genoemd onder punt 11 tot en met 27, toe te wijzen;
- het verzoek van de man tot vaststelling van de wettelijke rente ongegrond te verklaren.
6. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep althans dat hoger beroep af te wijzen met uitzondering van de grief van de vrouw met betrekking tot de waarde van de op naam van de man staande levensverzekering bij ASR. In incidenteel hoger beroep verzoekt de man het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van het verzoek tot de alimentatie ten behoeve van de kinderen en het doorlopend krediet van partijen bij de Rabobank en, opnieuw beschikkende, zich bevoegd te verklaren met betrekking tot de alimentatie ten behoeve van de kinderen en het verzoek van de man ten aanzien van het doorlopend krediet van partijen bij de Rabobank alsnog toe te wijzen en voor het overige de beschikking te bekrachtigen.
7. De vrouw verzet zich hiertegen.
8. Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

Echtscheiding

Rechtsmacht en toepasselijk recht
9. Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek en dat krachtens artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het desbetreffende verzoek van toepassing is.
10. Door de vrouw is incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de in het dictum van de bestreden beschikking uitgesproken echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
11. Vast staat dat de vrouw in eerste aanleg in haar verweerschrift heeft verzocht het inleidende verzoek van de man tot echtscheiding toe te wijzen. Het hof stelt vast dat de vrouw in eerste aanleg daarmee niet alleen heeft toegewezen gekregen hetgeen partijen beoogd hebben ten aanzien van de echtscheiding, maar dat de vrouw ook in hoger beroep de door de man gestelde duurzame ontwrichting niet heeft weersproken. Volgens vaste jurisprudentie is het rechtsmiddel van (incidenteel) hoger beroep niet gegeven om een partij wier verzoek tot echtscheiding door de eerste rechter is toegewezen, gelegenheid te geven die beschikking ongedaan te maken, omdat zij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien. Het hof zal dan ook het verzoek van de vrouw op dit punt afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.

Partneralimentatie

Rechtsmacht en toepasselijk recht
12. Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek van de vrouw tot partneralimentatie en dat Pools recht van toepassing is op de partneralimentatie.
Inhoudelijke beoordeling
Schuldvraag
13. Primair stelt de man dat de rechtbank ten onrechte in het kader van de partneralimentatie naar de schuldvraag onder Pools recht heeft gekeken. Dit had niet gemoeten om dat Nederlands recht op de echtscheiding van toepassing is en de schuldvraag onder Nederlands recht geen rol speelt. De man voert aan dat bij toepassing van het Poolse recht de schuldvraag niet onder het onderhoudsstatuut valt zoals de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld, maar onder het echtscheidingsstatuut. De vrouw heeft de schuldvraag in het kader van de echtscheiding niet ter sprake gebracht. De schuldvraag is onder Pools recht ook geen voorwaarde voor het kunnen verkrijgen van partneralimentatie. De schuldvraag heeft slechts invloed op de hoogte en duur van een recht op partneralimentatie. Indien een van de echtgenoten in Polen wil scheiden, dient de verzoeker volgens de man direct in het verzoekschrift aan te geven of deze wil scheiden zonder of met beantwoording van de schuldvraag. De schuldvraag later in de procedure opwerpen, zoals de vrouw thans doet, is naar Pools recht tardief en kan niet worden gehonoreerd. Naar Pools recht is het bij enige mate van schuld aan beide zijden onmogelijk een echtscheiding met exclusieve schuld van de andere echtgenoot te verkrijgen. De man betwist dat met de door de rechtbank omschreven (wijze van de) scheidingsmelding sprake is van een zodanige schending van een van de rechten of plichten die het huwelijk met zich brengt dat de man exclusieve schuld heeft aan de ontwrichting van het huwelijk. De vrouw heeft dit overigens noch gesteld, noch onderbouwd volgens de man. In het geval het hof mocht oordelen dat sprake is van schuld aan de ontwrichting van het huwelijk aan de zijde van de man, heeft de man betoogd dat de vrouw ook wel degelijk schuld had aan de ontwrichting van het huwelijk. Indien beide echtgenoten schuldig worden verklaard aan de ontwrichting van het huwelijk, bestaat er alleen recht op partneralimentatie indien de alimentatiegerechtigde in financiële nood verkeert, aldus de man. Dit laatste heeft de vrouw volgens de man niet aangetoond.
