ECLI:NL:GHDHA:2017:3596

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
22-005583-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling van kwetsbare vrouwen in 's-Gravenhage

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft twee kwetsbare vrouwen, die door hun verslaving in een kwetsbare positie verkeerden, 's nachts op straat aangevallen. Dit gebeurde naar aanleiding van eerder ontstane onenigheid over geld en seksuele dienstverlening. De verdachte heeft de vrouwen gedurende enige tijd hard bij de keel vastgepakt, waardoor hun ademhaling werd belemmerd. Beide vrouwen konden echter ontsnappen, omdat de verdachte stopte toen een bekende voorbijganger te hulp schoot.

De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat de verdachte wel degelijk schuldig is aan de poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast, waarbij is bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare delicten.

De verdachte heeft een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, wat heeft bijgedragen aan zijn gewelddadige gedrag. Deskundigen hebben vastgesteld dat hij lijdt aan een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis, wat zijn gedrag heeft beïnvloed. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partijen afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is eveneens afgewezen, omdat de verdachte de voorwaarden niet heeft nageleefd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005583-13
Parketnummers: 09-842116-13, 09-711879-12 en
99-000147-13 (HVI)
Datum uitspraak: 18 december 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 december 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Korea) op [geboortejaar] 1968,
thans gedetineerd in de [P.I.].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, dat werd gehouden op 15 juni 2015 en – na het door dit hof gewezen tussenarrest van 29 juni 2015 waarop op die datum het onderzoek werd heropend en geschorst - op 26 november 2015, 23 januari 2017 en 4 december 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Waar hierna wordt gesproken van zaken met onderscheiden parketnummers is dat een administratieve aanduiding, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan hetgeen rechtens volgt uit de ter terechtzitting in eerste aanleg bevolen voeging van die zaken.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het – na doornummering - onder 3 primair, 3 subsidiair, 4 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair (poging tot doodslag),
2 primair (poging tot zware mishandeling) en 5 (opzetheling) ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast, waarbij is bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Tot slot is beslist tot afwijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en toewijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en daarom mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak van het onder 3 primair,
3 subsidiair, 4 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen evenwel geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre in het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op het voorgaande is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] – die op het onder 4 ten laste gelegde ziet - in hoger beroep niet aan de orde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging respectievelijk ter terechtzitting in eerste aanleg van 29 november 2013 en ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2015 - voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen en met inachtneming van de door de rechtbank reeds toegepaste doornummering - ten laste gelegd dat:
(parketnummer 09/842116-13)
1.
hij op of omstreeks 08 december 2012 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [aangeefster 1] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk die [aangeefster 1] met twee handen bij de keel heeft gepakt en/of met kracht de keel van die [aangeefster 1] heeft dichtgeknepen en/of de luchtpijp van die [aangeefster 1] heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 december 2012 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [aangeefster 1]), met twee handen bij de keel heeft gepakt en/of met kracht de keel van die [aangeefster 1] heeft dichtgeknepen en/of de luchtpijp van die [aangeefster 1] heeft dichtgeknepen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op omstreeks 16 februari 2013 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [aangeefster 2] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangeefster 2] met twee handen bij de keel heeft gepakt en/of de luchtpijp van die [aangeefster 2] heeft dicht geknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 februari 2013 te ’s-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [aangeefster 2]), met twee handen bij de keel heeft gepakt en/of de keel en/of de luchtpijp van die [aangeefster 2] heeft dichtgeknepen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(parketnummer 09/711879-12)
