In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen de erkenning van de minderjarige door de man. De vrouw heeft verzocht om de eerdere beschikkingen van de rechtbank te vernietigen en een geaccrediteerd verwantschapsonderzoek te gelasten. De man verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om afwijzing van het hoger beroep. De vrouw is niet verschenen op de zitting, maar heeft wel haar verzoek ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw de bewijslast heeft om aan te tonen dat de man niet de biologische vader is van de minderjarige. Het hof heeft besloten dat er een DNA-onderzoek moet plaatsvinden om deze vraag te beantwoorden. De vrouw moet ervoor zorgen dat de minderjarige binnen twee weken na de beschikking voor het onderzoek aanwezig is. Het hof heeft de kosten van het onderzoek voorlopig ten laste van de Rijkskas gesteld en de behandeling van de zaak aangehouden tot een pro forma zitting op 25 november 2017. De uitspraak benadrukt het belang van het vaststellen van de biologische afstamming van de minderjarige en de noodzaak van samenwerking van beide partijen in het onderzoek.