14. Volgens de vrouw is de schuldvraag in het kader van de echtscheiding terecht niet aan de orde gekomen omdat Nederlands recht op de echtscheiding is toegepast. Volgens de vrouw heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat van belang is of één van partijen verantwoordelijk is voor de ontbinding van de huwelijkse relatie, nu deze vraag relevant is voor de omvang en de duur van het recht op partneralimentatie naar Pools recht. Verder heeft de rechtbank naar de mening van de vrouw niets overwogen over het onderhoudsstatuut, noch heeft de rechtbank overwogen dat de schuldvraag een voorwaarde is voor het verkrijgen van partneralimentatie. De rechtbank heeft niet geoordeeld dat partneralimentatie naar Pools recht slechts kan worden vastgesteld indien sprake is van schuld. De overige punten van de man die ingaan op de echtscheiding naar Pools recht, zijn volgens de vrouw niet relevant nu Nederlands recht van toepassing is op de echtscheiding. De vrouw handhaaft haar standpunt dat de echtscheiding aan de man te wijten is en dat hij reeds een andere relatie had op het moment dat hij zijn wens tot echtscheiding kenbaar maakte aan de vrouw. Los daarvan, is het enkele feit dat deze mededeling wordt gedaan per sms (of whatsapp) al voldoende reden in het Poolse recht om schuld aan te nemen. Verder wordt het criterium van financiële nood door de vrouw betwist. Volgens de vrouw gaat het om redelijke behoefte en niet om financiële nood. De onschuldige echtgenoot hoeft bovendien niet in een situatie van materiele gebrekkigheid te verkeren.
15. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 9 is overwogen, is op het verzoek tot echtscheiding Nederlands recht van toepassing.
16. Een echtscheiding wordt op grond van artikel 1:151 BW op verzoek van één van de echtgenoten uitgesproken als het huwelijk duurzaam is ontwricht. Naar Nederlands recht speelt de schuldvraag geen rol bij de beoordeling van een verzoek tot echtscheiding. Naar Pools recht bepaalt de rechtbank (enkel) ter gelegenheid van het uitspreken van een echtscheiding tevens of, en zo ja in welke mate, een of beide van de echtgenoten schuldig zijn aan de ontbinding van de huwelijkse relatie (artikel 57 paragraaf 1 Familiewetboek (hierna: Fw) van 25 februari 1964 [Pools: Kodeks rodzinny i opekuńczy], laatstelijk gewijzigd bij wet van 28 november 2014). Het hof overweegt dat naar Pools recht de beantwoording van de schuldvraag niet aan de orde is in het kader van de beoordeling van het recht op partneralimentatie. Het antwoord op deze vraag is overigens slechts van invloed op de hoogte en duur van een recht op partneralimentatie. Nu de schuldvraag in het kader van de echtscheiding niet aan de orde heeft behoeven te komen/is gekomen, zal het hof het verzoek van de vrouw tot het bepalen van partneralimentatie behandelen. Daarbij gaat het hof ervan uit dat geen van partijen exclusieve schuld heeft aan de echtscheiding.
16. De man heeft, gelet op hetgeen door het hof hiervoor is overwogen, geen belang meer bij zijn grief. Het hof overweegt evenwel ten overvloede dat hij terecht is opgekomen tegen de relevante overwegingen van de rechtbank op dit punt, nu de rechtbank niet kenbaar rekenschap heeft afgelegd over de vraag hoe het Poolse (bewijs)recht ten aanzien van de schuldvraag moet worden toegepast en overigens uit de door de rechtbank gememoreerde omstandigheden niet, althans niet zonder meer, kan worden afgeleid dat de man exclusieve schuld heeft aan de echtscheiding.
