ECLI:NL:GHDHA:2017:3720

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
200.207.161/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bewind wegens afwezigheid van gronden voor onderbewindstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van een bewind dat was ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, die zijn verzoek tot opheffing van het bewind had afgewezen. De rechthebbende stelde dat het bewind niet langer noodzakelijk was, omdat hij geen schulden meer had en in januari 2017 financiële nazorg en budgettraining had ontvangen van de gemeente. Hij gaf aan dat hij goed om kon gaan met het maandgeld dat hij ontving en dat hij wist waar hij hulp kon krijgen indien nodig.

De bewindvoerder daarentegen betwistte de bekwaamheid van de rechthebbende om zijn eigen financiën te beheren en stelde dat de rechthebbende haar bedreigde. Tijdens de mondelinge behandeling verklaarde de begeleidster van de rechthebbende dat hij goed contact met haar had en dat hij wist waar hij terecht kon met vragen. Het hof overwoog dat op basis van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek een bewind kan worden ingesteld, maar dat het ook kan worden opgeheven indien de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat, zoals bepaald in artikel 1:449 lid 2 BW.

Het hof concludeerde dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestond, omdat de rechthebbende goed omging met zijn financiën, geen problematische schulden meer had en goed samenwerkte met zijn begeleidster. Het hof vernietigde de bestreden beschikking en hefte het bewind op, met ingang van de dag na de datum van de beschikking. De griffier werd verzocht om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag voor aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 8 november 2017
Zaaknummer : 200.207.161/01
Rekestnummer rechtbank : EJ VERZ 16-88129
Zaaknummer rechtbank : 5112627
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat mr. M.R. Backer te Den Haag.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. ACE inkomens- en budgetbeheer,
gevestigd te Delft,
hierna te noemen: de bewindvoerder;
2. stichting Perspektief,
gevestigd te Delft,
hierna te noemen: stichting Perspektief.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De rechthebbende is op 10 januari 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 oktober 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de rechthebbende:
  • op 26 januari 2017 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 2 maart 2017 een brief van 1 maart 2017 met bijlage;
  • op 3 oktober 2017 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de bewindvoerder:
  • op 9 februari 2017 een brief van 7 februari 2017 met bijlage;
  • op 20 september 2017 een brief van 4 september 2017 met bijlagen;
van de zijde van stichting Perspektief:
- op 22 februari 2017 een brief van 14 februari 2017.
De zaak is op 5 oktober 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat;
  • mevrouw [A] namens stichting Perspektief.
Tevens is verschenen de heer Van Vliet, tolk in de Franse taal. De bewindvoerder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de rechthebbende - strekkende tot opheffing van het bewind over alle goederen die (zullen) toebehoren aan hemzelf - afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat vast:
  • bij beschikking van 7 juli 2015 van de rechtbank Den Haag zijn alle goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld;
  • bij vonnis van 13 november 2015 van de rechtbank Den Haag is bepaald dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de rechthebbende eindigt met de zogenoemde “schone lei”.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is het bewind over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende.
2. De rechthebbende verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot opheffing van het bewind toe te wijzen.
3. De rechthebbende vindt dat het bewind niet langer noodzakelijk is, en wel om de volgende redenen. De rechthebbende heeft geen schulden meer en hij heeft - op eigen verzoek - in januari 2017 financiële nazorg en budgettraining gekregen vanuit de gemeente [woonplaats] . De rechthebbende spreekt, leest en schrijft niet heel goed Nederlands, maar hij begrijpt de brieven die hij krijgt goed genoeg om te weten wanneer hij actie moet ondernemen. Ook weet hij waar hij kan aankloppen als hij hulp nodig heeft, namelijk bij zijn familie, de sociale dienst of bij mevrouw [A] . De rechthebbende krijgt bovendien al bijna een jaar maandgeld in plaats van weekgeld. De rechthebbende kan daar goed mee omgaan en het is hem zelfs gelukt om daarvan te sparen, zodat hij op vakantie kon.
4. De bewindvoerder stelt dat de rechthebbende de Nederlandse taal niet goed beheerst. De bewindvoerder stelt daarnaast dat de rechthebbende haar bedreigt. Om die reden wil de bewindvoerder ontslagen worden.
5. Mevrouw [A] heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat zij goed contact heeft met de rechthebbende. De rechthebbende weet volgens mevrouw [A] waar hij terecht kan met vragen, namelijk bij zijn familie, bij zijn lerares Nederlands, bij de sociale dienst en bij mevrouw [A] . De bedoeling is dat de begeleiding door stichting Perspektief doorgaat, ook als de onderbewindstelling wordt opgeheven. Mevrouw [A] heeft daarnaast verteld dat de bewindvoerder geen contact met haar wil hebben, omdat er iets is voorgevallen voordat zij de vaste begeleider werd van de rechthebbende.
6. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren. In andere woorden: als iemand wegens omstandigheden niet goed voor zijn eigen financiën kan zorgen, kan de rechter op verzoek een bewind instellen.
7. In artikel 1:449 lid 2 BW is bepaald dat de rechter het bewind kan opheffen, indien de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat.
8. Het hof is van oordeel dat de noodzaak voor het bewind in deze zaak niet langer bestaat, en wel om de volgende redenen. De rechthebbende krijgt al geruime tijd maandgeld en hij kan daarmee goed omgaan. De rechthebbende heeft van dat maandgeld zelfs gespaard, zodat hij op vakantie kon gaan. De rechthebbende weet bovendien goed waar hij terecht kan met vragen en hij werkt goed samen met zijn begeleidster bij Perspektief. Er is bovendien niet langer sprake van problematische schulden. De problematische schulden die bestonden, zijn opgelost doordat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de rechthebbende is beëindigd met een “schone lei”.
9. Omdat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat, zal het hof het bewind opheffen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
heft op, met ingang van de dag na de datum van deze beschikking, het bij beschikking van 7 juli 2015 uitgesproken bewind over de goederen van:
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D. Wachter, I. Obbink-Reijngoud en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2017.