ECLI:NL:GHDHA:2017:341

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
200.191.992/01 en 200.192.002/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en partneralimentatie met betrekking tot echtscheiding en zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie en partneralimentatie na de echtscheiding van de partijen. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. N. Çiçek, verzocht om vernietiging van de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag, terwijl de man, vertegenwoordigd door mr. F. Arslan, het beroep bestreed en incidenteel appel indiende. De zaak betreft de berekening van de alimentatie, waarbij het hof uitgaat van de werkelijke lasten in plaats van forfaitaire lasten. De man heeft een bruto winst uit onderneming van € 32.000,- per jaar, terwijl de vrouw een bruto inkomen van € 21.383,- per jaar heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de man in staat is om een kinderalimentatie van € 361,- per maand te betalen, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Daarnaast is de zorgregeling gewijzigd, zodat de minderjarige elke veertien dagen bij de man verblijft. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van een eenduidig rekensysteem bij de berekening van alimentatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 15 februari 2017
Zaaknummers : 200.191.992/01 en 200.192.002/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 15-5217 en FA RK 15-9216
Zaaknummers rechtbank : C/09/491916 en C/09/500729
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N. Çiçek te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F. Arslan te 's-Gravenhage.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Den Haag,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 27 mei 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 maart 2016 van de rechtbank Den Haag, hierna: de bestreden beschikking.
De man heeft op 18 augustus 2016 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 27 september 2016 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 2 juni 2016 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens diezelfde datum met bijlagen;
- op 21 november 2016 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens diezelfde datum met bijlagen;
- op 1 december 2016 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de man:
  • op 21 oktober 2016 een V-formulier van 12 oktober 2016 met bijlagen;
  • op 21 november 2016 een V-formulier van 17 november 2016 met bijlagen;
  • op 1 december 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 2 december 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen de in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwde partijen uitgesproken. Voorts is:
  • in de bestreden beschikking opgenomen de door partijen getroffen onderlinge regeling van hun betrekkingen na de echtscheiding, zoals neergelegd in het (in fotokopie) aan de bestreden beschikking gehechte ouderschapsplan, met dien verstande dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (artikel 3.1) komt te luiden: “In een cyclus van twee weken verblijft de minderjarige bij de man in de ene week van zaterdag 13.00 uur tot 18.00 uur en in de andere week van zaterdag 13.00 uur tot zondag 18.00 uur.” Deze voorziening is uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarige aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 103,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
Volgens mededeling van de advocaat van de vrouw is de echtscheidingsbeschikking op 21 maart 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Hieronder zal het hof zo nodig op hele cijfers afronden.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ( in de volgorde van de grieven van partijen):
  • de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] , geboren [in] 2011 te [geboorteplaats] , hierna ook: kinderalimentatie;
  • de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: partneralimentatie;
  • de verdeling van de huwelijksgemeenschap;
  • de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, hierna ook: zorgregeling.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen,
het hof begrijpt: voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw recht doende te bepalen dat:
  • de man met ingang van 8 maart 2016 aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 361,02, althans subsidiair € 347,91, per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de man met ingang van 8 maart 2016 aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 703,77 per maand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, telkens bij vooruitbetaling verschuldigd;
  • de man inzage dient te verlenen in de saldi op 25 maart 2015 van zijn bankrekeningnummers [bankrekeningnummer 1] , [bankrekeningnummer 2] en [bankrekeningnummer 3] en de saldi op 25 maart 2015 van deze drie rekeningnummers bij gelijke helfte verdeeld dient te worden tussen partijen;
  • de vrouw geen nabetalingen van de Belastingdienst die betrekking hebben op kinderopvangtoeslag in de periode tot 1 december 2015 heeft ontvangen, zodat zij niets aan de man dient terug te betalen;
  • de helft van de door de vrouw ontvangen teruggave IB 2012 en 2014, die toekomt aan de man verrekend dient te worden met de helft van de saldi van de drie bankrekeningen van de man, welke toekomt aan de vrouw;
  • de omgangsregeling te wijzigen in die zin dat de man elke veertien dagen van zaterdag 13.00 uur tot zondag 18.00 uur omgang heeft met de minderjarige, waarbij de man de minderjarige haalt en brengt naar de vrouw.
Kosten rechtens.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt,
naar het hof begrijpt, in incidenteel appel bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover rechtens mogelijk het appel ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen wat betreft de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de minderjarige en het ontbreken van de draagkracht om een bijdrage te leveren voor de vrouw, alsmede om de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de incidenteel ingestelde beroepen toe te wijzen.
Kosten rechtens.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de incidentele beroepen van de man af te wijzen.