Behoefte en behoeftigheid van de vrouw
17. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 689,-- netto per maand. De rechtbank is daarbij uitgegaan van de door de vrouw begrote totale behoefte van € 1.300,-- per maand en heeft rekening gehouden met de lagere levensstandaard in Polen, zoals door de man is gesteld, inhoudende dat de kosten van levensonderhoud in Nederland en Polen zich op grond van de “Costs of Living Index by Country 2016” verhouden als 1 staat tot 0,53. Op deze naar de Poolse levensstandaard gecorrigeerde behoefte heeft de rechtbank een door de vrouw ontvangen kindgebonden budget van € 465,-- per maand in mindering gebracht. De aanvullende behoefte heeft de rechtbank aldus berekend op (€ 689,- minus € 465,- =) € 224,-- netto per maand. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat door de vrouw niet voldoende is aangetoond dat zij niet in staat is het inkomen te verwerven dat noodzakelijk is om in haar aanvullende behoefte te voorzien en de rechtbank heeft daarop het verzoek van de vrouw om partneralimentatie afgewezen.
18. De vrouw is van mening dat haar behoefte onjuist is vastgesteld. Zij voert daartoe aan dat bij de toepassing van het Poolse recht de daadwerkelijke kosten en materiële behoefte niet leidend zijn voor de hoogte van de vast te stellen alimentatie. Een aftrek van verdiencapaciteit of inkomen dan wel kindgebonden budget is naar Pools recht niet correct. Ook is de omrekening van de behoefte van de Poolse levensstandaard onjuist uitgevoerd door de rechtbank. Naar Pools recht dient de bijdrage ervoor te zorgen dat de redelijke behoeften van de vrouw worden gedekt in verhouding tot het inkomen en de financiële situatie van de man. Nu in ieder geval uit de inkomensgegevens blijkt dat de financiële situatie tussen partijen niet in verhouding is, is er voldoende grond om een bijdrage vast te stellen. Primair stelt de vrouw dat een partneralimentatie dient te worden vastgesteld van € 1.300,-- per maand zonder verrekening van enige (mogelijke) inkomsten. De vrouw betoogt dat zij deze behoefte wel degelijk heeft onderbouwd en deze posten zijn niet ongebruikelijk. Subsidiair berekent de vrouw haar resterende behoefte op € 579,-- per maand. Bij haar verweerschrift tevens incidenteel appel corrigeert de vrouw haar in eerste aanleg overgelegde behoeftelijst met de volgende posten:
- Internet 49 Poolse zloty = € 12,-- per maand
- Kabel tv 89,9 Poolse zloty = € 22,50 per maand
- Autokosten 4.000 Poolse zloty = € 1.000,-- per maand
- Dieren 200 Poolse zloty = € 50,-- per maand
- Mobiele telefoon 85 Poolse zloty = € 21,-- per maand
- Feestdagen/cadeaus 2.000 Poolse zloty = € 1.000,-- per jaar
- Medicijnen 40 Poolse zloty = € 10,-- per maand
- Onderhoud huis 3.000 Poolse zloty = € 750,-- per jaar
- Schoonmaakmiddelen 100 Poolse zloty = € 25,-- per maand
- Verzorgingsmiddelen 50 Poolse zloty = € 12,50 per maand.
Ter zitting stelt de vrouw nog dat onzeker is of zij haar baan in de toekomst kan behouden.
