Het onroerend goed in China
Overeenstemming over de verdeling van de huwelijksgemeenschap?
8. Het hof zal als eerste de meest verstrekkende stelling van de vrouw, te weten dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, bespreken. Als partijen met elkaar overeenstemming hebben bereikt over de verdeling dan heeft de man immers geen belang meer bij de bespreking van zijn eerste en tweede grief.
9. De vrouw stelt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, kort gezegd inhoudende, dat beide partijen aanspraak maken op de helft van de waarde van de huwelijksgemeenschap, ofwel op 4 miljoen RMB. De vrouw stelt dat de overeenkomst volgt uit de door haar als producties 18 en 19 in het geding gebrachte e-mailcorrespondentie tussen partijen. Dit betreft producties die in eerste aanleg in het geding zijn gebracht. In randnummer 32 van haar incidentele appel geeft de vrouw nog een nadere toelichting.
10. De man betwist dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling en voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan. Productie 18 van de zijde van de vrouw betreft een e-mail van de vrouw aan de man, waarin de vrouw haar wensen uiteen zet. De man heeft nimmer akkoord gegeven op de wensen van de vrouw. De man stelt voorts dat partijen niet overeen konden komen dat de panden [pand 1] en [pand 2] in de verdeling zouden worden betrokken, nu deze panden partijen niet in eigendom toebehoren. De man betwist de Wechat-berichten, waarnaar de vrouw verwijst, geschreven te hebben en stelt dat deze berichten zijn opgesteld door mevrouw [A] , in een poging om een gemoedelijke scheiding tussen partijen tot stand te brengen. De man stelt dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de berichten, noch toestemming heeft gegeven om dergelijke uitlatingen te doen over de panden van zijn moeder.
11. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de gedingstukken niet dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Het hof overweegt daartoe als volgt. Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. Naar het oordeel van het hof kan uit de gedingstukken niet méér worden afgeleid dan dat de vrouw haar wensen ten aanzien van de financiële afwikkeling van het huwelijk op schrift heeft gesteld. De uitdrukkelijke of impliciete aanvaarding van dit aanbod door de man blijkt naar het oordeel van het hof echter niet uit de stukken. Dit betekent dat de eerste incidentele grief van de vrouw faalt.
12. Het hof passeert het aanbod van de vrouw tot het overleggen van aanvullend bewijs met betrekking tot het bestaan van de overeenkomst. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat de vrouw voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunten met stukken of geluidsopnamen te onderbouwen en er geen enkele reden is geweest om te wachten tot zij door het hof zou worden toegelaten tot bewijslevering. Het ligt op de weg van de vrouw om tijdig schriftelijk bewijs in het geding te brengen nu zij dit niet heeft gedaan komt dat voor haar rekening en risico.
13. Nu het hof heeft geoordeeld dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt omtrent de verdeling heeft de man belang bij de bespreking van grief 1. De man heeft onder meer gesteld dat het volledige (juridische en economische) eigendom van de panden, bij partijen bekend als [pand 1] en [pand 2] , bij zijn moeder, mevrouw [B] , berust.
14. De vrouw betwist niet dat de moeder de juridisch eigenaar van [pand 1] en [pand 2] , maar zij stelt dat het economisch eigendom van de panden op de peildatum bij partijen berustte en derhalve in de huwelijksgemeenschap viel.
15. Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat economisch en juridisch eigendom hand in hand gaan. Niet in geschil is dat het juridisch eigendom van [pand 1] en [pand 2] bij de moeder van de man berust. De bewijslast van de stelling dat het economisch eigendom van [pand 1] en [pand 2] bij partijen berustte en derhalve in de huwelijksgemeenschap viel, ligt bij de vrouw. In artikel 10:127 Burgerlijk Wetboek (hierna ook BW) is, voor zover thans van belang, het volgende bepaald:
Behoudens voor zover in de leden 2 en 3 anders is bepaald, wordt het goederenrechtelijke regime met betrekking tot een zaak beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich bevindt.
[...]
[...]
Het in de vorige leden bedoelde recht bepaalt in het bijzonder:
of een zaak roerend of onroerend is;
wat een bestanddeel van een zaak is;
of een zaak vatbaar is voor overdracht van de eigendom ervan of vestiging van een recht erop;
welke vereisten aan een overdracht of vestiging worden gesteld;
welke rechten op een zaak kunnen rusten en welke de aard en de inhoud van deze rechten zijn;
op welke wijze die rechten ontstaan, zich wijzigen, overgaan en tenietgaan en welke hun onderlinge verhouding is.
