ECLI:NL:GHDHA:2017:3511

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
200.202.325/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De rechtsgeldigheid van een testament in het licht van Alzheimerdementie

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van het testament van erflaatster, die leed aan Alzheimerdementie, en de vraag of zij ten tijde van het opstellen en verlijden van het testament in staat was haar wil te bepalen. De jongste zoon, die in hoger beroep is gekomen, stelt dat zijn moeder niet in staat was om haar wil te bepalen en dat het testament van 6 januari 2012 derhalve nietig is. Hij heeft elf grieven aangevoerd tegen de eerdere vonnissen van de rechtbank Den Haag, die zijn vordering tot nietigheid van het testament had afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de jongste zoon niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de jongste zoon voldoende heeft voldaan aan zijn stelplicht door onder andere medische verklaringen en bescheiden in te brengen die zijn stelling ondersteunen. Het hof heeft besloten dat de jongste zoon bewijs mag leveren dat erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament niet in staat was haar wil te bepalen. Dit bewijsaanbod is voldoende specifiek en ter zake dienend, en het hof heeft een getuigenverhoor gelast om de klinisch geriater te horen.

De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de wilsbekwaamheid van personen met dementie in het testamentenrecht aan de orde stelt. Het hof heeft de jongste zoon toegelaten tot het leveren van bewijs en heeft verdere beslissingen aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgerond. De uitspraak van het hof kan gevolgen hebben voor de erfgenamen en de verdeling van de nalatenschap van erflaatster.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.202.325/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/09/475619/HA ZA 14-1186

arrest van 28 november 2017

inzake

[de jongste zoon] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de jongste zoon,
advocaat: mr. H. Eijer te Zoetermeer,
tegen
1. [de dochter],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de dochter,
2. [de oudste zoon],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de oudste zoon,
tezamen ook te noemen: geïntimeerden,
advocaat: mr. E.A. Slappendel te Gouda.

Het geding

Bij exploot van 14 september 2016, verbeterd bij herstelexploot van 28 september 2016, is de jongste zoon in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnissen van 9 maart 2016 en 15 juni 2016 (hierna: de bestreden vonnissen).
Bij memorie van grieven heeft de jongste zoon elf grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord hebben geïntimeerden de grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het tussenvonnis zijn vastgesteld. De jongste zoon heeft in hoger beroep onweersproken gesteld dat hij de nalatenschap van na te noemen erflaatster inmiddels beneficiair heeft aanvaard (randnummer 35 memorie van grieven).
2. Bij voormeld tussenvonnis van 9 maart 2016 heeft de rechtbank iedere verdere beoordeling aangehouden.
3. Bij het vonnis 15 juni 2016 heeft de rechtbank in conventie de vordering van de jongste zoon strekkende tot een verklaring voor recht dat het testament van erflaatster van 6 januari 2012 nietig is, subsidiair deels nietig is, afgewezen.
De rechtbank heeft in reconventie:
  • bepaald dat, indien de jongste zoon de nalatenschap van na te noemen erflaatster aanvaardt, hij zal hebben voldaan aan de in het testament van 6 januari 2012 opgenomen last indien hij € 40.914,52 zal hebben ingebracht in deze nalatenschap al dan niet middels verrekening;
  • voor recht verklaard dat de jongste zoon een deel van het onder 3.2 van het bestreden vonnis genoemde bedrag, te weten € 38.305,- (ook indien hij de nalatenschap niet aanvaardt) verschuldigd is op grond van onrechtmatige daad en hem veroordeeld deze € 38.305,- te betalen aan de nalatenschap van erflaatster (al dan niet bij wijze van inbreng/verrekening als onder 3.2 van het bestreden vonnis bedoeld);
  • voormelde veroordeling uitvoerbaar verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
4. De jongste zoon vordert dat het het hof moge behagen bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen de bestreden vonnissen voor zover hiertegen grieven zijn gericht en, opnieuw rechtdoende, bij arrest de vordering van appellant toe te wijzen en de vorderingen van geïntimeerden af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van deze procedure.
5. Geïntimeerden concluderen dat het het hof moge behagen de bestreden vonnissen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bekrachtigen, met veroordeling van appellant in de kosten van de procedure in hoger beroep, waaronder begrepen een bijdrage in de kosten van rechtsbijstand aan de zijde van geïntimeerden.

Enige achtergrondinformatie

6. Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen zijn de kinderen van [naam moeder] , geboren [in] 1925 en overleden op [in] 2013 (hierna: erflaatster). Zij zijn de enige erfgenamen in haar nalatenschap. De echtgenoot van erflaatster is vooroverleden. Erflaatster heeft bij brief van 8 oktober 2011 de op 3 juni 2010 door haar aan de jongste zoon verstrekte notarieel verleden algehele volmacht ingetrokken. Voorts heeft erflaatster bij testament van 6 januari 2012 haar eerdere testament van 18 oktober 2002 herroepen.
7. Het gevolg van deze herroeping is dat de jongste zoon niet langer tot executeur is benoemd en dat hem de last wordt opgelegd in te brengen in de nalatenschap van erflaatster en te verrekenen met zijn erfdeel, het bedrag in geld dat hij gedurende haar leven aan haar vermogen heeft onttrokken, ongeacht de titel waaronder dat is gebeurd. Tevens is in het laatste testament van erflaatster bepaald dat in het geval de oudste zoon vóór erflaatster is of zal zijn overleden, zijn gedeelte uit de nalatenschap zal worden verkregen door zijn huidige echtgenote in plaats van dat de wettelijke regels van plaatsvervulling en aanwas van toepassing zijn, waarbij plaatsvervulling zal gaan voor aanwas.

Kern van het geschil

8. In de kern is aan de orde of erflaatster ten tijde van het opstellen en verlijden van het testament van 6 januari 2012 in staat was haar wil te bepalen en of dit testament derhalve al dan niet rechtsgeldig is en effect kan sorteren.
9. De jongste zoon is van mening dat erflaatster op het moment van het opstellen en verlijden van haar laatste testament vanwege haar Alzheimerdementie niet meer in staat was haar wil te bepalen zodat voormeld testament nietig is. Volgens de jongste zoon is het testament van erflaatster gewijzigd onder de invloedssfeer van de oudste zoon.
10. Geïntimeerden stellen zich op het standpunt dat erflaatster zeer wel in staat was haar wil te bepalen en haar testament overeenkomstig die wil te wijzigen, zodat aan de bepalingen van het laatst gemaakte testament uitvoering moet worden gegeven. Daarnaast heeft de jongste zoon volgens geïntimeerden onrechtmatig jegens erflaatster gehandeld door bedragen aan haar vermogen te onttrekken.

Bewijsaanbod

11. Het hof overweegt dat de stelplicht en bewijslast van de stelling dat erflaatster niet in staat was haar wil te bepalen in dezen rust op de jongste zoon. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat de jongste zoon genoegzaam heeft voldaan aan zijn stelplicht door voldoende onderbouwde (medische) verklaringen en bescheiden in het geding te brengen die zijn stelling ondersteunen. Hij heeft zich daartoe onder meer beroepen op de door hem overgelegde brieven van de geriater (producties 3 en 5 eerste aanleg), een tweetal indicatiebesluiten (producties 4 en 11 eerste aanleg), alsmede de waarnemingen van de kantonrechter op 12 april 2012 - derhalve kort na het verlijden van het testament van 6 januari 2012 - die hebben geleid tot een onderbewindstelling van de goederen van erflaatster.
12. Het hof begrijpt voorts grief VI en de toelichting daarop (randnummer 28 memorie van grieven) in samenhang bezien met het bewijsaanbod van de jongste zoon in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat de jongste zoon bewijs aanbiedt dat erflaatster ten tijde van het opstellen en verlijden van het testament van 6 januari 2012 als gevolg van haar Alzheimerdementie niet meer in staat was haar wil te bepalen. Dit bewijsaanbod is voldoende specifiek en ter zake dienend. In dit verband heeft de jongste zoon bewijs aangeboden in het bijzonder of bijvoorbeeld door het doen horen van de klinisch geriater, mevrouw [volgt naam] .
13. Nu de jongste zoon heeft voldaan aan zijn stelplicht en een naar het oordeel van het hof in samenhang bezien voldoende specifiek en ter zake dienend bewijsaanbod heeft gedaan, zal het hof de jongste zoon toelaten tot dit bewijs. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
14. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het hof:
laat de jongste zoon toe tot het leveren van bewijs dat erflaatster ten tijde van het opstellen en verlijden van het testament van 6 januari 2012 als gevolg van haar Alzheimerdementie niet meer in staat was haar wil te bepalen;
het getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van de raadsheer-commissaris mr. A.H.N. Stollenwerck en bij diens afwezigheid door mr. A.N. Labohm;
gelast partijen binnen zes weken na datum van dit arrest hun verhinderdata op te geven voor het te houden getuigenverhoor en wel voor de maanden januari 2018 tot en met juli 2018;
bepaalt dat tien dagen voor het te houden getuigenverhoor, de jongste zoon aan de griffier van dit hof alsmede aan geïntimeerden mededeling doet van de te horen getuigen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en O.I.M. Ydema en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2017 in aanwezigheid van de griffier.