19. De man wijst erop dat de vrouw haar stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Nu de beide echtgenoten schuld hebben aan de ontwrichting van het huwelijk, bestaat er volgens de man alleen recht op partneralimentatie, indien de alimentatiegerechtigde in financiële nood verkeert en slechts voor een periode van vijf jaar. De man betwist dat de vrouw in financiële nood zou verkeren, dan wel dat de vrouw dit zou hebben aangetoond. Ten aanzien van de behoefte van de vrouw verwijst de man voor zijn standpunt naar de punten 39 tot en met 44 van zijn appelschrift in de zaak met zaaknummer 200.210.660/01. De man heeft de behoeftelijst van de vrouw van € 1.300,- per maand uitvoerig en gemotiveerd betwist. De man heeft gesteld dat indien ondanks dat de vrouw haar behoeftelijst op geen enkele wijze heeft onderbouwd, toch gerekend moet worden met een bedrag aan behoefte voor de vrouw, de man ermee zou kunnen instemmen dat dit bedrag wordt vastgesteld aan de hand van de 60% regel. Het bedrag dat uit deze regel volgt (60% van het door de man onder posita 19 tot en met 23 van zijn brief van 5 augustus 2016 berekende netto besteedbaar gezinsinkomen in het jaar van de scheidingsmelding (2014) van € 1.844,-- minus de kosten van de kinderen in 2014, te weten een bedrag van € 346,-- (zoals door de man bij zijn pleitnotities gecorrigeerd), zijnde een bedrag van (€ 1.844,- minus € 346,- x 0,6) € 899,-- per maand. Dit bedrag dient nog wel omgerekend te worden naar de Poolse levensstandaard, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 476,-- per maand. Volgens de man ontvangt de vrouw naast haar salaris van € 350,-- netto per maand, tot 12 mei 2017 een bedrag van € 465,-- per maand en met ingang van 12 mei 2017 een bedrag van € 371,-- per maand aan kindgebonden budget en een bedrag van € 547,56 per kwartaal, zijnde € 182,52 per maand aan kinderbijslag. Daarnaast is de man van mening dat aan de vrouw een hogere verdiencapaciteit kan worden toegedicht. De man merkt op dat het Poolse minimumloon € 417,55 per maand bedraagt.
20. Het hof stelt voorop dat de omvang van de onderhoudsplicht op grond van artikel 135 paragraaf 1 Fw wordt afgemeten aan de hand van gerechtvaardigde noden van de onderhoudsgerechtigde én de financiële mogelijkheden (inkomens en vermogen) van de onderhoudsplichtige. Tussen partijen bestaat discussie over de invulling van het begrip “gerechtvaardigde noden”. De man betoogt dat sprake moet zijn van financiële nood aan de zijde van de vrouw. Volgens de vrouw dient een partneralimentatie te voorkomen dat de echtscheiding een aanzienlijke verslechtering van de materiële situatie teweegbrengt. Volgens de vrouw dient naar Pools recht de partneralimentatie ervoor te zorgen dat de redelijke behoeften van de vrouw worden gedekt in verhouding tot het inkomen en de financiële situatie van de man.
21. Het hof overweegt als volgt. Vooropgesteld dat beide partijen het erover eens zijn dat de invulling van het begrip “gerechtvaardigde noden” in ieder geval niet ziet op een huwelijks- gerelateerde behoefte, ziet het hof geen directe aanknopingspunten voor het hanteren van financiële nood aan de zijde van de vrouw als invulling van het wettelijk criterium. Bij gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, is dit door de man onvoldoende onderbouwd en daarbij komt dat dit ook overigens niet blijkt uit de aan het hof ter beschikking staande rechtsbronnen. Hierbij heeft ook nog te gelden dat in artikel 14 van het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna: het Haagse Protocol) is bepaald dat, ook wanneer het toepasselijke recht anders bepaalt, bij de vaststelling van het bedrag van het levensonderhoud rekening wordt gehouden met de behoeften van de onderhoudsgerechtigde en de draagkracht van de onderhoudsplichtige.
22. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat haar behoefte gelijk gesteld kan worden met het bedrag van haar feitelijke uitgaven. In eerste aanleg heeft de vrouw bij F9 formulier van
9 mei 2016 een behoeftelijst overgelegd waaruit een behoefte blijkt van € 1.300,-- per maand.