5. Voor de toepassing van het vorige lid is, wat betreft de verkrijging, de vestiging, de overgang, de wijziging of het tenietgaan van rechten op een zaak, bepalend het tijdstip waarop de daarvoor noodzakelijke rechtsfeiten geschieden.
6. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing in het geval van overdracht en van vestiging van rechten op zakelijke rechten.
[pand 1] en [pand 2] zijn gelegen in China. Uit het bepaalde in artikel 10:127 BW volgt dat op de eigendomsverhouding van die panden Chinees recht van toepassing is.
16. Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat een splitsing tussen de juridische en de economische eigendom naar Chinees recht mogelijk is, overweegt het hof dat de gestelde economische eigendom niet blijkt uit de aangiftes Inkomstenbelasting van partijen. Ook ander bewijs - bijvoorbeeld geldstromen waaruit blijkt dat partijen de aankoopprijs van de panden hebben voldaan of een overeenkomst met de juridisch eigenaar van de panden - ontbreekt.
17. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat de enkele WeChat berichten - voor zover daaruit al zou kunnen worden afgeleid dat partijen zich beschikkingsbevoegd achten - onvoldoende zijn om de verregaande conclusie te kunnen trekken dat het economisch eigendom van de genoemde onroerende zaken bij partijen berust. Dit betekent dat de vrouw er niet in is geslaagd om bewijs te leveren van haar stelling. De eerste grief van de man treft dan ook doel.
18. Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat de stelling van de man dat de door de vrouw in het geding gebrachte WeChat berichten niet door of namens hem zijn opgemaakt geen nadere bespreking behoeft. Het oordeel van het hof dienaangaande kan immers in het licht van het bovenstaande niet tot een ander oordeel leiden.
[a] appartement [nummer 2]
19. De man stelt dat de aankoopprijs van het [a] appartement door zijn oom is voldaan en dat de verkoopopbrengst van het pand daarom ook rechtstreeks aan zijn oom is betaald. De opbrengst van het voor de peildatum verkochte appartement valt derhalve niet in de huwelijksgemeenschap.
20. De vrouw heeft de stelling van de man, dat het pand door zijn oom is gefinancierd en dat de verkoopopbrengst derhalve ook aan de oom toekwam, gemotiveerd betwist.
21. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat het appartement voor de ontbinding van de gemeenschap is verkocht. Op de vrouw rust de bewijslast dat de verkoopsom op de peildatum nog tot de gemeenschap behoorde. Als de man de verkoopsom onverschuldigd aan zijn oom heeft betaald, dan behoort tot de ontbonden huwelijksgemeenschap een vordering op de oom van de man. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet bewezen dat op het tijdstip van de ontbinding van de gemeenschap daartoe nog een saldo behoorde met betrekking tot de verkoop van het appartement, noch dat op het tijdstip van de ontbinding van de gemeenschap een vordering op de oom van de man daartoe behoorde. Ook deze grief treft doel.
De waardering van de winkelruimtes [panden]
22. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte de waarde van slechts één van de winkelruimtes in de verdeling heeft betrokken, in plaats van de waarde van beide ruimtes. De vrouw stelt dat uitgegaan dient te worden van de aankoopwaarde van de panden, ofwel 389.026 RMB.
23. De man verweert zich daartegen en stelt dat de rechtbank van de juiste waardes is uitgegaan. De man betwist dat de winkelruimtes nog altijd 389.026 RMB waard zouden zijn: de man stelt dat de waarde van de winkelruimtes is gedaald sinds de aankoop en dat de marktwaarde van de ruimtes tezamen thans 172.188 RMB bedraagt. De man concludeert dat de tweede incidentele grief van de vrouw faalt.
24. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de winkelruimtes zijn aangekocht voor 389.026 RMB. Naar het oordeel van het hof rust op de man de bewijslast van zijn stelling dat de panden nadien in waarde gedaald zijn. De man heeft voor die stelling geen enkel bewijs aangedragen. De grief van de vrouw treft doel. Het hof zal dit verzoek van de vrouw, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de datum van deze beschikking, toewijzen.