Kinderalimentatie
5. Partijen zijn ter terechtzitting overeengekomen dat aan de zijde van de man zowel voor de berekening van de behoefte van de minderjarige als voor de berekening van zijn draagkracht uit zal worden gegaan van een bruto winst uit de onderneming van € 32.000,- per jaar. Hetgeen partijen overigens ter zake de draagkracht van de man naar voren hebben gebracht, behoeft derhalve geen bespreking.
6. Aan de zijde van de vrouw zal ter zake de behoefte van de minderjarige worden uitgegaan van het inkomen zoals vermeld op de op 1 december 2016 overgelegde draagkrachtberekening, namelijk € 21.383,- bruto per jaar, nog te vermeerderen met 8% vakantietoeslag van € 1.710,- per jaar en te verminderen met de ingehouden pensioenpremie van € 918,- per jaar.
7. Gelet op het vorenstaande berekent het hof het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 2.293,- per maand en dat van de vrouw - met inachtneming van de op haar toepasselijke heffingskortingen, waaronder de inkomensafhankelijke combinatiekorting - op € 1.670,- per maand. Het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen gedurende het huwelijk bedraagt derhalve € 3.963,- per maand. Uitgaande van de vigerende tabellen stelt het hof de behoefte van de minderjarig vast op € 614,- per maand.
8. Het hof overweegt als volgt. De vrouw werkt thans drie dagen per week als leerkracht in het lager onderwijs. Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat zij haar bestaande dienstverband niet kan uitbreiden. Het is van algemene bekendheid - onder meer door publicaties in dagbladen - dat invalwerkzaamheden bij andere scholen, zoals de man voorstaat, geen reële uitbreidingsmogelijkheid vormen aangezien na een aantal malen invallen een vast contract moet worden aangeboden, hetgeen de scholen willen vermijden. Daarnaast heeft de vrouw de zorg over het nog jonge minderjarige kind van partijen. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de vrouw thans niet (volledig) in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Dit alles laat overigens onverlet dat de vrouw wel naar een uiteindelijk volledig dienstverband dient te streven en daarvoor inspanningen dient te verrichten. Het hof acht een periode van drie jaar na deze beschikking redelijk om dat te realiseren.
9. Nu de vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, is het hof van oordeel dat de kosten van de minderjarige volledig ten laste dienen te komen van de man. Zoals het hof partijen ter terechtzitting uitdrukkelijk heeft meegedeeld, zal het hof voor de berekening van de draagkracht van partijen één rekensysteem volgen. Dit houdt in dat het hof het behoefte en draagkrachtmodel zal hanteren, waarbij rekening wordt gehouden met de werkelijke lasten van de man. Het hof sluit daarbij aan bij de door partijen op 1 december 2016 overgelegde draagkrachtberekeningen die ter terechtzitting met partijen zijn doorgesproken.
10. Zoals reeds hiervoor is overwogen, gaat het hof uit van een winst uit onderneming van de man van € 32.000,- per jaar. Hierop komt nog in aftrek de zelfstandigenaftrek van € 7.280,- en de MKB Winstvrijstelling van € 3.461,-. Gelet op de door de advocaat van de vrouw meegedeelde inschrijvingsdatum van de echtscheidingsbeschikking van 21 maart 2016 hanteert het hof bij de berekening van de draagkracht van de man de tarieven 2016-1.
11. Vaststaat dat de man de volledige hypothecaire lasten ad € 872,- per maand van de inmiddels verkochte maar nog niet overgedragen woning is blijven voldoen. Partijen zijn ter terechtzitting overeengekomen dat tot 1 januari 2017 bij de man rekening zal worden gehouden met deze hypothecaire lasten en dat vanaf 1 januari 2017 wordt uitgegaan van een forfaitaire woonlast van € 650,- per maand, omdat de man dan waarschijnlijk een woning zal huren. De man heeft aangegeven thans bij zijn zuster te wonen en daarvoor € 400,- per maand aan haar te betalen. Nu de vrouw heeft betwist dat de man dit bedrag daadwerkelijk betaalt en de advocaat van de man heeft verklaard zulks niet te kunnen bewijzen, houdt het hof hiermee geen rekening.
12. Dit brengt mee dat tot 1 januari 2017 ‘boven de streep’ rekening wordt gehouden met de helft van de hypothecaire lasten, aangezien de man voor de helft gerechtigd was tot de inmiddels verkochte voormalige echtelijke woning. Voorts geldt dat het volledige eigenwoningforfait van € 1.328,- per jaar in aanmerking moet worden genomen, nu de vrouw wordt geacht haar overdeelde helft van de woning aan de man ter beschikking te hebben gesteld.
13. Het hof houdt tot 1 januari 2017 voorts rekening met de volgende niet dan wel onvoldoende weersproken maandelijkse lasten:
- aftrekbare hypotheekrente van € 436,-
- niet-aftrekbare hypotheekrente van € 436,-
- forfait overige eigenaarslasten van € 95,-
waarop in aftrek komt de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur van € 229,-
- nominale premie basisverzekering Zorgverzekeringswet van € 120,-
- verplicht eigen risico van € 32,-
waarop in aftrek komt het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel van de premie Zorgverzekeringswet van € 39,-.
14. Partijen verschillen van mening over het te hanteren percentage van de zorgkorting. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de man verklaard dat de minderjarige sinds de zomer vrijwel elk weekend bij de man verblijft. De vrouw heeft erkend dat de minderjarige de man regelmatig ziet en meestal 1 nacht bij hem blijft slapen. Het hof ziet hierin aanleiding de kosten van de omgang in redelijkheid te bepalen op € 40,- per maand.
15. De man heeft in zijn verweerschrift nog gesteld dat een eventuele restschuld ter zake de voormalige echtelijke woning en een schuld bij de bank van € 7.500,- op zijn inkomen drukken. Ter terechtzitting heeft de man verklaard dat hij een bedrag van € 5.500,-, zijnde het door hem te dragen deel van de restschuld ter zake de woning, reeds heeft geregeld. De gestelde schuld bij de bank is door de man voorts niet nader onderbouwd. In acht genomen het vorenstaande en nu de man tevens in zijn draagkrachtberekening geen schulden heeft opgenomen, zal het hof met voormelde schulden geen rekening houden.
16. Zoals onder rechtsoverweging 11 is overwogen, veranderen de woonlasten van de man per 1 januari 2017 in die zin dat alleen een fictieve kale huur van € 650,- in aanmerking zal worden genomen. Het forfait overige eigenaarslasten vervalt. Het hof gaat ervan uit dat de overige hierboven vermelde lasten ongewijzigd blijven. Voor de man geldt voorts de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Ter berekening van de voor kinderalimentatie beschikbare draagkrachtruimte van de man hanteert het hof een draagkrachtpercentage van 70.
17. Het hof acht hetgeen door de vrouw is aangevoerd ten aanzien van de door haar voorgestane ingangsdatum van de kinderalimentatie van 8 maart 2016 onvoldoende redengevend om af te wijken van de door de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum en zal derhalve bij die datum aansluiten.
18. Uit het vorenstaande volgt dat de man in de periode met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot 1 januari 2017 draagkracht heeft om een kinderalimentatie van € 435,- per maand en met ingang van 1 januari 2017 van € 568,- per maand te voldoen. De desbetreffende draagkrachtberekeningen van het hof zijn ter adstructie aan deze beschikking gehecht.
19. In acht genomen het vorenstaande alsmede het petitum van de vrouw zal het hof de kinderalimentatie met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand bepalen op € 361,- per maand. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd.