ECLI:NL:GHDHA:2017:3407

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
1 december 2017
Zaaknummer
22-003184-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens schending van het recht op kosteloze consultatiebijstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voor het verwerven van een door misdrijf verkregen fiets. Tijdens het hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de verklaring van de verdachte, afgelegd op 12 juli 2016, van het bewijs moest worden uitgesloten. Dit omdat de verdachte niet was gewezen op zijn recht op kosteloze consultatiebijstand, wat een schending van artikel 6 van het EVRM met zich meebracht.

Het hof heeft vastgesteld dat de politie de verdachte niet correct heeft geïnformeerd over zijn recht op rechtsbijstand voorafgaand aan het verhoor over de gestolen fiets. Dit vormverzuim is onherstelbaar in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De verklaring van de verdachte, die belastend was, is hierdoor niet toelaatbaar als bewijs. Aangezien er na deze bewijsuitsluiting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs resteert voor een bewezenverklaring, heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen kan worden geacht het hem ten laste gelegde feit te hebben begaan. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op rechtsbijstand en de verplichtingen van de politie in dit kader.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003184-17
Parketnummer: 10-143618-16
Datum uitspraak: 3 november 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 3 april 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1955,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 20 oktober 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 8 april 2016 en 12 juli 2016 te Dordrecht, althans in Nederland, een goed, te weten een fiets heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiair:
hij, in of omstreeks de periode van 8 april 2016 en 12 juli 2016, te Dordrecht, althans in Nederland, een goed, te weten een fiets heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities – op het standpunt gesteld dat de verklaring van de verdachte die hij op 12 juli 2016 tegenover de politie heeft afgelegd van het bewijs moet worden uitgesloten. Hij heeft daartoe naar voren gebracht dat de verdachte voorafgaand aan het verhoor met betrekking tot de gestolen fiets niet is gewezen op het recht van
kostelozeconsultatiebijstand. Vervolgens heeft de verdachte een voor hem belastende verklaring afgelegd. De raadsman heeft bepleit dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dat bewijsuitsluiting dient te volgen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Een verdachte die door de politie is aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit kan aan artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aanspraak op rechtsbijstand ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan zijn of haar verhoor bij de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Elke aangehouden verdachte die voor verhoor naar een politiebureau is gebracht, moet er door de politie op worden gewezen dat hij het recht heeft om voorafgaand aan het eerste inhoudelijke verhoor een raadsman te raadplegen. Ook wordt de verdachte erover geïnformeerd dat gebruikmaking van zijn recht op consultatiebijstand bij zaken betreffende misdrijven waarbij voorlopige hechtenis is toegelaten voor hem geen kosten met zich meebrengt (Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor, Stcrt 2010, 4003).
Uit het proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. aanhouding d.d. 12 juli 2016 (p. 10 e.v.) blijkt dat de verdachte op voornoemde datum aanvankelijk alleen verdacht werd van overtreding van artikel 2.44 Model Algemene Plaatselijke Verordening. De verbalisant heeft de verdachte vervolgens – in lijn met voornoemde Aanwijzing - medegedeeld dat hij voor eigen rekening recht had op telefonische consultatiebijstand van een advocaat voor aanvang van het verhoor. De verdachte verklaarde daarop geen gebruik te willen maken van consultatiebijstand van een advocaat als hij de kosten daarvan zelf moest betalen.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 12 juli 2016 (p. 14 e.v.) dat de verdachte op voornoemde datum eerst is verhoord over de APV-overtreding, waarna er vragen zijn gesteld over de gestolen fiets. Voorafgaand aan het verhoor over de gestolen fiets heeft de verbalisant aan de verdachte gevraagd of hij daarvoor een advocaat wilde raadplegen, waarop de verdachte heeft geantwoord geen advocaat te willen.
Het hof stelt – gelet op het vorenstaande – vast dat de verdachte ter zake van het verhoor met betrekking tot de APV-overtreding geen recht had op kosteloze consultatiebijstand van een advocaat en dat de verbalisant de verdachte in zoverre op goede wijze op zijn rechten heeft gewezen. Dat is anders voor wat betreft het verhoor met betrekking tot de gestolen fiets, hetgeen immers een misdrijf betreft waarbij voorlopige hechtenis is toegelaten. Op grond van voornoemde Aanwijzing had de politie de verdachte voorafgaand aan het verhoor met betrekking tot de gestolen fiets niet alleen moeten wijzen op zijn recht om een advocaat te raadplegen, maar ook op het feit dat gebruikmaking van dit recht geen kosten voor de verdachte met zich mee zou brengen. Dat geldt te meer nu verdachte, in het kader van het verhoor met betrekking tot de overtreden APV, het raadplegen van een advocaat had afgewezen
vanwege de kosten.Het hof is dan ook van oordeel dat door het achterwege laten van voornoemde mededeling het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende recht op consultatiebijstand van de verdachte is geschonden.
Met de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat – onder die omstandigheden – sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof is voorts van oordeel dat de belastende verklaring van de verdachte rechtstreeks door dit verzuim is verkregen en ook dat door de geconstateerde schending van het recht op consultatiebijstand een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verklaring van de verdachte die hij op 12 juli 2016 tegenover de politie heeft afgelegd van het bewijs dient te worden uitgesloten. Nu er na deze bewijsuitsluiting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring van het primair en subsidiair ten laste gelegde, is het hof van oordeel dat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het
primair en subsidiair ten laste gelegdeheeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout, mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Lievers-Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 november 2017.