ECLI:NL:GHDHA:2017:3642

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
22-002947-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep na terugverwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, maar de Hoge Raad had de zaak terugverwezen naar het hof voor herbeoordeling. Het hof heeft vastgesteld dat er belastende verklaringen over de verdachte zijn afgelegd, maar dat deze niet voldoende overtuigend zijn om tot een bewezenverklaring te komen. Het hof concludeert dat de mogelijkheid bestaat dat een ander dan de verdachte de derde overvaller was, en dat de belastende verklaringen onvoldoende bewijs bieden voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval. Daarom spreekt het hof de verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten diefstal met geweld. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte is vrijgesproken van de tenlastelegging. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het hoger beroep, waarbij de advocaat-generaal en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De uitspraak is gedaan in een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002947-16
Parketnummer: 13-676902-12
Datum uitspraak: 16 oktober 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Afghanistan) op [geboortejaar] 1992,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en – na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden (verder: de Hoge Raad) - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 2 oktober 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 en 2 is ten laste gelegd. De benadeelde partijen zijn in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 29 september 2014 – met vernietiging van het vonnis - de verdachte vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en ter zake van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen.
De verdachte heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 24 mei 2016 voormeld arrest vernietigd en de zaak naar dit gerechtshof verwezen teneinde de zaak opnieuw te berechten en af te doen.
Dit hof heeft de zaak ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 2 oktober 2017 behandeld en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, voor zover het betreft het onder 2 ten laste gelegde, nu in zoverre geen grieven bestaan.
Omvang van het hoger beroep
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 mei 2012 te Amsterdam (in het [restaurant] restaurant, gevestigd Buikslotermeerplein 244) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van 3800 euro en/of een geldbedrag van 500 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [restaurant] en/of [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij 2] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 3800 euro en/of een geldbedrag van 500 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [restaurant] en/of [benadeelde partij 1], in elk geval aan (een)ander(en) dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (met een bivakmuts en/of een sjaal over hun/zijn hoofd en/of gezicht)
- ( met kracht) (meermalen) (met een (nep)vuurwapen) slaan en/of stompen in/tegen het gezicht, althans het hoofd van die [benadeelde partij 2] en/of
- dreigend tonen en/of voorhouden van een of meer vuurwapen(s), althans (een) op vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), aan die [benadeelde partij 2] en/of die [benadeelde partij 3] en/of
- ( daarbij) aan die [benadeelde partij 2] ( op dreigende toon) toevoegen de woorden: "Lopen G, lopen" en/of "Ga naar de kluis, ga naar de kluis" en/of "Schiet op, doe snel, doe snel, je hebt een minuut" en/of "Papiergeld, waar is het papiergeld" en/of
- het vastbinden van de handen van die [benadeelde partij 3].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Aan de verdachte is onder 1 ten laste gelegd – kort gezegd – dat hij zich samen met een ander of anderen heeft schuldig gemaakt aan een gewapende overval.
Het hof stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting vast dat de betreffende overval door drie personen is gepleegd, onder wie in ieder geval de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], die daarvoor inmiddels onherroepelijk zijn veroordeeld. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte de derde overvaller is geweest en overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat er belastende verklaringen over de verdachte zijn afgelegd, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte de derde overvaller is geweest. Het dossier biedt ook aanknopingspunten voor een tweetal scenario’s waarin een ander dan de verdachte die derde overvaller is geweest. Daarop is door de politie niet, althans niet kenbaar, verder gerechercheerd. Het hof wijst in dit verband op de door medeverdachte [medeverdachte 3] meermalen genoemde “[x]” (p. 279 e.v.), alsmede op de door een anonieme getuige genoemde “[y]” (p. 179 e.v.), als zijnde één van de overvallers. Van zowel “[x]” als “[y]” zijn door de politie de personalia achterhaald en foto’s gevonden, waarop deze personen vervolgens door de medeverdachte respectievelijk de getuige worden herkend als een van de overvallers (p. 457 en p. 183).
Tegen de achtergrond van deze omstandigheden komt het hof bij de beoordeling van de bewijswaarde van genoemde, voor de verdachte belastende, verklaringen afzonderlijk tot de volgende overwegingen:
[medeverdachte 3]
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft in de periode van 2 mei 2012 tot en met 30 oktober 2012 bij de politie een zestal verklaringen afgelegd. In haar derde verhoor, op 15 september 2012, heeft [medeverdachte 3] verklaard dat de overval door drie personen is gepleegd, namelijk door [medeverdachte 2], [medeverdacht 4] en [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1]). Toen aan haar een foto van [medeverdachte 4] werd getoond heeft zij – kort gezegd - verklaard hem voor honderd procent te herkennen als de [medeverdachte 4] die samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de overval had gepleegd.