De man heeft bij zijn brief van 5 augustus 2016 de volgende posten van deze lijst betwist:
- de post eten van 350 Poolse zloty per week; primair heeft de vrouw volgens de man deze lasten niet onderbouwd. Subsidiair dient volgens de man in redelijkheid met een bedrag aan eten van in totaal 150 Poolse zloty per week rekening te worden gehouden;
- de post hypotheeklasten van 635 Poolse zloty per maand; de man stelt dat hij de opgevoerde hypotheeklasten heeft betaald;
- de posten internet, kabel, autokosten, dieren, mobiele telefoon, kerst, Pasen, Cadeaus, medicijnen, onderhoud huis, schoonmaakmiddelen, verzorgingsmiddelen, verzekeringen, worden door de man betwist, nu de vrouw deze posten niet heeft onderbouwd.
Volgens de man moet in meer algemene zin aan het behoefteoverzicht voorbij worden gegaan omdat de vrouw dit niet heeft onderbouwd.
23. Het hof stelt voorop dat op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter op grond van artikel 10:3 BW het Nederlands recht van toepassing is. Het hof overweegt vervolgens dat gelet op de gemotiveerde betwisting door de man van de behoefte en de behoeftigheid van de vrouw, het naar het oordeel van het hof op de weg van de vrouw had gelegen om de door haar gestelde behoefte en behoeftigheid nader te specificeren en met verificatoire bescheiden te onderbouwen. De door de vrouw in eerste aanleg als ook in hoger beroep overgelegde stukken bij de door haar overgelegde behoeftelijst zijn daartoe onvoldoende. Het hof kan de (aanvullende) behoefte van de vrouw in redelijkheid - mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man - niet behandelen, nu zij ook ten aanzien van de door haar genoten inkomsten geen stukken heeft overgelegd. Ook in hoger beroep heeft zij geen salarisspecificaties overgelegd. Weliswaar heeft de vrouw een aantal - grotendeels in de Poolse taal gestelde - facturen overgelegd, maar zij heeft deze op geen enkele wijze (nader) onderbouwd. De grief van de vrouw faalt derhalve. Dit brengt mee dat het hof de bestreden beschikking, voor zover daarbij het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partneralimentatie is afgewezen, zal bekrachtigen.

Alimentatie ten behoeve van de kinderen

Rechtsmacht en toepasselijk recht
24. De man komt in zijn incidenteel appel op het hoger beroep van de vrouw op tegen het oordeel van de rechtbank dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt ten aanzien van het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een alimentatie ten behoeve van de kinderen. De man betoogt dat de Nederlandse rechter wel rechtsmacht heeft op grond van artikel 3 aanhef en sub a van de Alimentatieverordening (EG) nr. 4/2009 (hierna: de Alimentatieverordening) en dat dit meebrengt dat Nederlands recht van toepassing is. De man heeft het hof verzocht zich bevoegd te verklaren. Dit standpunt is ingegeven door de gang van zaken in de alimentatieprocedure in Polen, te weten geen aanhouding op grond van artikel 12 van de Alimentatieverordening alsmede geen hoor en wederhoor ten aanzien van de voorlopige alimentatie ten behoeve van de kinderen. Nu de bevoegdheid van de Nederlandse rechter nog niet vast staat (omdat de man daarvan in hoger beroep is gekomen) had de Poolse rechtbank de zaak aan moeten houden en niet de behandeling moeten voortzetten, aldus de man. Verder betwist de man dat de procedure in Polen thans in een vergevorderd stadium is, de vrouw zal op 26 oktober 2017 nog worden gehoord. Voorts betwist de man dat hij een procedure tot omgang is gestart teneinde de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te kunnen betwisten. De man heeft de intentie gehad om een procedure tot omgang te starten in de hoop tot contactherstel met zijn kinderen te komen. Zijn toenmalige Poolse advocaat heeft uiteindelijk nimmer daadwerkelijk een verzoekschrift tot omgang ingediend.
