ECLI:NL:GHDHA:2017:3507

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
200.214.434
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake straat- en contactverbod voor biologische vader met strafrechtelijk verleden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 oktober 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding, waarin de man, de biologische vader van een minderjarige, een straat- en contactverbod aanvecht dat door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam was opgelegd. De man, die een fors strafrechtelijk verleden heeft, was in hoger beroep gekomen van het vonnis van 15 maart 2017, waarin de vrouw, de moeder van de minderjarige, als eiseres was opgetreden. De man had in eerste aanleg verzocht om een omgangsregeling, maar de vrouw had een kort geding aangespannen om een contactverbod en straatverbod op te leggen, wat leidde tot het bestreden vonnis.

Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld in het bestreden vonnis overgenomen, en de grieven van de man gezamenlijk behandeld. De vrouw had verweer gevoerd tegen de grieven van de man. Het hof oordeelde dat er een reële dreiging bestond van toekomstig onrechtmatig handelen van de man jegens de vrouw en de minderjarige, gezien zijn verleden van geweld en de incidenten die zich tussen hem en de vrouw hebben voorgedaan. Het hof concludeerde dat het belang van de vrouw en de minderjarige bij rust en veiligheid zwaarder weegt dan het belang van de man bij opheffing van het verbod.

Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd, de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van de minderjarige en de vrouw tegen mogelijke bedreigingen van de man, en bevestigt het advies van de raad voor de kinderbescherming om de omgang tussen de man en de minderjarige onder professionele begeleiding te laten plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.214.434/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/519319 / KG ZA 17-77

arrest van 31 oktober 2017

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.W.M. Kromme te Ridderkerk,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S.D.M. Duijsings-Mahangi te Ridderkerk.

Het geding

De man is bij exploot van 10 april 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 15 maart 2017 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.
Bij memorie van grieven heeft de man drie grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden.
De man heeft vervolgens ter rolzitting van 1 augustus 2017 een akte genomen.
De vrouw heeft daarop ter rolzitting van 15 augustus 2017 een antwoordakte genomen.
De man heeft zijn procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Bij voormeld vonnis heeft de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de man verboden totdat het in de bodemprocedure verzochte onderzoek door de raad voor de kinderbescherming met een rapport is afgerond en een beslissing in de bodemprocedure inzake de omgang is gegeven, persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins contact op te nemen met de vrouw en de na te noemen minderjarige;
  • de man verboden totdat het in de bodemprocedure verzochte onderzoek door de raad voor de kinderbescherming met een rapport is afgerond en een beslissing in de bodemprocedure inzake de omgang is gegeven, zich binnen een straal van 100 meter van de vrouw en/of de minderjarige te begeven;
  • de man veroordeeld om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 50,- voor iedere keer dat hij niet aan voormelde hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt.
De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders verzochte is afgewezen.
3. De man vordert te beslissen overeenkomstig de eis in de appeldagvaarding te weten:
  • te vernietigen het bestreden vonnis;
  • alsnog de door de vrouw in eerste aanleg gevorderde voorziening te weigeren;
  • de vrouw te veroordelen in de kosten in beide instanties;
een en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.
4. De vrouw concludeert dat het het hof moge behagen, uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen en het bestreden vonnis te bevestigen, met veroordeling van de man in de proceskosten en nakosten van dit geding.

Enige achtergrondinformatie

5. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie op [datum] 2013 te [plaatnaam] is geboren de minderjarige [naam] . De man is de biologische vader van de minderjarige. De minderjarige is erkend door [naam huidige partner] , de huidige partner van de vrouw. De vrouw heeft het eenhoofdig gezag over de minderjarige.
6. De man heeft op 20 mei 2016 bij de rechtbank Rotterdam een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling ingediend. De rechtbank heeft bij beschikking van 9 september 2016 een beslissing op dit verzoek aangehouden en de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht om onderzoek of een andere bemoeienis met betrekking tot de uitoefening van het omgangsrecht en de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen.
7. De vrouw heeft hierna de man in kort geding betrokken, strekkende tot het opleggen van een contactverbod en/of straatverbod van de man, hetgeen heeft geleid tot het bestreden vonnis.

Grieven

8. De man is het niet eens met het bestreden vonnis. Hij voert daartoe het volgende aan:
  • de vrouw heeft geen spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorzieningen;
  • de man heeft ter zitting in eerste aanleg niet ingestemd met een straat- en contactverbod, zoals de rechtbank overweegt. De zaak dient alsnog inhoudelijk te worden beoordeeld;
  • de vrouw heeft het kort geding lichtzinnig, oneigenlijk en onnodig aangespannen, zodat zij in de proceskosten dient te worden veroordeeld.
9. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
10. Het hof zal de grieven van de man gezamenlijk behandelen.

