ECLI:NL:GHDHA:2017:3713

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
200.220.070/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en voogdij in het belang van de ontwikkeling van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn drie minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor het medeplegen van mishandeling van zijn kinderen uit een eerder huwelijk. De rechtbank had eerder het ouderlijk gezag van zowel de vader als de moeder beëindigd en de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes over de minderjarigen. De vader betwistte de gezagsbeëindiging en stelde dat hij in staat was om voor zijn kinderen te zorgen binnen een aanvaardbare termijn.

Het hof heeft de feiten uit de eerdere beschikking van de rechtbank overgenomen en vastgesteld dat de minderjarigen ernstig getraumatiseerd zijn en dat er sprake is van hechtingsproblematiek. De vader ontkende dat zijn opvoedingsstijl een negatieve invloed had op de kinderen en stelde dat de problemen voortkwamen uit de uithuisplaatsing. De raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling stelden echter dat de vader geen verantwoordelijkheid nam en dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling bedreigd werden.

Na het horen van de argumenten van beide partijen, concludeerde het hof dat de vader niet in staat was om binnen een aanvaardbare termijn een stabiele opvoedsituatie te bieden. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het ouderlijk gezag was beëindigd en de gecertificeerde instelling was benoemd tot voogdes. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kosten van het geding werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.220.070/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 17-2625
zaaknummer rechtbank : C/09/530247
beschikking van de meervoudige kamer van 4 oktober 2017
inzake
[appellant] ,
wonende op een geheim adres,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F.A.M. Engels te Den Haag,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling;
- [pleegvader] (hierna te noemen: de pleegvader) en [pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegmoeder).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 25 juli 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de vader van 24 augustus 2017 met bijlagen, ingekomen op 25 augustus 2017.
2.3
De gecertificeerde instelling heeft bij brief van 7 september 2017 laten weten geen schriftelijk verweer te zullen voeren, maar tijdens de zitting een mondelinge reactie te zullen geven.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 27 september 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- namens de vader zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [naam] ;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [naam] ;
- de pleegmoeder.
verder is opgeroepen en niet verschenen:
- de vader;
- de pleegvader.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De vader en [de moeder] (hierna te noemen: de moeder) zijn met elkaar gehuwd en zij waren tot de bestreden beschikking gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over:
-[minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] , te [geboorteplaats] ;
-[minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] , te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] , te [geboorteplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
3.3
De kinderrechter heeft bij beschikking d.d. 27 juni 2016 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 28 juni 2016 tot 23 juni 2017, alsmede de machtiging de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor dezelfde duur verlengd.
3.4
Sinds 23 februari 2015 verblijven de minderjarigen in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad, het ouderlijk gezag van de vader en van de moeder over de minderjarigen beëindigd en de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes over de minderjarigen.
4.2
De grieven van de vader zien op zijn gezagsbeëindiging. De vader verzoekt het hof, zoals nader verduidelijkt ter zitting, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de beschikking een beslissing inhoudt ter zake de gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de vader alsmede de benoeming tot voogdes over de minderjarigen van de gecertificeerde instelling.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader stelt – kort samengevat – dat niet is voldaan aan de wettelijke criteria voor de gezagsbeëindiging, zoals bepaald in artikel 1:266, eerste lid onder a BW. Volgens de vader worden de minderjarigen niet in hun ontwikkeling bedreigd en is de vader in staat om zijn verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen binnen een aanvaardbaar te achten termijn te dragen. De vader sluit niet uit dat de minderjarigen getraumatiseerd zijn, maar de oorzaak hiervan hoeft niet te liggen in wat de minderjarigen in de thuisomgeving zouden hebben gezien en beleefd aan onveiligheid, maar zou ook veroorzaakt kunnen zijn door de acute uithuisplaatsing en het geringe contact, van één keer in de twaalf weken, dat tussen de minderjarigen en de ouders plaatsvindt. De vader is van mening dat de minderjarigen in een goed pleeggezin zitten en wil daar thans geen verandering in brengen, maar hij wil graag meer omgang, betere communicatie met de hulpverlening en mee kunnen beslissen over beslissingen in het belang van de minderjarigen. De vader stelt dat onvoldoende is onderzocht of hij in staat is om een stabiele opvoedingssituatie te bieden en dat hem de mogelijkheid wordt ontnomen om met behulp van intensieve gezinsbegeleiding en individuele opvoedbegeleiding weer voor de minderjarigen te zorgen. De vader meent dat de maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing met behoud van het gezag vanuit het perspectief van de minderjarigen het meest passend is.
