ECLI:NL:GHDHA:2017:3413

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
1 december 2017
Zaaknummer
22-006146-11
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep na inconsistenties in getuigenverklaringen en gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waaronder poging tot doodslag en diefstal met geweld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na het hoger beroep van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 6 jaar en 3 maanden had geëist. De verdachte werd beschuldigd van het schieten op een slachtoffer en het plegen van diefstal met geweld.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen voor identificatie geschikte DNA-profielen zijn verkregen van het wapen dat door de dader zou zijn gebruikt. De verklaringen van het slachtoffer en getuigen waren inconsistent en boden onvoldoende bewijs om de verdachte te veroordelen. De forensische sporen, waaronder DNA-materiaal, wezen niet eenduidig naar de verdachte. Het hof concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om te stellen dat de verdachte de dader was.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat hij degene was die op het slachtoffer had geschoten. De uitspraak benadrukt het belang van consistentie in getuigenverklaringen en de noodzaak van voldoende bewijs in strafzaken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-006146-11
Parketnummer: 10-750125-11
Datum uitspraak: 21 november 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1970,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van dit hof op 13 februari 2013, 29 oktober 2014 en 23 augustus 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij in op of omstreeks 12 februari 2005 te Rotterdam ter uitvoering van het voornemen om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, immers heeft verdachte opzettelijk met een pistool, meermalen althans éénmaal op (het lichaam van ) die [slachtoffer] geschoten, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld, en welke geweldshandelingen werden gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of (een) ander(e) deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op of omstreeks 12 februari 2005 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Samsung type E600 Color) en/of (een) siera(a)d(en), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [slachtoffer],gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- ( met kracht) (in de buik) schoppen van die [benadeelde partij 3] en/of
- ( dreigend) tonen en/of voorhouden van een of meer vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), aan die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [slachtoffer] en/of
- ( daarbij) (dreigend) aan die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [slachtoffer] toevoegen van de woorden: "Ik wil geld, waar is geld, ik wil [naam] zijn geld", althans woorden van gelijkende dreigende aard en/of strekking en/of
- het meermalen, althans éénmaal, schieten met een pistool op (het lichaam van) [slachtoffer];
3:
hij op of omstreeks 12 februari 2005 te Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten,
- een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die Wet, in de vorm van een pistool van het merk BBM, model: 315 AUTO, kaliber 6,35 mm, en/of
- munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 3 kogelpatronen, kaliber 6,35 mm, bodemstempel HP en 2 kogelpatronen, kaliber 6,35 mm, bodemstempel S&B, voorhanden heeft gehad.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar en 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van de hem ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Het hof overweegt het volgende.
Uit het dossier blijkt dat meerdere forensische sporen zijn onderzocht waarbij een match bestaat met de verdachte. In de eerste plaats een enkelvoudig DNA-profiel van bloed dat is aangetroffen op de spijkerbroek van het slachtoffer [slachtoffer] dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Daarnaast twee DNA-mengprofielen van celmateriaal afkomstig van de binnenkant van de klep van de muts, waarvan de hoofdprofielen matchen met het DNA-profiel van de verdachte. Ten slotte een mt-DNA-profiel afkomstig van de buitenkant van de muts (hoofdhaar) dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. De NFI-deskundige constateert hierbij dat de onderzoeksresultaten veel waarschijnlijker zijn als de hoofdhaar van verdachte afkomstig is dan wanneer de hoofdhaar niet van de verdachte afkomstig is.
De vraag die thans voorligt is of er naast de genoemde forensische sporen, die op zichzelf op enige betrokkenheid van de verdachte kunnen wijzen, voldoende bewijs voorhanden is waaruit volgt dat de verdachte ook degene is die op 12 februari 2015 in de woning van de aangever was en daar op aangever heeft geschoten.
