ECLI:NL:GHDHA:2017:3654
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en terugwijzing naar de politierechter
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2017. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, maar veroordeeld tot een geldboete van € 1000,- waarvan € 500,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verzocht om terugwijzing naar de rechtbank, omdat de verdachte een brief van het Openbaar Ministerie had ontvangen waarin stond dat de zitting van 4 juli 2017 zou worden aangehouden. De verdachte had hierdoor gerechtvaardigd vertrouwen dat de zitting niet doorging, maar kwam pas bij de betekening van het vonnis in augustus 2017 te weten dat de zitting wel had plaatsgevonden.
Het hof heeft vastgesteld dat de oproeping voor de zitting van 4 juli 2017 niet op de juiste wijze aan de verdachte was betekend. De verdachte had de oproeping wel ontvangen, maar de brief van het Openbaar Ministerie bevatte het verkeerde parketnummer, wat leidde tot verwarring. Het hof oordeelde dat de verdachte niet op de juiste wijze op de hoogte was gesteld van de zitting en dat dit heeft geleid tot haar afwezigheid. Gelet op de omstandigheden, waaronder het ontbreken van een raadsman in eerste aanleg, was het hof van oordeel dat de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg moest worden vastgesteld.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de zaak teruggeworpen naar de politierechter in de rechtbank Rotterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht. De beslissing van het hof is genomen in het belang van een eerlijke rechtsgang en het recht op twee feitelijke instanties voor de verdachte.