ECLI:NL:GHDHA:2017:3649

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
22-002100-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Den Haag inzake tasjesroof en afpersing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 4 mei 2017. De verdachte, geboren in 2001, was beschuldigd van een tasjesroof van een oudere vrouw met een rollator en van afpersing van een leeftijdgenoot. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Bij de veroordeling zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder jeugdreclasseringstoezicht, deelname aan een behandeling, het volgen van onderwijs en urinecontroles indien nodig. De zaak kwam voor het hof na een eerdere veroordeling in eerste aanleg, waarbij de verdachte ook al was bestraft met jeugddetentie. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het de ernst van de delicten en de impact op de slachtoffers in aanmerking heeft genomen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het afnemen van waardevolle spullen van de slachtoffers door middel van geweld en bedreiging. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1] tot schadevergoeding toegewezen, waarbij het hof de materiële en immateriële schade heeft vastgesteld op respectievelijk € 400,00 en € 100,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak van het hof is openbaar gedaan en de beslissing is met zorgvuldigheid genomen, waarbij de belangen van de slachtoffers en de rehabilitatie van de verdachte in balans zijn gebracht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002100-17
Parketnummers: 09-787062-16 en 09-777091-16 (gevoegd)
Datum uitspraak: 30 november 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 4 mei 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 2001,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 16 november 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, onder aanvulling van de bewijsmiddelen met de verklaring die [aangeefster 2] tegenover de raadsheer-commissaris heeft afgelegd, en met uitzondering van de straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, onder de bijzondere voorwaarden van – kort gezegd – jeugdreclasseringstoezicht, het meewerken aan een behandeling, het volgen van onderwijs en het meewerken aan urinecontroles, indien dit nodig worden geacht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, waarbij naast de algemene voorwaarden bijzondere voorwaarden zijn opgelegd als nader vermeld in het vonnis waarvan beroep. Voorts zijn er beslissingen genomen ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en is er een beslissing genomen ter zake van het beslag. Tot slot is het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd gelijk is geworden aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde jeugddetentie.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 09-787062-16:
1:
hij op of omstreeks 28 september 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen Een tas (merk: Louis Vuitton) en/of twee mobiele telefoons (merk: Samsung) en/of oordopjes (merk: Apple en/of een bril (merk: My Brand) en/of een portemonnee met inhoud (o.a. geld, bankpas en ov-chipkaart), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen deze [aangeefster 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- zeggen "haal je zakken leeg" en/of vervolgens "als je niet al je spullen geeft, dan pak ik mijn mes" en/of "of je laat zien wat je daar hebt of ik steek je neer" en/of het steken van een hand in een tasje en/of (vervolgens) het tonen van een mes;
en/of
hij op of omstreeks 28 september 2016 te `s - Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangeefster 1] heeft gedwongen tot de afgifte van Een tas (merk: Louis Vuitton) en/of twee mobiele telefoons (merk: Samsung) en/of oordopjes (merk:Apple en/of een bril (merk: My Brand) en/of een portemonnee met inhoud (o.a. geld, bankpas en ov-chipkaart), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangeefster 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- tegen die [aangeefster 1] heeft/hebben gezegd: “haal je zakken leeg” en/of vervolgens “als je niet al je spullen geeft, dan pak ik mijn mes” en/of “of je laat zien wat je daar hebt of ik steek je neer” en/of
- een hand in een tasje heeft/hebben gestoken en/of
- een mes heeft/hebben getoond;
Zaak met parketnummer 09-777091-16 (gevoegd):
2:
hij op of omstreeks 21 september 2016 te 's-Gravenhage op de Groot Hertoginnelaan, danwel de kruising van de Groot Hertoginnelaan met de Voltastraat, aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (met inhoud, waaronder een geldbedrag), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld tegen die [aangeefster 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het (met kracht) losrukken van die (hand)tas van de rollator (waaraan die tas vastzat);
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de oplegging van de straf, de motivering daarvan en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1].
In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof daarin de hierna te vermelden aanvullingen en verbetering aanbrengt.
Aanvulling ten aanzien van feit 1
Het hof vult de overwegingen ten aanzien van feit 1 na de zin “De rechtbank leidt … tasje met inhoud af te geven.” (einde van de tweede alinea op pagina 5 van het vonnis) als volgt aan:
Door de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat hij zich niet schuldig gemaakt heeft aan hetgeen hem ten laste is gelegd, maar dat hij het slachtoffer juist in bescherming heeft willen nemen c.q. heeft geprobeerd te helpen. Voorts heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit, nu niet kan worden bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat de verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte in het tasje van aangever heeft gekeken, hetgeen door aangever tegenover de rechter-commissaris is bevestigd. [1]
Voorts heeft aangever verklaard dat de verdachte hem vroeg waar zijn paspoort was, terwijl aangever tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat verdachte
wistdat hij zijn geld in zijn paspoort bewaarde. [2]
Het contact tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en de verdachte wordt voorts bevestigd door onderzoek aan de telefoon waaruit blijkt dat de telefoon van verdachte op 28 september 2016, voorafgaand aan het incident, telefonisch contact heeft gehad met (een toestel in gebruik bij) [medeverdachte 2] om 13:48:03 uur en 14:14:18 uur, welke gesprekken respectievelijk 61 en 194 seconden duurden. [3] Het hof acht, gezien de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] en de duur van deze gesprekken, verdachtes verklaring dat deze gesprekken door een ander dan de verdachte zelf zouden zijn gevoerd geheel ongeloofwaardig.
Het hof merkt in dit verband tevens op dat de betrokkenen verklaren dat aangever medeverdachte [medeverdachte 2] niet kende, en dat [medeverdachte 2] aangever niet kende. Dit maakt aannemelijk dat [medeverdachte 2] –zoals ook door de medeverdachte [medeverdachte] is verklaard – door de verdachte is geïnformeerd over het uiterlijk van de aangever en dat deze geld bij zich zou hebben.