5.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 8 november 2012 tot en met 5 december 2012 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, een Iphone (Apple 3GS) en/of een (bijbehorend) docking station heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van genoemd(e) goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair (poging tot doodslag),
2 primair (poging tot doodslag) en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de terbeschikkingstelling van de verdachte zal worden gelast, met bevel dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen - niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks08 december 2012 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [aangeefster 1] van het leven te beroven
dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk die [aangeefster 1] met twee handen bij de keel heeft gepakt en
/ofmet kracht de keel van die [aangeefster 1] heeft dichtgeknepen
en/of de luchtpijp van die [aangeefster 1] heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
omstreeks16 februari 2013 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [aangeefster 2]
van het leven te beroven dan welzwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangeefster 2] met twee handen bij de keel heeft gepakt en
/of de luchtpijp van die [aangeefster 2]dezeheeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 8 november 2012 tot en met 5 december 2012 te 's-Gravenhage
, in elk geval in Nederland,een Iphone (Apple 3GS) en
/ofeen (bijbehorend) docking station heeft verworven
envoorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van genoemd
(e
)goed
(eren
)wist
, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden,dat het
(een)door misdrijf verkregen goed
(eren
)betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Overwegingen
Bij de bespreking van de verweren neemt het hof hetgeen door de huidige raadsman van verdachte, mr. J.B. Boone, ter terechtzitting in hoger beroep van 4 december 2017 bij pleidooi naar voren is gebracht als uitgangspunt. De op de eerdere terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2015 door de toenmalige raadsman van de verdachte gevoerde verweren laat het hof buiten beschouwing, nu deze verweren door mr. Boone ter terechtzitting van
4 december 2017 niet zijn herhaald.
Is verdachte de dader uit de aangiften?
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het de verdachte is geweest die de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, gelet op het navolgende.
[aangeefster 1] heeft kort gezegd verklaard dat zij met de persoon die later heeft geprobeerd haar te wurgen eerst met een taxi naar zijn huis is gereden en dat zij daarna terug naar de stad zijn gereden en daar vervolgens onenigheid hebben gekregen over geld. Naar het oordeel van het hof staat vast dat het daarbij over de verdachte gaat. Ook de verdachte heeft immers verklaard samen met [aangeefster 1] met een taxi eerst naar zijn huis te zijn gereden en daarna terug naar de stad en voorts dat zij toen onenigheid over geld hebben gehad.
Ten aanzien van [aangeefster 2] heeft de verdachte onder meer verklaard dat [aangeefster 2] al eens eerder met hem mee was gegaan en voorts dat zij seks hadden in een park en vervolgens onenigheid hebben gekregen over geld en/of seksuele diensten. Hij is toen achter haar aan gelopen omdat hij zijn geld terug wilde en heeft haar geduwd, bij haar jas gepakt en haar heen en weer geschud in een portiek en dat zij toen ene [getuige] heeft geroepen.
[aangeefster 2] heeft verklaard dat zij de man tegen wie zij aangifte had gedaan, kent en dat hij een vaste klant van haar is. Voorts heeft zij onder meer verklaard dat zij met deze man eerder seks had in een park, dat het niet lukte, dat zij daarom wegwilde en dat zij hierover onenigheid kregen waarna hij haar bij haar keel pakte en haar strot dichtkneep. Zij heeft zich vervolgens losgetrokken en is weggerend. De man was haar achterna gekomen en in een portiekje heeft hij weer met zijn beide handen haar keel dichtgeknepen.
Op 20 januari 2013 heeft [aangeefster 1] en op 20 februari 2013 heeft [aangeefster 2] aan de politie een woning gelegen aan [adres] aangewezen als zijnde de woning van de man. Verdachte stond in de periode van 2 juli 2012 tot 10 februari 2015 ingeschreven op het adres [adres] te Den Haag.
De verdachte past ook in de door beide aangevers opgegeven signalementen.
Dat de verdachte tijdens zijn verhoren bij de politie niet zou hebben geweten omtrent welke vrouwen hij werd ondervraagd, zoals door de verdediging is aangevoerd, acht het hof gelet op het voorgaande daarom in het geheel niet aannemelijk.