Aard van de procedure

11. Het hof stelt voorop dat in een kortgedingprocedure zoals de onderhavige geldt dat, vanwege het ordeningskarakter daarvan, procedureel andere eisen worden gesteld dan in een bodemzaak. Aan de motivering worden minder zware eisen gesteld, de regels voor bewijsrecht gelden niet en het horen van getuigen is ongebruikelijk.
12. Op de datum waarop het onderhavige arrest zal worden gewezen, is de vastgestelde tijdsduur van de voorziening reeds verlopen voor wat de afronding van het rapport van de raad betreft, nu dit rapport op 29 maart 2017 gereed is gekomen. De man heeft in beginsel derhalve een in tijd nog beperkt belang bij dit appel, namelijk nog tot een beslissing in de bodemprocedure inzake de omgang is gegeven. De man heeft uitdrukkelijk verzocht voormeld raadsrapport in de onderhavige procedure te mogen inbrengen, hetgeen is toegestaan. De vrouw heeft ingestemd met het in het geding brengen van het rapport.
13. Naar het oordeel van het hof vloeit in hoger beroep het spoedeisend belang van de zaak voort uit de aard van de gevorderde voorzieningen. Met betrekking tot de spoedeisendheid is nog door de vrouw aangevoerd: het uitvoerbaar bij voorraad verklaren, het uit detentie komen van de man en een incident dat zich in januari 2017 tussen de man en de vrouw heeft voorgedaan.

Verdere beoordeling

14. Het hof overweegt dat voor de toewijzing van het gevorderde contact- en straatverbod, dat een ernstige inbreuk maakt op het grondrecht van bewegingsvrijheid van de man, in elk geval een reële dreiging dient te bestaan van toekomstig onrechtmatig handelen van de man jegens de vrouw en de minderjarige. De vraag of in dat geval een contact- en straatverbod noodzakelijk is, moet vervolgens worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van de daarbij betrokken belangen van beide partijen.
15. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de man afkomstig is uit een familie waarin veel geweld en ruzie voorkwam en dat hij vanwege betrokkenheid bij een overval van 9 december 2014 tot 16 juni 2017 gedetineerd is geweest, wegens goed gedrag steeds onder een lichter regime. Tussen half juni 2015 en eind februari 2016 hebben zich incidenten tussen de man en de vrouw voorgedaan, zoals veelvuldig bellen door de man vanuit detentie en andere gedragingen van de man jegens de vrouw tijdens zijn verlof uit detentie die door de vrouw als agressief en bedreigend zijn ervaren en waarvan zij ook aangifte heeft gedaan. Daarnaast heeft de man begin 2017 de vrouw en de minderjarige al roepend benaderd en is hij achter hen aangerend toen hij hen vanuit een etablissement voorbij zag komen. Op de minderjarige, die de man nauwelijks meer kent, heeft dit diepe indruk gemaakt. Hoewel de man stelt zijn leven te hebben gebeterd, is hij in oktober 2016 in detentie na verlof positief getest op cocaïne en is hij in maart 2017 nog slaags geraakt met een familielid van de vrouw vanwege niet betaald drugsgeld.
16. Duidelijk is dat de vrouw zich bedreigd voelt door de man en, mede gelet op zijn gedragingen in het verleden, geen vertrouwen in hem heeft. Deze onrust beïnvloedt ook het welzijn van de minderjarige. Gelet op de onder rechtsoverweging 15 gemelde feiten en omstandigheden acht het hof een reële kans aanwezig dat de man bij opheffing van het contact- en straatverbod de vrouw en de minderjarige zal benaderen op een wijze die met name voor de minderjarige niet wenselijk is. Ook kan de mogelijkheid niet worden uitgesloten dat de minderjarige onbedoeld betrokken raakt bij conflicten van de man. Het hof is dan ook van oordeel dat het belang van de vrouw en de minderjarige bij rust en veiligheid in hun leven dient te prevaleren boven het (in tijd mogelijk nog beperkte) belang van de man bij opheffing van het contact- en straatverbod. Dit strookt ook met het advies van de raad, de omgang tussen de man en de minderjarige eerst onder professionele begeleiding in het Omgangshuis te doen plaatsvinden. Het hof zal het bestreden vonnis daarom in zoverre bekrachtigen.

Proceskosten

17. Gelet op de na te nemen beslissing, heeft de vrouw het kort geding niet onnodig aangespannen. Het hof zal de proceskostencompensatie in eerste aanleg derhalve bekrachtigen en de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, gezien de familierechtelijke aard van de zaak. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
18. Dit alles leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, E.A. Mink en A. Zonneveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2017 in aanwezigheid van de griffier.