Vervolgens heeft [medeverdachte 3] op 30 oktober 2012 voor het eerst belastend over de verdachte verklaard. De desbetreffende passage in haar verklaring luidt als volgt:
Er is een andere verdachte aangehouden in deze zaak die heeft verklaard dat de derde verdachte ene [verdachte] zou zijn geweest, dit in tegenstelling wat jij hebt verklaard. Jij hebt namelijk verklaard dat de derde verdachte [medeverdachte 4] was. Wat heb je daarover te verklaren?
Ik heb gezien dat het [medeverdachte 4] was en dat hebben ze ook gezegd.
Wij zeggen nu, dat wij een verklaring hebben dat niet [medeverdachte 4] binnen is geweest, maar dat [verdachte] binnen is geweest. Wat wil je daarop zeggen?
Oh ik zou met toch niet vergist hebben. Ohhhh. Ze noemen hem toch [medeverdachte 4]. Die naam komt me wel heel bekent voor. Ik weet niet meer wie [verdachte] is.
We tonen jouw de hieronder geplaatste foto, ken jij deze persoon en zo ja hoe heet hij en wat is zijn rol bij de overval geweest
Ja hij. Hij is degene die de overval heeft gepleegd, ik weet het zeker. Ik heb me vergist. Ik weet zeker dat hij de overval heeft gepleegd. Ik heb me echt vergist.
Hoe moeten wij nu weten, dat jij nu de waarheid spreekt en dat het nu wel klopt?
Hij is de korte. Nu ik deze foto zie. Ik heb eigenlijk altijd [medeverdachte 4] gezegd, maar bedoelde echt [verdachte]. Ik heb me gewoon echt vergist. Sorry. Ik zeg nu, dat het deze jongen is die de overval heeft gepleegd. Ik dacht dat de jongen op de foto die jullie mij nu tonen [medeverdachte 4] hete. Daarom heb ik [medeverdachte 4] gezegd. Maar nu jullie [verdachte] zeggen weet ik dat hij [verdachte] heet, nu weet ik het weer.
De jongens van de overval noemen zij hem [medeverdachte 4] tegen of noemen zij hem [verdachte].
Ik weet wel dat de jongens [verdachte] tegen hem zeggen. Hoe kom ik op [medeverdachte 4]. Ik weet het niet.
Ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte 3] overweegt het hof als volgt.
Zoals hiervoor weergegeven heeft [medeverdachte 3] in eerste instantie over de derde dader verklaard dat het [medeverdachte 4] was. Zij heeft de door haar bedoelde [medeverdachte 4] ook aan zijn uiterlijk herkend op de aan haar getoonde foto van [medeverdachte 4]. Vervolgens heeft [medeverdachte 3] verklaard dat “[verdachte]” de derde dader was, dat zij hem aan zijn uiterlijk herkende en dat zij ook wist dat de persoon op de foto [verdachte] heette. Ter verklaring van deze wending heeft [medeverdachte 3] zich beroepen op een vergissing als gevolg van overeenkomsten in het uiterlijk van [medeverdachte 4] en [verdachte]. Dit acht het hof ongeloofwaardig, nu de getuige in de hiervoor weergegeven passage aanvankelijk heeft verklaard: “Ik heb gezien dat het [medeverdachte 4] was en dat hebben ze ook gezegd” en even later, na dat zij zegt zich te hebben vergist: “Ik weet dat de jongens [verdachte] tegen hem zeggen. Hoe ik op [medeverdachte 4] kom weet ik niet”.
[getuige]
[getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij weet dat de overval door [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en de verdachte is gepleegd. Omtrent de betrokkenheid van de verdachte heeft [getuige] – kort gezegd - verklaard dat de verdachte heeft deelgenomen aan, dan wel aanwezig is geweest bij, de voorbereiding van de overval en dat hij de verdachte heeft herkend op de camerabeelden van de overval.