De deskundige Van de Goot over geweld op de hals
Deskundige Van de Goot (patholoog) heeft in zijn schriftelijke rapport van 13 juni 2015 onderscheid gemaakt tussen verschillende mechanismen die bij geweld op de hals leiden tot het intreden van de dood. Indien er sprake is van lichte vormen van verwurging hoeven deze totaal geen uitwendige kenmerken te hebben terwijl de ernstige vormen vrijwel altijd bloeduitstorting onder de huid en oppervlakkige huidbeschadigingen meebrengen.
Het belemmeren van de bloedafvoer (het tweede mechanisme) kan al optreden bij relatief geringe krachtinwerking en zal al snel voor bewusteloosheid zorgen, ook het acuut incontinent worden kan dan optreden. Bij kortdurend aanhouden, zal de bloedafvoer continueren en zijn geen restverschijnselen te verwachten. Bij aanhouden kan het zondermeer dodelijk verlopen.
Bij het afdrukken van de bloedtoevoer (het derde mechanisme), hetgeen in de praktijk altijd gepaard zal gaan met een afvoerbelemmering, kan dit ook bij kortdurend aanhouden snel zorgen voor bewusteloosheid inclusief tijdelijke incontinentie. De mate van kracht die nodig is voor dit mechanisme is fors groter dan bij het tweede mechanisme. Te verwachten is dat dit voor serieuze complicaties kan zorgen (vaatschade slagaders, stolselvorming met losschieten stolsels naar hersenen en bloeding/kneuzing van de weke delen van de hals). Ook hier geldt dat dit bij aanhouden zondermeer dodelijk kan verlopen.
Bij daadwerkelijke verstikking (het vierde mechanisme) waarbij er zoveel kracht op de hals wordt uitgeoefend dat de luchtwegen worden dichtgedrukt, kan ook bij kortdurend aanhouden reeds een levensbedreigende situatie ontstaan. Hierbij zal vrijwel altijd schade voortvloeien die ook na opheffing van de geweldinwerking zal voortduren.
Op 15 juni 2015 heeft de deskundige ter zitting verklaard dat de hoeveelheid geweld die nodig is voor het veroorzaken van hersenbeschadiging afhangt van de zuurstofbehoefte. Het afknijpen van de zuurstof kan al na 20 seconden leiden tot hersenschade. Voorts heeft hij in het algemeen verklaard dat hoe langer je knijpt, hoe meer schade er zal zijn, maar dat het met name gaat om de mate van geweld. Als je hard knijpt, zal er snel schade optreden.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De verdachte heeft verklaard aangeefster wel bij haar armen te hebben beetgepakt en haar te hebben geknepen maar heeft ontkend haar bij de keel te hebben gepakt.
De verklaringen van aangeefster [aangeefster 1] houden in dat de verdachte op een gegeven moment haar keel met twee handen vastpakte, dat hij zijn duimen op haar adamsappel plaatste, dat hij met zijn duimen hard drukte waardoor haar het ademen onmogelijk werd gemaakt, dat zij een black-out kreeg, voelde dat zij slap werd en haar plas liet gaan en dat dit alles ongeveer 2 à 3 minuten heeft geduurd.
Door medewerkers van het Leger des Heils zijn op 8 december 2012 – na terugkomst van aangeefster in het sociaal pension waar zij verbleef - onder meer een opgezette/verdikte keel/hals en rode plekken/krassen op en rond haar hals en nek waargenomen. Voorts is later die dag door getuige [getuige] geconstateerd dat aangeefster vertelde pijn te hebben bij het slikken.
Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van aangeefster ten aanzien van de geweldshandelingen voor zover deze voor het bewijs zijn gebruikt, nu deze worden ondersteund door het door derden waargenomen letsel.
Het hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of verdachte bij zijn bewezenverklaarde handelen opzet had op de dood van aangeefster, subsidiair of zijn opzet gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit het feit dat aangeefster [aangeefster 1] als gevolg van het twee tot drie minuten dichtknijpen van de keel door verdachte even buiten bewustzijn is geraakt (black out), last had van tijdelijke incontinentie, huidbeschadigingen in haar hals/nek gebied en pijnklachten bij het slikken, leidt het hof af dat er sprake is geweest van een zodanige kracht, duur en(/of) intensiteit van het dichtknijpen van de keel dat daaruit kan worden afgeleid dat als de verdachte in de uitvoering niet was gestoord doordat een bekende van het slachtoffer langsliep en haar naam riep, de aanmerkelijke kans zou hebben bestaan dat het slachtoffer als gevolg van de dan aanhoudende geweldsinwerking zou komen te overlijden.
