ECLI:NL:GHDHA:2017:3707

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
200.222.362/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, betwistte dat zij onvoldoende contact had met de minderjarige en dat haar gezag niet op een goede manier kon worden ingevuld. De vader, die het gezag over de minderjarige uitoefent, stelde echter dat de moeder geen band met het kind heeft en dat haar gezag leidt tot onrust binnen het gezin. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de langdurige strijd tussen de ouders en de impact daarvan op de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof concludeerde dat de moeder niet in staat is om haar verantwoordelijkheden als ouder te dragen en dat de beëindiging van haar gezag noodzakelijk is voor de rust en duidelijkheid die de minderjarige en de vader nodig hebben. De bestreden beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof oordeelde dat de moeder een ondersteunende rol in het leven van de minderjarige kan blijven vervullen, ondanks het verlies van haar gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.222.362/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 17-3279
zaaknummer rechtbank : C/09/531666
beschikking van de meervoudige kamer van 6 december 2017
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.G. Schnoor te Den Haag,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming, [vestigingsplaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de vader] ,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. D.K.P.K. el Fadili,
2. de Stichting Jeugdbescherming [vestigingsplaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 15 juni 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 4 september 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 9 oktober 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 7 september 2017 een V-formulier van diezelfde datum, met bijlage;
van de zijde van de vader:
- op 6 november 2017 een brief met bijlagen.
2.4
Het hof heeft de hierna te noemen [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft een brief geschreven aan het hof.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 8 november 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder en haar advocaat, bijgestaan door [naam] als tolk in de Spaanse taal;
- namens de raad: [naam] ;
- de advocaat van de vader;
- namen de gecertificeerde instelling: [naam] en [naam] .
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - geboren: [minderjarige] (hierna te noemen: de minderjarige), op [geboortedatum] , te [geboorteplaats] . De vader oefent op dit moment alleen het gezag over de minderjarige uit. De minderjarige heeft ook haar hoofdverblijf bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het gezag van de moeder, [appellante] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [geboorteland] , over de minderjarige beëindigd.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof (naar het hof begrijpt) de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De vader bestrijdt het hoger beroep van de moeder en verzoekt het hof het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, subsidiair het gezamenlijk gezag in stand te laten onder de voorwaarde dat wordt bepaald dat de moeder alle bevoegdheden die uit het gezamenlijk gezag voortvloeien zal delegeren aan de vader, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.4
De raad bestrijdt het hoger beroep van de moeder.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder voert het volgende aan. Zij betwist dat zij zo weinig contact heeft met de minderjarige dat zij haar gezag niet op een goede manier kan invullen. Hiervoor is zij in haar beleving altijd beperkt geweest door de vader en door de hulpverlenende instanties. Zij heeft onvoldoende ruimte gekregen om daadwerkelijk een rol van betekenis voor de minderjarige te vervullen. Uit het raadsrapport blijkt naar haar mening dat de vader de minderjarige niet ondersteunt en niet stimuleert om contact op te nemen met haar moeder. Dit mag van hem als hoofdopvoeder wel verwacht worden. Indien het gezag van de moeder beëindigd blijft, zal voor de vader de noodzaak om de minderjarige te ondersteunen in contacten met de moeder, wegvallen. Voorts kan de moeder de overweging van de rechtbank, dat het niet gewenst is dat de minderjarige voor bepaalde zaken toestemming van de moeder nodig heeft, niet volgen. Zij stelt dat het primair de vader, als opvoeder, is die toestemming van de moeder moet hebben voor bepaalde zaken met betrekking tot de minderjarige en niet de minderjarige zelf. In haar beleving heeft dit in het verleden nimmer echt tot problemen geleid. De moeder ziet niet in waarom zij haar toestemming voor bepaalde zaken zou onthouden. Het feit dat zij voor bepaalde zaken nog haar toestemming zou moeten geven, is naar haar mening in ieder geval geen grond voor beëindiging van haar gezag. Daarbij merkt zij op dat in voorkomende gevallen de in het gezin aanwezige jeugdbeschermer, indien nodig, een rol zou kunnen vervullen. Ook betwist de moeder dat het in stand houden van haar gezag onrust brengt binnen het gezin waarin de minderjarige opgroeit. Voor zover haar bekend waren er op het moment van indienen van het inleidend verzoekschrift door de raad geen grote problemen en was er sprake van relatieve rust. De moeder is van mening dat een gezag beëindigende maatregel niets toevoegt en niet direct zal leiden tot meer rust en duidelijkheid, maar eerder tot onrust omdat de moeder buitenspel wordt gezet en haar rol onduidelijker wordt. In dit verband wijst de moeder op hetgeen is opgenomen in punt 4 op pagina 9 van het raadsrapport, namelijk dat er duidelijkheid dient te zijn over ieders positie en rol, dat men elkaars positie en rol dient te accepteren en respecteren en dat er mogelijk dan in de toekomst meer ruimte tussen de ouders zal ontstaan om in het belang van de minderjarige op een normale wijze met elkaar te communiceren en te zorgen dat de minderjarige hierdoor ontlast wordt. De moeder concludeert dat de minderjarige op dit moment niet ernstig in haar ontwikkeling bedreigd wordt, zodat geen noodzaak aanwezig is om haar gezag over de minderjarige te beëindigen.