25. De vrouw betwist dat de Nederlandse rechter bevoegd is ten aanzien van het verzoek tot alimentatie ten behoeve van de kinderen. Voor zover de Nederlandse rechter al bevoegd zou zijn geweest, is hij dat nu niet meer, omdat reeds een uitspraak is gedaan in Polen omtrent de alimentatie ten behoeve van de kinderen. Overigens is volgens de vrouw de Poolse rechter beter in staat om zich een oordeel te vellen over deze kwestie nu de Poolse rechter beter de behoefte en kosten kan beoordelen van kinderen die in Polen woonachtig zijn. Verder betwist de vrouw dat indien de Nederlandse rechter al bevoegd zou zijn, Nederlands recht zou moeten worden toegepast.
26. Het hof stelt voorop dat vast staat dat de man inmiddels op basis van een beschikking (voorlopige voorzieningen) van 14 oktober 2016 van de Districtsrechtbank te Gorzów Wielkopolski 3e Afdeling Familie- en Jeugdzaken een bijdrage voor de kinderen in Polen voldoet van 1.200 zloty per kind, voor beide kinderen derhalve circa € 556,-- per maand.
27. Het hof stelt vervolgens vast dat de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard ten aanzien van het verzoek betreffende de kinderalimentatie en dit kennelijk abusievelijk niet heeft opgenomen in het dictum van de bestreden beschikking. In hoger beroep is, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, niet komen vast te staan dat in Polen een gerechtelijke procedure met betrekking tot de omgang tussen de man en de minderjarigen aanhangig is geweest, zodat de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 juli 2015 (nr. C-184/14, NJ 2015/423) door de rechtbank ten onrechte is toegepast.
28. Naar het oordeel van het hof is de Nederlandse rechter bevoegd om van het geschil ten aanzien van de kinderalimentatie kennis te nemen, op grond van artikel 3 aanhef en sub a van de Alimentatieverordening, aangezien de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, zal het hof de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en bepalen dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt met betrekking tot het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een alimentatie ten behoeve van de kinderen.
29. Op grond van artikel 4 lid 3 van het Haagse Protocol geldt dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek van de vrouw een bedrag aan alimentatie ten behoeve van de kinderen vast te stellen.
Inhoudelijke beoordeling
30. De devolutieve werking van het hoger beroep brengt met zich dat de stellingen van de vrouw in eerste aanleg met betrekking tot de alimentatie ten behoeve van de kinderen door het hof in de beoordeling van de zaak in hoger beroep moeten worden betrokken. De vrouw mag bovendien haar stellingen en verweren in hoger beroep waar nodig nog aanvullen. Nu de vrouw ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep echter haar inleidend verzoek tot het vaststellen van alimentatie ten behoeve van de kinderen heeft ingetrokken, komt het hof niet toe aan een inhoudelijke behandeling van dit verzoek.

Afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden

Rechtsmacht en toepasselijk recht
31. Het hof stelt voorop dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Verder hebben partijen in de slotverklaringen van de huwelijkse voorwaarden een rechtskeuze gemaakt voor Nederlands recht.
Inhoudelijke beoordeling
32. Als peildatum voor de omvang en de samenstelling van het te verrekenen vermogen wordt aangesloten bij de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, te weten 13 april 2015.
33. Vast staat dat partijen nooit uitvoering hebben gegeven aan het in artikel 9 van de tussen partijen op 20 december 1996 ten overstaan van de notaris opgemaakte huwelijkse voorwaarden opgenomen periodiek verrekenbeding. Derhalve geldt op grond van artikel 1:141 lid 3 BW het wettelijke bewijsvermoeden dat het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen vermoed wordt te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden.
