ECLI:NL:GHDHA:2017:3335

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
23 november 2017
Zaaknummer
22-003123-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de recidiveregeling in het jeugdstrafrecht bij taakstraffen onder het volwassenstrafrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met bijzondere voorwaarden. De zaak betreft een straatroof waarbij de verdachte samen met anderen een tas met waardevolle spullen van een slachtoffer heeft weggenomen, waarbij geweld is gebruikt. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis van de eerste aanleg wordt vernietigd en dat de verdachte opnieuw wordt veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft het verzoek van de verdediging om het jeugdstrafrecht toe te passen afgewezen, omdat de verdachte niet de indruk wekte jonger te zijn dan zijn kalenderleeftijd en er geen pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden waren. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft de straffen gemotiveerd op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit, wat meegewogen is in de strafmaat. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uren. Tevens is de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003123-17
Parketnummers: 09-827090-15 en 09-146001-14 (TUL)
Datum uitspraak: 23 november 2017
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 18 november 2016 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
adres: []
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
9 november 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren onder de bijzondere voorwaarden van - kort gezegd - een meldplicht bij de reclassering en het volgen van een CoVa-training. Verder is beslist op de vordering tenuitvoerlegging en is het geschorste bevel voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 juni 2015 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op de openbare weg (..) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (met daarin een laptop en/of twee zonnebrillen en/of een usb-stick en/of een sleutelhanger en/of een keycord en/of een geldbedrag (van 200 euro)), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- bij het gezicht en/of lichaam beetpakken van die [slachtoffer] en/of
- knijpen in het gezicht van die [slachtoffer] en/of
- tegen de grond gooien/duwen van die [slachtoffer] en/of
- het stompen en/of slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer];
en/of
hij op of omstreeks 13 juni 2015 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] bij het gezicht en/of het lichaam beet te pakken en/of
- die [slachtoffer] in het gezicht te knijpen en/of
- die [slachtoffer] tegen de grond te gooien/duwen en/of
- die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of lichaam te stompen en/of slaan.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Verzoek tot toepassing van het jeugdstrafrecht
Ter terechtzitting is door de raadsman het verzoek gedaan om ten aanzien van de verdachte, die ten tijde van het ten laste gelegde nog maar kort meerderjarig was, het jeugdstrafrecht toe te passen.
Het hof slaat te dien aanzien mede acht op het reclasseringsadvies van 20 augustus 2015 en overweegt dat de verdachte niet de indruk wekt jonger te zijn dan zijn kalenderleeftijd, dat er geen pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden zijn en dat er geen contra-indicaties zijn voor het inzetten van het volwassenenstrafrecht. Het verzoek wordt mitsdien afgewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks13 juni 2015 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, op de openbare weg (...) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een tas (met daarineen laptop en
/oftwee zonnebrillen en
/ofeen usb-stick en
/ofeen sleutelhanger en
/ofeen keycord en
/ofeen geldbedrag (van 200 euro)
),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),welke diefstal werd voorafgegaan en
/ofvergezeld en
/ofgevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweldtegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te maken en
/ofom bij betrapping op heterdaad aan zichzelf
en/of aan zijn mededader(s)hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld
en/of welke bedreiging met geweldbestond
(en)uit het
- bij het gezicht en/of lichaam beetpakken van die [slachtoffer] en
/of
- knijpen in het gezicht van die [slachtoffer] en
/of
- tegen de grond gooien/duwen van die [slachtoffer] en
/of
- het stompen en/of slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer];
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof. Daarbij is tegen het slachtoffer geweld gepleegd. De verdachte heeft blijk gegeven van onvoldoende respect voor de eigendommen van het slachtoffer en zich niet ontzien van inbreuk op diens lichamelijk integriteit om zijn doel te bereiken.
Ter voorbereiding van dit feit smeedden verdachte en zijn mededader een geraffineerd plan, waarbij het slachtoffer min of meer in de val is gelokt. Dat verdachte hierbij zou zijn opgekomen voor een derde persoon die eerder zou zijn opgelicht door het slachtoffer doet, wat van dat eerdere voorval verder ook zij, aan het verwerpelijke van verdachtes handelen niet af, nu hij zich in zoverre dan aan onder geen enkele omstandigheid geoorloofde eigenrichting zou hebben schuldig gemaakt.
Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk delict nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Feiten als het onderhavige brengen in de regel ook bij burgers heftige gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 oktober 2017, waaruit blijkt dat de verdachte al eens onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat wegens voormeld soortgelijk feit bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar van 26 mei 2011 aan de verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf is opgelegd. Uit het onderzoek ter terechtzitting, meer in het bijzonder het rapport van Palier d.d. 16 juni 2015, is gebleken dat deze taakstraf is uitgevoerd, zodat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht toepassing behoort te vinden.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.

Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 9 oktober 2014 onder parketnummer 09-146001-14 is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, met bevel dat 10 uren van die taakstraf niet ten uitvoer zullen worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond. Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
59 (negenenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat
1 (één) dagvan de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de overige tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, zodat na aftrek van de overige
12 (twaalf) dagenvan het voorarrest van de taakstraf resteren
136 (honderdzesendertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
68 (achtenzestig) dagen hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 9 oktober 2014, met parketnummer 09-146001-14, te weten van een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
10 (tien) uren.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. M.J.J. van den Honert en mr. S. Verheijen, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 november 2017.