In deze zaak gaat het om het ontslag op staande voet van een casinomedewerker, [verzoeker], die beschuldigd werd van het doorspelen van vertrouwelijke bedrijfsinformatie aan een gast van het casino. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 19 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de eerdere beslissing van de kantonrechter werd bekrachtigd. De kantonrechter had geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de dringende reden van ontslag, namelijk het schenden van de geheimhoudingsplicht door [verzoeker].
De feiten van de zaak zijn als volgt: [verzoeker] was op 5 september 2016 gehoord door zijn werkgever, JHV Hospitality B.V. (JVH), en werd diezelfde dag op staande voet ontslagen. JVH had eerder toestemming gekregen van het Landelijk Parket om intern actie te ondernemen na een strafrechtelijk onderzoek. Het hof oordeelde dat JVH de opzegging onverwijld had gedaan, aangezien de gesprekken met betrokken werknemers snel na de toestemming waren ingepland.
Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] op de hoogte was van de gedragsregels en de geheimhoudingsplicht die golden binnen JVH. De ernst van de schending van deze regels, door vertrouwelijke informatie te delen met een gast, werd door het hof als voldoende reden voor ontslag op staande voet beschouwd. Het hof verwierp de argumenten van [verzoeker] dat het ontslag onterecht was en dat hij niet voldoende was geïnformeerd over de reden van zijn ontslag.
De uitspraak concludeert dat het ontslag rechtsgeldig was en dat [verzoeker] ook aansprakelijk was voor de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van JVH werden begroot. De beslissing van de kantonrechter werd bekrachtigd, en [verzoeker] werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging en een boete voor het schenden van de geheimhoudingsplicht.