Aandeel in de vennootschap onder firma
34. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar grief met betrekking tot de waarde van het aandeel in de vennootschap onder firma ingetrokken zodat deze geen behandeling meer behoeft. Het hof stelt vast dat partijen het ter zitting erover eens zijn geworden dat de waarde van het aandeel van de man in de vennootschap onder firma € 30.017,-- bedraagt. Dit bedrag behoort tot het te verrekenen vermogen, zodat de vrouw recht heeft op de helft van dit bedrag, zijnde (afgerond) € 15.009,--.
De op naam van de man staande levensverzekering bij ASR met polisnummer [nummer 1]
35. Tussen partijen is niet in geschil dat deze beleggingspolis tot het te verrekenen vermogen behoort. Tussen partijen is voorts niet langer in geschil dat de waarde van deze beleggingspolis op de peildatum € 4.286,29 bedroeg en dat onder aftrek van een belastinglatentie van 52% een te verrekenen bedrag resteert van € 2.057,--.
[automerk 1] met kenteken [nummer 2]
36. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw haar vierde grief met betrekking tot de omvang van het te verrekenen vermogen ten aanzien van de door de man aangekochte [automerk 1] met kenteken [nummer 2] ingetrokken, zodat deze geen bespreking meer behoeft.
37. Het totaal te verrekenen vermogen aan de zijde van de man bedraagt € 32.074,-- (€ 30.017,-- + € 2.057,--).
Woning in Polen
38. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning in Polen op naam van de vrouw tot het te verrekenen vermogen behoort. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de waarde van de woning op de peildatum 580.000 Poolse zloty bedraagt en dat dit omgerekend op € 138.095,-- neerkomt.
39. Ter zitting heeft de vrouw haar derde grief voor zover die ziet op de restschuld op de woning per de peildatum ingetrokken, zodat deze geen behandeling behoeft. Het hof gaat dan ook uit van een (hypothecaire) restschuld van € 15.854,--, welke op de waarde van de woning in mindering moet worden gebracht.
40. Ter zitting in hoger beroep hebben partijen overeenstemming bereikt over het bedrag dat op de waarde van de woning in Polen in mindering dient te worden gebracht vanwege het vergoedingsrecht van de man wegens privé-investeringen van de man in de woning in Polen. Deze investeringen bestaan uit:
- een bedrag van € 38.603,-- voor het casco klaarmaken van de woning in Polen;
- de overwaarde van de voorhuwelijkse woning van de man aan de [adres] , van € 39.999,--, verminderd met een bedrag van € 6.000,--, welk bedrag is aangewend ter aanschaf van een door partijen in Polen aangekochte [automerk 2] , resulterend in een bedrag van € 33.999,-- voor het afbouwen van de woning in Polen.
Gelet op het vorenstaande komt aan de man een vergoedingsrecht toe wegens privé-investeringen van de man in de woning in Polen voor een bedrag van in totaal € 72.602,-- (€ 38.603,-- + € 33.399,--).
41. Het te verrekenen vermogen aan de zijde van de vrouw voor wat betreft de woning in Polen bedraagt € 138.095,-- minus de hypothecaire restschuld op de peildatum ten bedrage van € 15.854,-- minus het aan de man toekomende vergoedingsrecht ten bedrage van € 72.602,-- = € 49.639,--.
42. Tot het aan de zijde van de vrouw te verrekenen vermogen behoort tevens de personenauto [automerk 3] ten bedrage van € 5.600,--, waartegen door geen van partijen een grief is gericht. Derhalve bedraagt het totaal te verrekenen vermogen aan de zijde van de vrouw een bedrag van (afgerond) € 55.239,--.