Kinderalimentatie

Behoefte
5. Partijen zijn ter terechtzitting overeengekomen dat aan de zijde van de man zowel voor de berekening van de behoefte van de minderjarige als voor de berekening van zijn draagkracht uit zal worden gegaan van een bruto winst uit de onderneming van € 32.000,- per jaar. Hetgeen partijen overigens ter zake de draagkracht van de man naar voren hebben gebracht, behoeft derhalve geen bespreking.
6. Aan de zijde van de vrouw zal ter zake de behoefte van de minderjarige worden uitgegaan van het inkomen zoals vermeld op de op 1 december 2016 overgelegde draagkrachtberekening, namelijk € 21.383,- bruto per jaar, nog te vermeerderen met 8% vakantietoeslag van € 1.710,- per jaar en te verminderen met de ingehouden pensioenpremie van € 918,- per jaar.
7. Gelet op het vorenstaande berekent het hof het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 2.293,- per maand en dat van de vrouw - met inachtneming van de op haar toepasselijke heffingskortingen, waaronder de inkomensafhankelijke combinatiekorting - op € 1.670,- per maand. Het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen gedurende het huwelijk bedraagt derhalve € 3.963,- per maand. Uitgaande van de vigerende tabellen stelt het hof de behoefte van de minderjarig vast op € 614,- per maand.
Draagkracht vrouw
8. Het hof overweegt als volgt. De vrouw werkt thans drie dagen per week als leerkracht in het lager onderwijs. Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat zij haar bestaande dienstverband niet kan uitbreiden. Het is van algemene bekendheid - onder meer door publicaties in dagbladen - dat invalwerkzaamheden bij andere scholen, zoals de man voorstaat, geen reële uitbreidingsmogelijkheid vormen aangezien na een aantal malen invallen een vast contract moet worden aangeboden, hetgeen de scholen willen vermijden. Daarnaast heeft de vrouw de zorg over het nog jonge minderjarige kind van partijen. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de vrouw thans niet (volledig) in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Dit alles laat overigens onverlet dat de vrouw wel naar een uiteindelijk volledig dienstverband dient te streven en daarvoor inspanningen dient te verrichten. Het hof acht een periode van drie jaar na deze beschikking redelijk om dat te realiseren.
9. Nu de vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, is het hof van oordeel dat de kosten van de minderjarige volledig ten laste dienen te komen van de man. Zoals het hof partijen ter terechtzitting uitdrukkelijk heeft meegedeeld, zal het hof voor de berekening van de draagkracht van partijen één rekensysteem volgen. Dit houdt in dat het hof het behoefte en draagkrachtmodel zal hanteren, waarbij rekening wordt gehouden met de werkelijke lasten van de man. Het hof sluit daarbij aan bij de door partijen op 1 december 2016 overgelegde draagkrachtberekeningen die ter terechtzitting met partijen zijn doorgesproken.
Draagkracht man
10. Zoals reeds hiervoor is overwogen, gaat het hof uit van een winst uit onderneming van de man van € 32.000,- per jaar. Hierop komt nog in aftrek de zelfstandigenaftrek van € 7.280,- en de MKB Winstvrijstelling van € 3.461,-. Gelet op de door de advocaat van de vrouw meegedeelde inschrijvingsdatum van de echtscheidingsbeschikking van 21 maart 2016 hanteert het hof bij de berekening van de draagkracht van de man de tarieven 2016-1.
11. Vaststaat dat de man de volledige hypothecaire lasten ad € 872,- per maand van de inmiddels verkochte maar nog niet overgedragen woning is blijven voldoen. Partijen zijn ter terechtzitting overeengekomen dat tot 1 januari 2017 bij de man rekening zal worden gehouden met deze hypothecaire lasten en dat vanaf 1 januari 2017 wordt uitgegaan van een forfaitaire woonlast van € 650,- per maand, omdat de man dan waarschijnlijk een woning zal huren. De man heeft aangegeven thans bij zijn zuster te wonen en daarvoor € 400,- per maand aan haar te betalen. Nu de vrouw heeft betwist dat de man dit bedrag daadwerkelijk betaalt en de advocaat van de man heeft verklaard zulks niet te kunnen bewijzen, houdt het hof hiermee geen rekening.
