In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1957 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar voor het seksueel misbruiken van zijn minderjarig kind en andere minderjarigen. De tenlastelegging omvatte drie hoofdpunten: het plegen van seksuele handelingen met iemand beneden de twaalf jaar, het plegen van ontuchtige handelingen met iemand tussen de twaalf en zestien jaar, en ontucht met zijn eigen minderjarig kind. Het hof heeft de bewezenverklaring van deze feiten bevestigd en oordeelde dat er geen sprake was van eendaadse samenloop van delicten, zoals door de verdediging werd betoogd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest, en de vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 10.000,- voor immateriële schade. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en oordeelde dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid niet erkende, wat de strafmaat beïnvloedde. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is gepubliceerd op Rechtspraak.nl.