5.2
De vader betwist dat de moeder onvoldoende ruimte heeft gekregen om haar moederrol te vervullen. De moeder heeft daarvoor naar zijn mening vele kansen gekregen, maar zij heeft geen band met de minderjarige doordat zij zich niet kan verplaatsen in de belevingswereld van de minderjarige. De vader wil niet het contact tussen de minderjarige en de moeder belemmeren, maar hij wil de minderjarige wel beschermen. De minderjarige is steeds verdrietig of boos als zij bij de moeder is geweest. De moeder miskent met haar stelling dat in het verleden gezagskwesties nimmer tot problemen hebben geleid, al hetgeen is gebeurd bij voorbeeld ten aanzien van het medische dossier van de oudste dochter van partijen en het paspoort en het psychologisch onderzoek van de minderjarige. De vader betwist dat het in stand houden van het gezag van de moeder niet tot onrust zal leiden in het gezin waarbinnen de minderjarige opgroeit. Nog los van het feit dat de moeder zegt dat zij haar gezag niet zal gebruiken om beslissingen tegen te houden, levert het idee dat dit wel mogelijk is bij de vader al veel onrust op. De vader is al 17 jaar in procedures met de moeder verwikkeld. Daarnaast stelt de vader dat de beëindiging van het gezag van de moeder voor haar niets zal veranderen. Voor de vader en de minderjarige daarentegen zal dit betekenen dat er geen nieuwe procedures meer door de moeder kunnen worden opgestart aangaande het hoofdverblijf of de zorgregeling, zodat er veel meer rust komt. De moeder accepteert en respecteert een ieders rol niet. Zo blijft zij zich negatief uiten over de vader naar de minderjarige toe en noemt in haar hoger beroep de plicht van de vader om haar te informeren en te consulteren. Juist dit gegeven maakt dat het opvoeden van de minderjarige in gezamenlijk gezag onmogelijk is. De vader betwist dat er sprake is van relatieve rust en dat de minderjarige niet haar ontwikkeling wordt bedreigd. Het tegendeel is aan de orde door de aanhoudende strijd en door het elk jaar terugkeren van een juridische procedure. Zowel de moeder als de biologische vader “trekken” aan de minderjarige door haar via de mobiele telefoon berichtjes te sturen. De minderjarige ervaart hierdoor in het geheel geen rust. Door alles wat er in het verleden gebeurd is, is de minderjarige een beschadigd meisje. De vader acht het in het belang van de minderjarige dat zij rust gaat ervaren. Sinds het contact met de moeder en de biologische vader minimaal is, ontwikkelt de minderjarige zich op sociaal-emotioneel vlak een stuk beter. Om deze ontwikkeling niet te stagneren, is het van belang dat de vader de opvoedingslijnen bepaalt en gezagszaken alleen beslist.
5.3
De raad heeft ter zitting laten weten dat het belangrijk is dat er duidelijkheid komt voor de minderjarige. De raad acht het van belang dat de minderjarige contact heeft met de moeder, maar is van mening dat voorkomen moet worden dat de minderjarige in een loyaliteitsconflict geraakt en dat haar duidelijk moet zijn dat de vader de (hoofd)opvoeder is die haar structuur en begrenzing biedt. Het feit dat de ouders met regelmaat door middel van een procedure hun geschillen (moeten) beslechten, heeft een negatieve invloed op de minderjarige, aldus de raad.
5.4
De gecertificeerde instelling heeft zich ter zitting aangesloten bij het standpunt van de raad. De moeder is niet in staat invulling te geven aan haar gezag, aldus de gecertificeerde instelling. Ook heeft de gecertificeerde instelling ter zitting laten weten dat opvoedondersteuning is ingezet om ervoor te zorgen dat de moeder en de vader op één lijn komen voor wat betreft de opvoeding van de minderjarige, met het oog op de omstandigheid dat de minderjarige vaker bij de moeder zal zijn nu het contact tussen hen weer hersteld is.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.6
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op juiste gronden beslist zoals zij heeft gedaan. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel leiden. Het hof neemt daarbij, in aanmerking dat de ouders reeds jarenlang een problematische verstandhouding hebben die zich kenmerkt door de vele procedures die hebben plaatsgevonden onder meer als gevolg van het gezamenlijk gezag. Als gevolg hiervan is er veel onrust geweest binnen het gezin van de vader. Verder neemt het hof evenals de rechtbank in aanmerking dat de minderjarige reeds lange tijd bij de vader woont en dat de vader haar een passende opvoedomgeving biedt waarin voldoende tegemoet wordt gekomen aan hetgeen zij nodig heeft om zich adequaat te ontwikkelen. Het hof acht het positief dat de minderjarige nu weer contact heeft met de moeder. De moeder heeft echter lange tijd het contact tussen haar en de minderjarige afgehouden. De moeder kan haar gezag niet op een goede manier invullen en heeft onvoldoende inzicht in de behoeften van de minderjarige, zoals in het raadsrapport van 28 april 2017 is geconcludeerd. Naar het oordeel van het hof is de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarige gelegen in de voortdurende strijd die (vooral vanuit de moeder) door de ouders wordt gevoerd in het kader van het gezamenlijke gezag. Verder is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn. De minderjarige woont immers meer dan 10 jaar bij de vader en staat even lang onder toezicht van de gecertificeerde instelling.
5.7
Gelet op het voorgaande is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat een gezagsbeeindigende maatregel in dit verband noodzakelijk is om de rust en duidelijkheid te creëren die de minderjarige en de vader nodig hebben en om ruimte te kunnen maken voor verdere ontwikkelingstaken. Het hof merkt daarbij op dat het feit dat de moeder geen gezag meer heeft niet afdoet aan het belang dat zij in het leven van de minderjarige een ondersteunende rol blijft innemen.
5.8
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen. Gelet hierop behoeft het subsidiaire verzoek van de vader geen bespreking meer.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, I. Obbink-Reijngoud en J. Calkoen-Nauta, bijgestaan door mr. M.M. Rasmijn als griffier en is op uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.