12. Dit brengt mee dat tot 1 januari 2017 ‘boven de streep’ rekening wordt gehouden met de helft van de hypothecaire lasten, aangezien de man voor de helft gerechtigd was tot de inmiddels verkochte voormalige echtelijke woning. Voorts geldt dat het volledige eigenwoningforfait van € 1.328,- per jaar in aanmerking moet worden genomen, nu de vrouw wordt geacht haar overdeelde helft van de woning aan de man ter beschikking te hebben gesteld.
13. Het hof houdt tot 1 januari 2017 voorts rekening met de volgende niet dan wel onvoldoende weersproken maandelijkse lasten:
- aftrekbare hypotheekrente van € 436,-
- niet-aftrekbare hypotheekrente van € 436,-
- forfait overige eigenaarslasten van € 95,-
waarop in aftrek komt de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur van € 229,-
- nominale premie basisverzekering Zorgverzekeringswet van € 120,-
- verplicht eigen risico van € 32,-
waarop in aftrek komt het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel van de premie Zorgverzekeringswet van € 39,-.
14. Partijen verschillen van mening over het te hanteren percentage van de zorgkorting. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de man verklaard dat de minderjarige sinds de zomer vrijwel elk weekend bij de man verblijft. De vrouw heeft erkend dat de minderjarige de man regelmatig ziet en meestal 1 nacht bij hem blijft slapen. Het hof ziet hierin aanleiding de kosten van de omgang in redelijkheid te bepalen op € 40,- per maand.
15. De man heeft in zijn verweerschrift nog gesteld dat een eventuele restschuld ter zake de voormalige echtelijke woning en een schuld bij de bank van € 7.500,- op zijn inkomen drukken. Ter terechtzitting heeft de man verklaard dat hij een bedrag van € 5.500,-, zijnde het door hem te dragen deel van de restschuld ter zake de woning, reeds heeft geregeld. De gestelde schuld bij de bank is door de man voorts niet nader onderbouwd. In acht genomen het vorenstaande en nu de man tevens in zijn draagkrachtberekening geen schulden heeft opgenomen, zal het hof met voormelde schulden geen rekening houden.
16. Zoals onder rechtsoverweging 11 is overwogen, veranderen de woonlasten van de man per 1 januari 2017 in die zin dat alleen een fictieve kale huur van € 650,- in aanmerking zal worden genomen. Het forfait overige eigenaarslasten vervalt. Het hof gaat ervan uit dat de overige hierboven vermelde lasten ongewijzigd blijven. Voor de man geldt voorts de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Ter berekening van de voor kinderalimentatie beschikbare draagkrachtruimte van de man hanteert het hof een draagkrachtpercentage van 70.
Ingangsdatum
17. Het hof acht hetgeen door de vrouw is aangevoerd ten aanzien van de door haar voorgestane ingangsdatum van de kinderalimentatie van 8 maart 2016 onvoldoende redengevend om af te wijken van de door de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum en zal derhalve bij die datum aansluiten.
18. Uit het vorenstaande volgt dat de man in de periode met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot 1 januari 2017 draagkracht heeft om een kinderalimentatie van € 435,- per maand en met ingang van 1 januari 2017 van € 568,- per maand te voldoen. De desbetreffende draagkrachtberekeningen van het hof zijn ter adstructie aan deze beschikking gehecht.
19. In acht genomen het vorenstaande alsmede het petitum van de vrouw zal het hof de kinderalimentatie met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand bepalen op € 361,- per maand. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd.