Het hof is dan ook van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat de verdachte zowel bij de voorbereiding als de uitvoering van het feit direct betrokken is geweest. Aldus is de verdachte als medepleger van de afpersing van het slachtoffer aan te merken.
Aanvulling en verbetering ten aanzien van feit 2
Het hof acht het geboden de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 aan te vullen met de verklaring die aangeefster [aangeefster 2] tegenover de raadsheer-commissaris heeft afgelegd. Het hof schrapt de overweging van de rechtbank die begint met “De aangeefster heeft verklaard dat zij het hengsel” en eindigt met “in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht” (pagina 3 van het vonnis) en stelt hiervoor de volgende overweging in de plaats:
Aangeefster heeft tegenover de raadsheer-commissaris verklaard dat zij het hengsel van de tas aan beide kanten om de armsteunen had gewikkeld. Voorts heeft zij verklaard dat zij de rollator vasthad en dat deze schuin kiepte omdat er aan de tas werd getrokken. [4]
Het hof overweegt dat uit voornoemde verklaring van aangeefster blijkt dat de tas met zodanige kracht van de rollator is losgetrokken dat daardoor de rollator waaraan deze was bevestigd uit balans geraakte. Naar het oordeel van het hof is zulks aan te merken als een geweldshandeling in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De tot andere conclusies leidende verweren van de verdediging worden dan ook verworpen.
Het vonnis waarvan beroep dient -behoudens voor zover het wordt vernietigd - onder aanvulling en verbetering van gronden te worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tasjesroof van een oudere vrouw met een rollator. Voorts heeft hij zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen afpersen van een leeftijdgenoot. De verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door financieel gewin, zonder er bij stil te staan dat slachtoffers van delicten als de onderhavige in de regel nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. Daarnaast brengen feiten als de onderhavige in de regel ook bij burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat een jeugddetentie waarvan het onvoorwaardelijke deel 90 dagen bedraagt, gezien alle omstandigheden en de rol van de verdachte, behoorlijk fors is. Het hof overweegt dat uit het dossier blijkt dat de verdachte, nadat hij was heengezonden in de zaak waarin hij werd verdacht van de diefstal met geweld van een tas van een oudere mevrouw (feit 2), een (kleine) week later opnieuw werd verdacht, dit keer van de afpersing van een leeftijdgenoot (feit 1). De verdachte is vervolgens in voorarrest genomen en gehouden -hetgeen het hof logisch voorkomt-; deze gang van zaken heeft gevolgen voor de hoogte van de door het hof op te leggen straf.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 november 2017.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden van een meldplicht en het volgen van onderwijs.
Voorts stelt het hof als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich dient te houden aan aanwijzingen te geven door of namens de jeugdreclassering, ook als die aanwijzingen inhouden dat de veroordeelde zijn medewerking zal verlenen aan urineonderzoek en/of dat de veroordeelde zijn medewerking zal verlenen aan een behandeling die de jeugdreclassering nodig acht, waarbij aan Jeugdbescherming west de opdracht wordt gegeven toezicht op de naleving van de voorwaarden te houden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Namens Jeugdbescherming west is ter zitting in hoger beroep van 16 november 2017 naar voren gebracht dat ernaar gestreefd wordt de verdachte te betrekken in een
outreachendebehandeling binnen in het gezin, maar deze behandeling kan nog niet met naam benoemd worden. Het hof zal daarom de bijzondere voorwaarde opleggen als hiervoor omschreven en hierna vermeld.
Nu het hof van oordeel is dat er, gelet op de omstandigheid dat de verdachte zich binnen korte tijd tezamen met anderen schuldig heeft gemaakt aan twee ernstige delicten, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, ziet het hof aanleiding om op de voet van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het jeugdreclasseringstoezicht te bevelen.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster 1]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 650,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 500,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 400,00 materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot het gevorderde bedrag van € 100,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 1].
Het hof overweegt gelet op het aandeel van verdachte en de medeverdachte dat er aanleiding is de vervangende jeugddetentie bij de schadevergoedingsmaatregel te beperken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z,77aa, 77za, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf, de motivering daarvan en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1], en doet in zoverre opnieuw recht, met aanvulling van gronden.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
30 (dertig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzonderevoorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens de jeugdreclassering ook als de aanwijzingen inhouden dat de veroordeelde
- zijn medewerking zal verlenen aan urineonderzoek;
- zijn medewerking zal verlenen aan een ambulante behandeling die de jeugdreclassering nodig acht.
Stelt als
bijzonderevoorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen te melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.

Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde onderwijs zal volgen.

Geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, gevestigd te 's-Gravenhage, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) bestaande uit € 400,00 (vierhonderd euro) materiële schade en € 100,00 (honderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) bestaande uit € 400,00 (vierhonderd euro) materiële schade en € 100,00 (honderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.C. Bartels, mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen en mr. A. Kuijer, in bijzijn van de griffier mr. T.E.J. Bruinen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 november 2017.

Voetnoten

1.10 Een proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte 1] met nummer PL1500-2016271250-13, p. 94 en
2.12 Het proces-verbaal aangifte [aangeefster 1] d.d. 28 september 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nummer PL1500-2016271250-1, p. 47 en
3.13 Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 oktober 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nummer PL1500-2016271250-46 (p. 140).
4.3A Het proces-verbaal van verhoor getuige [aangeefster 2] van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van Strafzaken in dit gerechtshof, van 15 augustus 2017.