In de DNA-profielen van de bemonsteringen van de binnenkant van de klep van de muts zijn naast het DNA-profiel van de verdachte enkele zwakke (onderliggende) DNA-kenmerken van ten minste een ander onbekend individu aangetroffen. Hieruit leidt het hof niets anders af dan dat niet alleen de verdachte, maar ten minste ook een andere persoon die muts mogelijk heeft gedragen. Op basis van alleen het resultaat van dit DNA-onderzoek kan in elk geval niet met zekerheid worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de muts op 12 februari 2015 in de woning heeft gedragen en daar vervolgens heeft achtergelaten.
Ten aanzien van het bloed op de broek van het slachtoffer [slachtoffer] is op geen enkele wijze duidelijk geworden hoe het bloed van de verdachte hierop terecht is gekomen. De verklaringen van [slachtoffer] over hetgeen zich in de woning heeft afgespeeld, zijn niet consistent en zijn verklaring dat dit bloed mogelijk tijdens de worsteling in de woning of door het steken met een schroevendraaier op zijn, [slachtoffer]’s, broek is gekomen, vindt geen steun in de verklaringen van de ooggetuigen en de verdere bevindingen in de woning. [slachtoffer] verklaart zelf dat hij de man in de woonkamer (‘dader 1’, de man die zou hebben geschoten) met een schroevendraaier wilde steken, maar dat hij mis stak doordat de man bewoog. Verder heeft geen van de ooggetuigen gezien dat de verdachte tot bloedens toe is gestoken door [slachtoffer], of zelfs maar geraakt is door [slachtoffer], dan wel dat hij (‘dader 1’) tot bloedens toe gewond is geraakt door de val tegen de vitrinekast waarbij glas is gebroken. Afgezien van de hiervoor genoemde forensische sporen zijn er voor het overige geen sporen van de verdachte aangetroffen in de woning.
De aangevers en tevens ooggetuigen [slachtoffer], [benadeelde partij 2] en [getuige] hebben in hun verklaringen tegenover de politie een signalement van de persoon die zij beschrijven als ‘dader 1’ (de man die zou hebben geschoten) opgegeven. Deze signalementen zijn onderling verschillend en komen ook niet duidelijk overeen met het signalement van de verdachte. Zij bieden onvoldoende aanknopingspunten om daaraan enig bewijs te ontlenen ten aanzien van het daderschap van de verdachte.
Op het wapen dat ‘dader 1’ buiten op de grond heeft laten vallen gedurende zijn vlucht uit de woning en dat door de politie is veiliggesteld, is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van eventuele sporen. Uit het NFI-rapport d.d. 29 april 2005 blijkt dat van de bemonsteringen onder nummer [x] en [x] van het pistool geen of geen voor identificatiedoeleinden geschikte DNA-profielen zijn verkregen. Het hof merkt hierbij op dat het feit dat geen voor identificatie geschikte DNA-profielen zijn verkregen niet per definitie ontlastend is voor de verdachte. Genoemde omstandigheid is echter evenmin
belastend voor de verdachte. Enig bewijs voor verdachte’s daderschap kan er dan ook niet uit worden afgeleid. De rechtbank verwijst overigens in haar vonnis ten aanzien van het vuurwapen ten onrechte naar een gedeelte van het deskundigenrapport dat betrekking heeft op een andere bemonstering, niet zijnde afkomstig van het pistool dat in de onderhavige zaak door ‘dader 1’ zou zijn gehanteerd.
Voor het overige bevindt zich in het dossier niets dat kan dienen ter ondersteuning van het – op zichzelf op grond van de aangetroffen forensische sporen gerechtvaardigde – vermoeden dat de verdachte ‘dader 1’ is. Ook in onderlinge samenhang bezien, kan op grond van de aangetroffen forensische sporen, niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die op [slachtoffer] heeft geschoten, zodat de verdachte van hetgeen hem onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. H. van den Heuvel, mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. H.C. Wiersinga, in bijzijn van de griffier mr. L.A. Haas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 november 2017.