Partneralimentatie

(Aanvullende) behoefte van de vrouw
20. De man heeft in hoger beroep de door de vrouw bij haar beroepschrift gestelde behoefte van € 2.140,- netto per maand niet bestreden, zodat deze behoefte vaststaat. Ditzelfde geldt voor de aanvullende behoefte van de vrouw, door haar gesteld op € 704,- netto per maand. Wat de verdiencapaciteit van de vrouw betreft, verwijst het hof naar hetgeen onder rechtsoverweging 8 is overwogen.
Draagkracht van de man
21. Ermee rekening houdend dat de man zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarige eerst dient te voldoen alvorens hij partneralimentatie moet gaan betalen, alsmede rekening houdend met de overige hiervoor vermelde lasten van de man, is het hof van oordeel dat de man onvoldoende draagkracht heeft voor het voldoen van partneralimentatie.

Verdeling

Saldi bankrekeningen
22. Partijen zijn in eerste aanleg overeengekomen dat de banksaldi per peildatum (zijnde 3 juli 2015, de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek) bij helfte tussen partijen zullen worden verdeeld. De vrouw wenst in hoger beroep voor wat betreft de saldi op drie bankrekeningen op naam van de man uit te gaan van de eerdere peildatum 25 maart 2015, zijnde de datum waarop partijen feitelijk uiteen zijn gegaan. Zij voert daartoe aan dat de banksaldi op de desbetreffende rekeningen per die datum hoger waren en dat de man vooruitlopend op de echtscheidingsprocedure grote bedragen van die bankrekeningen heeft ontvreemd om de vrouw te benadelen.
23. De man is van mening dat de rechtbank terecht 3 juli 2015 als peildatum heeft aangemerkt voor de omvang van de huwelijksgemeenschap, waartoe bedoelde banksaldi behoren. Hij weerspreekt dat van zijn zijde sprake zou zijn van ontvreemding van bedragen of benadeling van de vrouw.
24. Het hof volgt de vrouw niet in de door haar bepleite afwijkende peildatum voor de banksaldi. De vrouw heeft in het geheel niet onderbouwd dat de man vóór de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek grote bedragen van de op zijn naam gestelde bankrekeningen heeft opgenomen. Voor zover zij een beroep beoogt te doen op artikel 1:164 BW heeft de vrouw daartoe onvoldoende gesteld. Haar verzoeken om wijziging van de peildatum ter zake de saldi op de bankrekeningen op naam van de man en inzage in die rekeningen per 25 maart 2015 zullen dan ook worden afgewezen.
25. Conform het verzoek van de vrouw zal het hof bepalen dat voor zover de vrouw ter zake de verdeling van de saldi van de bankrekeningen op naam van de man nog een vordering heeft op de man, zij gerechtigd is deze te verrekenen met de door haar aan de man te betalen helft van de teruggave IB 2012 en 2014 die zij heeft ontvangen. De man heeft op zich geen bezwaar gemaakt tegen deze verrekening.
Nabetaling kinderopvangtoeslag in de periode tot 1 december 2015
26. De vrouw is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat partijen zijn overeengekomen dat de vrouw (eventuele) door haar ontvangen nabetalingen van de belastingdienst ter zake de kinderopvangtoeslag in de periode tot 1 december 2015 aan de man zal betalen.
27. Naar het hof uit het proces-verbaal eerste aanleg (productie 8 bij het appelschrift) begrijpt, heeft de man in de periode van september 2015 tot en met november 2015 - derhalve na de peildatum - de volledige kosten van de kinderopvang betaald terwijl de aan hem uitgekeerde kinderopvangtoeslag per 1 september 2015 is geëindigd. De man wenst daarom eventuele nabetalingen van de belastingdienst aan de vrouw over 2015 van haar te ontvangen.
28. Uit voormeld proces-verbaal (bladzijde 9, derde alinea) blijkt dat de vrouw zich hiermee akkoord heeft verklaard. Gelet op deze overeenstemming tussen partijen zal het hof het verzoek van de vrouw te bepalen dat zij geen nabetalingen van de belastingdienst die betrekking hebben op kinderopvangtoeslag in de periode tot 1 december 2015 heeft ontvangen, zodat zij niets aan de man dient terug te betalen, afwijzen. Het hof merkt hierbij op dat voor zover de vrouw de desbetreffende nabetaling niet heeft ontvangen, zij ter zake ook niets aan de man verschuldigd is.
Gouden sieraden
29. De man verzoekt in incidenteel appel alsnog verdeling van de gouden sieraden die de vrouw volgens hem aan haar zuster in bewaring heeft gegeven.
30. Volgens de vrouw is de man ermee bekend dat voormelde sieraden op 21 november 2008 uit de woning van partijen zijn gestolen.
31. Het hof overweegt als volgt. De advocaat van de man heeft ter terechtzitting erkend dat er is ingebroken in de woning van partijen. Zij heeft verklaard dat de grote munten weg zijn, dat de vrouw de kleine muntjes in haar bezit heeft, dat de rest zich in de kluis van de zuster van de vrouw bevindt maar dat de man dit alles niet kan bewijzen. Nu de man derhalve zijn stellingen aangaande de sieraden niet kan bewijzen, dient zijn verzoek om verdeling van die sieraden te worden afgewezen. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden bekrachtigd.
Schuld aan de broer van de man
32. Ten aanzien van de door de man gestelde en door de vrouw betwiste schuld aan zijn broer die volgens hem in de huwelijksgemeenschap valt, heeft het hof ter terechtzitting meegedeeld dat het hof daarmee geen rekening houdt omdat het hof het bestaan van die gestelde gemeenschapsschuld niet kan vaststellen. De advocaat van de man heeft daarop verklaard zich aan dit oordeel van het hof te refereren. De bestreden beschikking dient derhalve te worden bekrachtigd voor zover daarin het verzoek van de man om de schuld aan zijn broer in de verdeling te betrekken, is afgewezen.