Verdachtes gedragingen, het gedurende enige tijd krachtig met twee handen dichtknijpen van de keel, kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm bovendien worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van aangeefster dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster welbewust heeft aanvaard.
Van contra-indicaties is naar het oordeel van het hof hier geen sprake.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De verdachte heeft – zoals hierboven reeds vermeld - verklaard aangeefster een schouderduw te hebben gegeven, haar bij haar jas te hebben gepakt en haar heen en weer te hebben geschud in een portiek maar hij heeft ontkend haar bij de keel te hebben gepakt.
De aangeefster [aangeefster 2] heeft verklaard dat de verdachte tot twee maal toe (eenmaal op straat en eenmaal in een portiek) [aangeefster 2] met twee handen bij haar keel heeft vastgepakt en haar strot gedurende langere tijd heeft dichtgeknepen waardoor zij nauwelijks adem en veel pijn in haar nek kreeg. Met een ‘piepstemmetje’ heeft zij vervolgens de haar bekende en daar op straat lopende [getuige] te hulp geroepen.
Getuige [getuige] heeft gezien dat aangeefster door een Chinese man (het hof begrijpt: de verdachte) met beide handen hard het portiek in werd geduwd en heeft haar om hulp horen roepen.
Door de politie is bij het opnemen van haar aangifte een bloeduitstorting aan de rechterzijde van haar hals geconstateerd.
Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van aangeefster ten aanzien van de geweldshandelingen voor zover deze voor het bewijs zijn gebruikt, nu deze verklaringen in zoverre worden ondersteund door het door derden waargenomen letsel en, met betrekking tot de hardhandigheid, door de verklaring van [getuige].
Het hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of verdachte bij zijn bewezenverklaarde handelen opzet had op de dood van aangeefster, subsidiair of zijn opzet gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Anders dan inzake feit 1 kan het hof alleen uit de beschreven gevolgen van het geweldsincident niet afleiden dat er sprake is geweest van een zodanige kracht, duur en(/of) intensiteit van het dichtknijpen van de keel dat daaruit reeds kan worden afgeleid dat als de verdachte in de uitvoering niet was gestoord doordat [getuige] aangeefster te hulp was geschoten, de aanmerkelijke kans zou hebben bestaan dat het slachtoffer als gevolg van de dan aanhoudende geweldsinwerking zou overlijden. Wel leidt het hof uit de gedragingen af dat de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat het slachtoffer als gevolg van de dan aanhoudende geweldsinwerking zwaar lichamelijk letsel (in de vorm van hersenletsel) zou hebben opgelopen.
Verdachtes gedragingen, het tot twee maal toe gedurende enige tijd krachtig met twee handen dichtknijpen van de keel, kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van aangeefster heeft aanvaard. Van contra-indicaties is naar het oordeel van het hof hier geen sprake.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte de IPhone en docking station heeft verworven - midden in de nacht gekocht van een hem onbekende jongen op een fiets in een park waar veel drugsgebruikers komen – en de lage prijs die verdachte naar zijn zeggen voor deze goederen heeft betaald, te weten € 50,-, is het hof van oordeel dat de verdachte wist dat de goederen van enig misdrijf afkomstig waren.
Beslissingen op de voorwaardelijke verzoeken
Benoeming van deskundige drs. P. van Koppen
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 4 december 2017 voorwaardelijk - namelijk indien het hof tot bewezenverklaring van het aan de verdachte ten laste gelegde zou komen - verzocht om drs. P. van Koppen, specialist in het beoordelen van getuigenverklaringen, als deskundige te benoemen.