43. Gelet op het voorgaande bedraagt het te verrekenen vermogen van de man € 32.074,-- en het te verrekenen vermogen van de vrouw € 55.239,-- zodat per saldo de man uit hoofde van verrekening recht heeft op een bedrag van de vrouw van (afgerond) € 23.165,-- : 2 = € 11.582,--,--. Het hof zal de vrouw veroordelen tot betaling van een bedrag van € 11.582,-- aan de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
Wettelijke rente, ingangsdatum
44. De vrouw komt op tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente op de verrekenvordering van de man en het hem toekomende vergoedingsrecht. De vrouw betoogt dat de vordering van de man pas ontstaat op het moment dat de beschikking wordt afgegeven. Voor zover er wel rente is verschuldigd met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, dan staat de vrouw voor dat deze gematigd wordt dan wel op een maximum bedrag wordt vastgesteld. De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
45. Het hof overweegt als volgt. De finale verrekenvordering die ontstaat door omzetting van het niet-nagekomen periodiek verrekenbeding ontstaat op het in artikel 1:142 lid 1 aanhef en onder sub b BW vermelde tijdstip, te weten het tijdstip van indiening van het echtscheidingsverzoek. Nu de vergoedingsvordering van de man op grond van artikel 3 sub c van de huwelijkse voorwaarden terstond opeisbaar is, is deze vergoedingsvordering derhalve ook terstond ontstaan. Het verzuim treedt aanstonds in zonder ingebrekestelling op het moment dat de vordering ontstaat en opeisbaar is geworden, nu in artikel 9 sub b van de tussen partijen opgemaakte akte van huwelijkse voorwaarden een termijn voor verrekening is opgenomen (zie ook de beschikking van de Hoge Raad van 2 december 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BU6591). De grief van de vrouw faalt. Het hof ziet verder geen enkele aanleiding voor matiging van de wettelijke rente en zal dit verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
Doorlopend krediet van partijen bij de Rabobank
46. De man heeft in zijn incidenteel appel ten aanzien van het doorlopende krediet verzocht te bepalen dat de man de schuld voor zijn rekening zal nemen en de vrouw alsdan gehouden is aan de man een bedrag van € 6.000,-- te voldoen. De vrouw voert hiertegen op zich geen verweer maar is van mening dat het doorlopend krediet slechts voor € 10.000 in aanmerking moet worden genomen nu de man voor deze gelden op vakantie is geweest met zijn nieuwe vriendin. Zij meent dan ook slechts € 5.000 aan de man te moeten voldoen.
47. Het hof overweegt dat uit het wettelijk systeem voortvloeit dat beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn nu zij samen het krediet zijn aangegaan. In de onderlinge verhouding zijn zij beiden voor de helft draagplichtig voor deze schuld. Als de man hier (in de toekomst) meer op het krediet aflost dan de helft dan heeft hij een regresvordering op de vrouw, die hij kan realiseren bij de verkoop van de woning in Polen. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.
48. Gelet op de door partijen getroffen overeenstemming ter zitting behoeft het zelfstandig verzoek van de man dat hij heeft geformuleerd in zijn verweerschrift tegen het incidenteel appel, inhoudende dat de (voorlopige) vordering van de man op de vrouw uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden mag worden bijgeschreven in de deel III van de kadastrale inschrijving van de woning in Polen, geen bespreking meer.
49. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
in alle zaken:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard ten aanzien van het verzoek betreffende de alimentatie ten behoeve van de kinderen, het door de vrouw aan de man ter zake van het aan de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden toekomende vergoedingsrecht en de aan de man ter zake van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden toekomende verrekenvordering en in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart zich bevoegd om kennis te nemen van het geschil ten aanzien van de alimentatie ten behoeve van de kinderen;
bepaalt dat de vrouw aan de man ter zake van het aan de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden toekomende vergoedingsrecht dient te voldoen een bedrag van € 72.602,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2015;
bepaalt dat de vrouw aan de man ter zake van de aan de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden toekomende verrekenvordering dient te voldoen een bedrag van € 11.582,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2015;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D. Wachter, I. Obbink-Reijngoud en L.H.M. Zonnenberg, bijgestaan door mr. P.E.C.M. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2017.