Zorgregeling

33. De vrouw verzoekt de zorgregeling te wijzigen in die zin dat de minderjarige elke veertien dagen van zaterdag 13.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man verblijft, waarbij de man de minderjarige bij de vrouw haalt en brengt. Volgens de vrouw is gebleken dat de door de rechtbank bepaalde zorgregeling door de man niet kon worden nagekomen. Zij wenst in het belang van de minderjarige duidelijkheid en regelmaat ter zake de zorgregeling.
34. De man is akkoord met de door de vrouw verzochte wijziging van de zorgregeling (randnummer 69 van het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel). Hij wenst daarbij wel dat in onderling overleg meer contactmomenten tussen hem en de minderjarige kunnen plaatsvinden.
35. Gelet op het vorenstaande zal het hof overeenkomstig het verzoek van de vrouw beslissen en daarbij bepalen dat partijen de overeengekomen zorgregeling in onderling overleg kunnen uitbreiden. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd.

Proceskosten

36. Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De andersluidende verzoeken van partijen zullen worden afgewezen.
37. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze betreft:
  • de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige;
  • de wijziging van artikel 3.1 van het ouderschapsplan ter zake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op € 361,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
wijzigt artikel 3.1 tot en met 3.4 van het in de bestreden beschikking opgenomen en daaraan gehechte ouderschapsplan in die zin dat wordt bepaald dat de minderjarige elke veertien dagen van zaterdag 13.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man verblijft, waarbij de man de minderjarige haalt en brengt bij de vrouw en waarbij partijen de overeengekomen zorgregeling in onderling overleg kunnen uitbreiden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige en, in aanvulling daarop:
bepaalt dat voor zover de vrouw ter zake de verdeling van de saldi van de bankrekeningen op naam van de man nog een vordering heeft op de man, zij gerechtigd is deze te verrekenen met de door haar aan de man te betalen helft van de teruggave IB 2012 en 2014 die zij heeft ontvangen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en P.M. Van der Zanden, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 februari 2017.