Nu de raadsman zijn verzoek op geen enkele wijze heeft onderbouwd en het hof het benoemen van deze deskundige niet noodzakelijk acht, wijst het hof dit verzoek af.
Benoeming van deskundige prof. dr. C. de Ruiter
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 4 december 2017 voorwaardelijk - namelijk indien het hof tot bewezenverklaring van het aan de verdachte ten laste gelegde zou komen - verzocht om prof. dr. C. de Ruiter als deskundige te benoemen, teneinde een contra-expertise te verrichten met betrekking tot de door de verdediging gestelde onjuiste hantering door het PBC van het psychopathieconcept van R. Hare, nu je niet ‘een beetje’ psychopaat kunt zijn zoals, naar de verdediging stelt, voortvloeit uit het meest recente PBC rapport.
Nu de deskundigen in het Pro Justitia rapport d.d. 24 oktober 2017 van het NIFP, locatie: Pieter Baan Centrum, tot de conclusie komen dat verdachte op de PCL-R net onder de cut-off score scoort, waardoor niet kan worden gesproken van psychopathie volgens het concept van Hare en door de verdediging voorts onvoldoende is onderbouwd dat en waarom het genoemde rapport van het NIFP niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, acht het hof de benoeming van deze deskundige niet noodzakelijk, zodat het hof ook dit verzoek afwijst.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:

opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Hij heeft twee – mede door hun verslaving – kwetsbare vrouwen ’s nachts op straat als gevolg van eerder ontstane onenigheid over geld/seksuele dienstverlening aangevallen door hen gedurende enige tijd hard bij de keel vast te pakken waardoor het ademen hen werd belemmerd. De betrokken vrouwen konden in beide gevallen wegkomen omdat de verdachte in beide gevallen stopte toen de betreffende vrouw door een (haar bekende) voorbijganger te hulp werd geschoten. Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers in ernstige mate geschonden. Delicten als de onderhavige hebben – zeker nu deze op de openbare weg plaatsvonden - een voor de rechtsorde schokkend karakter.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling. Door heling van gestolen goederen blijft het criminele circuit in stand en wordt overlast en financiële schade bij de benadeelde veroorzaakt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 november 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van vermogens-, zeden- en geweldsdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat naast de op te leggen maatregel zoals hierna overwogen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren een passende en geboden reactie vormt.
Met betrekking tot de op te leggen maatregel overweegt het hof als volgt.
Voor de beantwoording van de vraag of bij de verdachte ten tijde van het onder 1 en 2 ten laste gelegde al dan niet een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond, heeft het hof acht geslagen op het volgende zich in het dossier bevindende rapport over de verdachte en op de daaraan ontleende, hieronder zakelijk weergegeven, overwegingen en conclusies:
- Het Pro Justitia rapport d.d. 24 oktober 2017 van het NIFP, locatie: Pieter Baan Centrum, opgemaakt door B.A.W. Mol, klinisch psycholoog, N.J.M. Beuk, psychiater, en M.J. van Haaren, psychiater:
Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. De narcistische persoonlijkheidsstoornis uit zich onder andere in een overmatige behoefte aan bewondering en een gevoeligheid voor miskenning en benadeling, zelfoverschatting, een verhoogde krenkbaarheid, een gebrekkige wederkerigheid en een gebrek aan empathie en in fantasieën over succes en ideale liefde. De antisociale persoonlijkheidsstoornis uit zich onder andere in het van jongs af aan vertonen van oncorrigeerbare gedragsproblemen die in ernst toenamen en zich snel ontwikkelden tot repeterend en aanhoudend antisociaal en crimineel gedrag waaruit een gebrek aan respect voor en schending van de rechten van anderen blijkt, een gebrek aan spijtgevoelens, prikkelbaarheid en externaliserend gedrag. De combinatie van de narcistische en antisociale aspecten hebben bij verdachte een sterk psychopathische kleuring, aangezien bij verdachte sprake is van een patroon van langdurig antisociaal gedrag en (interpersoonlijke) affectieve tekorten in de persoonlijkheid. Bij deze “kleuring” merkt het hof op dat naar het oordeel van de deskundigen niet kan worden gesproken van psychopathie volgens het concept van Hare, zodat het hof het in overweging nemen van deze kleuring ook uitsluitend opvat als nadere karakterisering van de beide vastgestelde persoonlijkheidsstoornissen en niet als verwijzing naar enige aanwijzing voor het bestaan van een psychopathische stoornis als onderbouwing van het deskundigenoordeel en het daarop gebaseerde advies.