[getuige] heeft echter geen redenen van wetenschap opgegeven omtrent de aanwezigheid van de verdachte tijdens de overval, anders dan dat hij heeft verklaard de verdachte aan zijn lengte te hebben herkend op de beelden. Een herkenning gebaseerd op slechts lengte (de persoon in kwestie droeg een bivakmuts) heeft weinig bewijswaarde, zeker als die lengte op zichzelf niet uitzonderlijk is, en kan ingegeven zijn vanuit de veronderstelling dat het de verdachte was. [getuige] is zelf niet bij de overval aanwezig geweest, zoals hij ook bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard, zodat hij ook niet zelf kan hebben gezien dat de verdachte in de rol van de derde, onbekende dader, heeft deelgenomen aan de overval. Daarbij acht het hof onduidelijk of de belastende verklaringen van [getuige] betrekking hebben op een eerder geplande, maar niet ondernomen overval (voor het bestaan waarvan het dossier verscheidene aanwijzingen bevat), dan wel op de aan de verdachte tenlastegelegde, op 1 mei 2012 gepleegde overval.
[medeverdachte 1]
Voorts heeft de advocaat-generaal gewezen op de door medeverdachte [medeverdachte 1] op 5 november 2012 bij de politie afgelegde verklaring. Deze belastende verklaring heeft [medeverdachte 1] op 20 november 2012 ingetrokken.
Deze latere intrekking zegt naar het oordeel van het hof in beginsel niets over de betrouwbaarheid van de eerdere belastende verklaring. De belastende verklaring bevat echter zo weinig details over de betrokkenheid van de verdachte bij de overval, dat deze verklaring naar het oordeel van het hof, mede gelet op de innerlijke inconsistenties op het punt van de planning en de uitvoering van de overval, de nodige overtuigingskracht mist.
[medeverdachte 2]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] en ‘de onbekende’ de overval heeft gepleegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep van het gerechtshof Amsterdam op 9 september 2014 heeft [medeverdachte 2] als getuige voorts verklaard dat hij met ‘de onbekende’ de verdachte [verdachte] heeft bedoeld.
Het hof acht deze laatste verklaring echter niet betrouwbaar en overweegt daarbij als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van deze terechtzitting heeft de getuige aanvankelijk verklaard alleen over zijn eigen betrokkenheid te willen verklaren. Daarvoor heeft de getuige als reden opgegeven dat na zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris bedreigingen tot hem zijn gekomen. Na het ter terechtzitting afleggen van de voor de verdachte belastende verklaring heeft de getuige echter verklaard dat hij aanvankelijk dacht dat de bedreiging afkomstig was van de verdachte [verdachte] en dat later bleek dat de bedreiging uit de hoek van [getuige] kwam.
Het hof concludeert dat de bedreigingen voor [medeverdachte 2] kennelijk niet langer een beletsel waren om belastend te verklaren over de verdachte [verdachte], omdat was gebleken dat deze bedreigingen niet van [verdachte] maar uit de hoek van [getuige] afkomstig waren. Dat was [medeverdachte 2] dus ook bekend toen hij aanvankelijk ten overstaan van het gerechtshof te Amsterdam weigerde te verklaren. Daaruit leidt het hof af dat [medeverdachte 2] kennelijk om andere redenen dan die bedreigingen aanvankelijk niet belastend tegenover het gerechtshof Amsterdam over de verdachte [verdachte] heeft willen verklaren. Deze gang van zaken roept zodanige twijfel op over de werkelijke beweegredenen van [medeverdachte 2] om [verdachte] als zijn mededader aan te wijzen, dat het hof de verklaring van [medeverdachte 2] niet betrouwbaar acht.
De advocaat-generaal heeft ter ondersteuning van de van de door [medeverdachte 2] als getuige afgelegde verklaringen nog gewezen op een ping-gesprek tussen de medeverdachte [medeverdachte 2] en zijn zus [zus]. Het hof is echter met de rechtbank van oordeel dat de zich in het dossier bevindende ping-gesprekken onvoldoende concreet objectief bewijs opleveren om tot een ander oordeel te komen.
Conclusie
Tegen de achtergrond van hetgeen het hof heeft vooropgesteld ten aanzien van de uit het dossier blijkende reële mogelijkheid dat een ander dan de verdachte de derde overvaller was, welke mogelijkheid niet op grond van de resultaten van het voorbereidend onderzoek met voldoende zekerheid kan worden uitgesloten, is het hof van oordeel dat uit de over de verdachte afgelegde belastende verklaringen op grond van hetgeen hiervoor is overwogen niet de overtuiging kan worden geput die bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde vergt. Derhalve behoort de verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hof niet toekomt aan de voorwaardelijke verzoeken van de raadsman.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 3]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde tot een bedrag van € 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.500,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde tot een bedrag van € 5.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.000,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 500,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Kosten
Nu namens de verdachte niet is gesteld dat de verdachte met het oog op de verdediging tegen de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. J.W. van den Hurk en mr. L.C. van Walree,
in bijzijn van de griffier mr. C. de Bruin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 oktober 2017.