5.2
De raad verweert zich daartegen – kort samengevat – als volgt. De vader is ook in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor het medeplegen van mishandeling van zijn twee kinderen uit een eerder huwelijk. De raad stelt dat de vader geen verantwoordelijkheid neemt en alle schuld buiten zichzelf legt. Het is van belang voor de minderjarigen dat er duidelijkheid komt over hun toekomst. Volgens de raad worden de kinderen ernstig in hun ontwikkeling bedreigd en is de vader niet in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een aanvaardbaar te achten termijn te dragen.
5.3
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting in hoger beroep onder meer het volgende verklaard. Volgens de gecertificeerde instelling miskent de vader de problematiek van de minderjarigen, nu vaststaat dat er meer is gebeurd dan de vader beweert. De vader heeft naar de gecertificeerde instelling nooit de wens geuit om voor de minderjarigen te zorgen en informeert nauwelijks naar hen. De minderjarigen hebben veel negatieve herinneringen aan hun ouders. Uit onderzoek blijkt dat bij alle drie de minderjarigen sprake is van – deels – ernstige hechtingsproblematiek. De vader doet voorkomen dat het psychotrauma van de minderjarigen komt door de uithuisplaatsing, hij ontkent dat de wijze waarop hij voor zijn vijf kinderen heeft gezorgd een negatieve invloed heeft gehad op de minderjarigen. Er is thans en op termijn geen basis voor een thuisplaatsing dus een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing is niet passend.
5.4
De pleegmoeder heeft ter zitting in hoger beroep onder meer aangegeven dat de minderjarigen veel zorg en aandacht nodig hebben om hen een veilige omgeving te bieden. De omgangsmomenten leiden tot veel spanning, zeker nu de ouders uit elkaar zijn en zij hebben aangegeven op aparte momenten omgang te willen hebben. De vader beweert dat de vastgestelde hechtingsproblematiek bij de minderjarigen veroorzaakt is door de uithuisplaatsing, maar [minderjarige 1] heeft aangegeven dat hij blij is dat hij destijds is gaan praten op school, omdat de problemen daarna werden opgelost.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan het gezag van een ouder worden beëindigd, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.6
Uit de overgelegde stukken en ter zitting is gebleken dat de minderjarigen in de periode dat zij thuis woonden ernstig getraumatiseerd zijn en dat er sprake is van hechtingsproblematiek. Het is onweersproken dat [minderjarige 2] reeds een intensieve behandeling krijgt bij de Bascule, een gespecialiseerd centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie en dat inmiddels door de Opvoedpoli ook voor [minderjarige 1] en [minderjarige 3] een traumabehandeling is geadviseerd. De minderjarigen verblijven alle drie al langdurig in hetzelfde perspectiefbiedend pleeggezin, waar zij intensieve begeleiding krijgen.
5.7
De vader is op 31 mei 2017 in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden (hij is in april 2016 vrijgekomen) voor het medeplegen van mishandeling van zijn twee kinderen, een oudere halfbroer en halfzus van de minderjarigen die in hetzelfde gezin opgroeiden. Onweersproken is dat de vader weinig aandacht heeft voor de kinderen en, anders dan in deze procedure, in de afgelopen periode van de jeugdbeschermingsmaatregelen op geen enkele wijze heeft aangegeven zelf een rol te willen spelen in de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Uit onderzoek van het Pieter Baan Centrum volgt dat de vader op zwakbegaafd niveau functioneert en dat hij weinig emotionele diepgang heeft. Daar komt bij dat de vader tot op heden volhardt in zijn houding de oorzaak van de problemen van de minderjarigen buiten zichzelf en de opvoedsituatie binnen zijn gezin te leggen, hetgeen het hof geen enkel vertrouwen geeft in de door de vader voorgestane mogelijkheid de minderjarigen weer zelf te kunnen verzorgen en opvoeden.
5.8
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een voor de minderjarigen aanvaardbare termijn te dragen. Het hof sluit daarbij aan bij de overweging van de rechtbank, dat het voor de minderjarigen juist vanwege hun belaste verleden en huidige problematiek van belang is dat zij duidelijkheid krijgen omtrent hun toekomstperspectief en dat zij vanuit de stabiele opvoedsituatie waarin zij zich nu bevinden de noodzakelijke traumabehandeling krijgen. Gezien de eigen problematiek van de vader, kan niet verwacht worden dat hij binnen een aanvaardbare termijn zelf een stabiele opvoedsituatie kan bieden, voor zover hij daar überhaupt toe in staat zou zijn hetgeen het hof betwijfelt gelet op de hiervoor onder 5.7 gereleveerde omstandigheden. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, D. Wachter en A.J. van Montfoort, bijgestaan door mr. M. Jonker als griffier en is op 4 oktober 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.