Samenhangend met verdachtes scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling vermoeden de deskundigen dat de seksuele ontwikkeling en de agressieregulatie eveneens verstoord zijn verlopen. De collaterale informatie vermeldt meermaals seksueel grensoverschrijdend gedrag naar vrouwen en agressief gedrag naar prostituees. Naast de persoonlijkheidsstoornissen is sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol, matig, die sinds de huidige detentieperiode langdurig in remissie is. De deskundigen concluderen dat de psychotische ontregeling voortkomt uit verdachtes kwetsbare persoonlijkheid. Bij stressvolle situaties, wanneer verdachte onder druk komt staan, kunnen zijn (zwakke) coping technieken te kort schieten en kan hij psychotisch decompenseren.
Aangezien een persoonlijkheidsstoornis een duurzaam patroon kent en persisteert gedurende een periode van vele jaren, waren zowel de antisociale als de narcistische persoonlijkheidsstoornis volgens de deskundigen ook aanwezig in de aanloop tot en ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. Daarnaast was er ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol, matig.
De deskundigen, die het ten laste gelegde sub 1 en 2 voor wat betreft de aan hen voorgelegde vraagstelling beoordelen als soortgelijke situaties, menen dat verdachte zich door aangeefsters benadeeld en miskend heeft gevoeld wat tot (een narcistische) krenking heeft geleid. In het geval het alleen om een zakelijk geschil zou zijn gegaan, voelde verdachte zich vanuit zijn narcistische problematiek gerechtigd te krijgen waarvoor hij had betaald. Het verdragen van dit gevoel van onrecht in combinatie met het zich miskend voelen als persoon was bij verdachte dermate stresserend, dat zijn toch al kwetsbare agressieregulatie verder onder druk is komen te staan en tekort schoot. Zijn gebrekkige empathische vermogens hebben hem hierin niet geremd. In het geval verdachte daarnaast ook nog heimelijk de wens had een relatie aan te gaan met aangeefsters, zijn de gevoelens van afwijzing, krenking en benadeling vermoedelijk nog groter geweest. De mate van alcoholgebruik voorafgaand aan beide feiten kan hem nog meer ontremd hebben gemaakt in zijn agressieve reactie. Hoewel verdachte in het verleden vaker onder invloed van alcohol in conflictueuze situatie belandde, lijkt verdachtes inzicht in de rol van het alcoholgebruik op zijn gedrag en de mogelijke (negatieve) consequenties voor anderen slechts beperkt, deels ingegeven door zijn persoonlijkheidsproblematiek. De deskundigen adviseren het onder 1 en 2 ten laste gelegde op basis van bovenstaande in verminderende mate aan verdachte toe te rekenen.
Het hof neemt voornoemde conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de zijne. Op grond van deze conclusies is het hof van oordeel dat bij de verdachte zowel ten tijde van het begaan van het onder 1 bewezen verklaarde als ten tijde van het onder 2 bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
Het hof stelt voorts vast dat zowel het onder 1 bewezen verklaarde als het onder 2 bewezen verklaarde een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 4 jaren of meer is gesteld.
Gelet op de omstandigheden waaronder de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten hebben plaatsgevonden vereisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen naar het oordeel van het hof dat de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd.
De verdachte heeft immers het gebruik van geweld ten opzichte van personen tijdens de beide door hem gepleegde feiten niet geschuwd. Het hof betrekt hierbij eveneens dat de verdachte in het verleden wegens doodslag en (poging tot) verkrachting is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren. Tot slot merkt het hof op dat de deskundigen op basis van de klinische indrukken de kans op gewelddadige recidive als zeer hoog inschatten. De redenen daarvoor zijn dat er bij verdachte al langdurig sprake is van “nochtans” (waarvoor het hof leest: vooralsnog) onbehandelde ernstige persoonlijkheidsproblematiek met een antisociale en narcistische dynamiek, waarbij mogelijk opnieuw middelenproblematiek optreedt zodra hij daar gelegenheid toe krijgt. Verdachte heeft, zo vervolgen de deskundigen, een verhoogde krenkbaarheid, gebrekkige empathische vermogens, een beperkte frustratietolerantie, en – in stressvolle situaties - een tekortschietende agressieregulatie en hij heeft maar zeer oppervlakkig spijt laten zien ten aanzien van eerdere gewelddadige feiten en beschikt over een zeer beperkte slachtofferempathie. Daarnaast nemen zij in overweging dat mogelijk ook sprake is van een verstoorde seksuele ontwikkeling.
Het risico op gewelddadig gedrag in algemene zin is naar het oordeel van de deskundigen op basis van het risico-taxatie-instrument HCR-20 V3 en de taxatielijst van beschermende factoren voor gewelddadig gedrag SAPROF statistisch gezien “zeer hoog”.
Het hof constateert dat aldus aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan.
Het hof overweegt over de aard van de aan de verdachte op te leggen maatregel verder als volgt.
Er is sprake van ernstige strafbare feiten, waarvoor de deskundigen het recidiverisico hoog inschatten. Verdachte is in het verleden al eens in een soortgelijke zaak (het hof begrijpt: de op pagina 59 van het rapport door de deskundigen in de overwegingen betrokken zaak uit 2001, waarbij het ging om een door verwurging om het leven gekomen prostituee) veroordeeld wegens een levensdelict. Daarnaast is in het geval van verdachte sprake van ernstige persoonlijkheidsproblematiek met daarbij passend een sterke neiging tot externaliseren en bagatelliseren, een beperkt ziektebesef en -inzicht van verdachte en een afwezige behandelmotivatie. Op basis van het voorgaande adviseren de deskundigen de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege te gelasten.
Gelet op het voorgaande zal het hof de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege.
Op de voet van het bepaalde in artikel 359, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering, wordt vastgesteld dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege zal worden gelast, telkens een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De totale duur van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege kan daarom een periode van 4 jaren te boven gaan.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 5 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 3.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof is echter niet komen vast te staan, dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 5 bewezen verklaarde, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
De officier van justitie heeft op 6 maart 2013 onder VI-nummer 99-000147-13 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 300 dagen ingediend, welke vordering bij het vonnis waarvan beroep is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden afgewezen.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Echter de duur van de in de hoofdzaak ondergane voorlopige hechtenis, te weten 1765 dagen tot op de dag van de uitspraak, overstijgt de gevangenisstraf van 2 jaren die ook in hoger beroep aan de verdachte zal worden opgelegd ruim. Nu gelet op artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht de te lange duur van de voorlopige hechtenis niet kan worden gecompenseerd met de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, ziet het hof met de advocaat-generaal geen termen de vordering toe te wijzen. Toewijzing zou leiden tot verdere uitstel van de start van de noodzakelijk geachte behandeling, welk uitstel naar het oordeel van het hof onwenselijk is. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 287, 302 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 3 primair, 3 subsidiair, 4 primair en
4 subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (poging tot doodslag), 2 primair (poging tot zware mishandeling) en 5 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair (poging tot doodslag),
2 primair (poging tot zware mishandeling) en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden
beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Wijst af de door de officier van justitie op 6 maart 2013 onder VI-nummer 99-000147-13 ingediende vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. T.B. Trotman en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 december 2017.