ECLI:NL:GHDHA:2017:364

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
200.195.088/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wisselbepaling hoger beroep ingeleid met dagvaarding in plaats van verzoekschrift; geen misbruik van procesrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingeleid door verzoekster tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had de verzoeken van verzoekster om de erfgenamen van de erflater te veroordelen om mee te werken aan het vestigen van vruchtgebruik op andere goederen van de nalatenschap, alsmede om inzage te verstrekken in financiële bescheiden, afgewezen. Verzoekster is vervolgens in hoger beroep gegaan met een dagvaarding in plaats van een verzoekschrift, wat aanleiding gaf tot vragen over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het hof heeft eerder bevolen dat verzoekster de dagvaarding moest verbeteren en aanvullen om te voldoen aan de eisen van een beroepschrift. Tijdens de behandeling van de zaak heeft het hof vastgesteld dat verzoekster niet bewust de verkeerde rechtsingang heeft gekozen en dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht. Het hof heeft verzoekster ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep en bepaald dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 22 februari 2017
Zaaknummer : 200.195.088/01
Zaaknummer rechtbank : 4472681/15-94410
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. A.J. van Steensel te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1] ,
en
[geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [geïntimeerde 2] ,
verweerders in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: verweerders,
advocaat mr. K.T.B. Salomons te Den Haag.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende] ,
met onbekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: [belanghebbende] .

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Verzoekster is bij exploot van 10 mei 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 februari 2016 van de rechtbank Den Haag.
Bij arrest van 28 juni 2016 heeft het hof bevolen dat verzoekster op grond van artikel 69 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) uiterlijk 12 juli 2016 de dagvaarding verbetert en aanvult zodanig dat wordt voldaan aan de eisen die zijn gesteld aan een beroepschrift en deze ter griffie in te dienen. Voorts is bevolen dat op grond van artikel 69 lid 2 Rv de procedure in de stand waarin zij zich bevindt, wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure.
Op 8 juli 2016 heeft verzoekster een beroepschrift ingediend.
Verweerders hebben op 26 juli 2016 een incidenteel verweerschrift strekkende tot niet-ontvankelijkheid ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van verzoekster:
- op 11 juli 2016 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 18 juli 2016 de stukken uit de eerste aanleg;
- op 13 januari 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
Het hof heeft partijen bij brief van 28 november 2016 bericht dat op de zitting van 25 januari 2017 alleen het incident tot niet-ontvankelijkheid zal worden behandeld.
De zaak is op 25 januari 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van verzoekster;
- de advocaat van verweerders.
Verzoekster, verweerders en [belanghebbende] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP

1. Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van verzoekster om de erfgenamen van [erflater] , overleden op 5 april 2014 (hierna: erflater), te veroordelen om mee te werken aan het vestigen van vruchtgebruik op andere goederen van de nalatenschap, om veroordeling van verweerders om inzage te verstrekken in en afgifte van alle financiële bescheiden in de nalatenschap van erflater benodigd voor de berekening van de vruchten, alsmede tot benoeming van een notaris met het bevel om over te gaan tot het opmaken van een notariële boedelbeschrijving en tot veroordeling van verweerders in de proceskosten, afgewezen. Verzoekster is veroordeeld tot betaling van de kosten aan de zijde van verweerders, vastgesteld op € 300,-.
2. Verzoekster is vervolgens bij dagvaarding van 10 mei 2016 op nader aan te voeren gronden in hoger beroep gegaan van deze beschikking, terwijl de procedure bij verzoekschrift had moeten worden ingeleid. Ingevolge artikel 359 juncto artikel 278 lid 1 Rv moet het verzoekschrift in hoger beroep een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust inhouden.
3. Verweerders stellen dat verzoekster bewust de verkeerde rechtsingang heeft gekozen om langer de tijd te hebben om de gronden voor het beroep in te dienen. Zodoende is meer dan anderhalve maand na het verstrijken van de beroepstermijn een beroepschrift ingediend waarin ook nog de eis is vermeerderd. In de dagvaarding wordt bovendien verzocht om de beschikking van 29 maart 2016 van de rechtbank Den Haag onder zaaknummer 4780329/16-50056 te vernietigen, welke beschikking niet bekend is bij verweerders. Ook zijn verweerders en hun advocaat niet geïnformeerd over het instellen van hoger beroep en is evenmin een afschrift van de dagvaarding toegezonden, zulks in strijd met gedragsregel 19, leidende tot een nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt zoals genoemd in artikel 46 Advocatenwet. Verweerders stellen dat uit dit feitencomplex blijkt dat verzoekster misbruik maakt van procesrecht als gevolg waarvan zij niet-ontvankelijk is in haar beroep.
4. Verzoekster heeft de stellingen van verweerders gemotiveerd weersproken.
5. Het hof overweegt als volgt.
6. Artikel 69 Rv luidt als volgt:
1. Indien een procedure met een verzoekschrift is ingeleid in plaats van met een dagvaarding of met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift, beveelt de rechter, zo nodig, de aanlegger binnen een door de rechter te bepalen termijn op kosten van de aanlegger het stuk waarmee de procedure is ingeleid, te verbeteren of aan te vullen. De procedure is aanhangig vanaf de oorspronkelijke dag van indiening of dagvaarding.
2. De rechter beveelt voorts, zo nodig met verwijzing naar een andere kamer, dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure respectievelijk de verzoekschriftprocedure.
3. Beveelt de rechter dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, dan bepaalt hij tevens een dag waarop de zaak op de rol zal komen. Heeft nog geen oproeping van de verweerder plaatsgevonden, dan beveelt hij dat deze dag door de aanlegger bij exploot aan de verweerder wordt aangezegd.
4. De rechter stelt partijen, zo nodig, in de gelegenheid hun stellingen aan de dan toepasselijke procesregels aan te passen.
5. Tegen een beslissing ingevolge het eerste, tweede, derde of vierde lid staat geen hogere voorziening open.
7. De zogenaamde wisselbepaling van artikel 69 Rv strekt er toe een met betrekking tot het inleidend gedingstuk gemaakte fout te herstellen. Deze bepaling is ook van toepassing bij het aanhangig maken van het hoger beroep. Dat betekent dat ook de appellant die een dagvaarding uitbrengt in plaats van een beroepschrift aan de appelrechter te zenden, de gelegenheid krijgt dit inleidende processtuk te verbeteren of aan te vullen. Binnen de door de rechter in hoger beroep geboden termijn zal appellant alsnog dienen te voldoen aan alle eisen die worden gesteld aan het beroepschrift, in dit geval in het bijzonder aan het bepaalde in artikel 359 in verbinding met art. 278 lid 1 Rv. De verbetering of aanvulling kan mede omvatten de vermelding van de gronden waarop het beroep berust, die immers in een beroepschrift dienen te zijn opgenomen.
8. Op grond van de wisselbepaling heeft het hof bij arrest van 28 juni 2016 het onderhavige hoger beroep ambtshalve verwezen naar de verzoekschriftprocedure. Daarbij is verzoekster bevolen uiterlijk op 12 juli 2016 de dagvaarding te verbeteren en aan te vullen zodanig dat wordt voldaan aan de eisen die zijn gesteld aan een beroepschrift en ter griffie in te dienen. Hierbij heeft geen hoor en wederhoor plaatsgehad en geen toetsing van misbruik van procesrecht, waarop verweerders pas nadien, in hun eerste processtuk in appel, een beroep hebben gedaan en konden doen, zodat het hof thans dient over te gaan tot de beoordeling van de stellingen ter zake van de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
9. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat verzoekster zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van procesrecht. Ter zitting heeft de advocaat van verzoekster uitgebreid uitleg gegeven over de gang van zaken op de roladministratie van zijn kantoor en de fout die daar in deze zaak is gemaakt. Gelet op de verklaringen van de advocaat van verzoekster alsmede de overgelegde stukken, waaronder de door hem overgelegde “agenderingenlijst”, is het hof van oordeel dat genoegzaam is aangetoond dat sprake is geweest van een onzorgvuldigheid. De geschetste gang van zaken is ook als zodanig niet dan wel onvoldoende ter zitting weersproken. Niet gebleken is dat verzoekster wel bewust de verkeerde rechtsingang heeft gekozen en de intentie heeft gehad om op deze wijze uitstel te bewerkstelligen voor het indienen van de gronden van het hoger beroep. Nu het hof ook overigens niet is gebleken van enig misbruik van procesrecht kan verzoekster worden ontvangen in haar hoger beroep.
10. Gelet op het vorenstaande beslist het hof als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
verklaart verzoekster ontvankelijk in haar hoger beroep;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, J.M. van Baardewijk en W. Burgerhart, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2017.