Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Rolnummer rechtbank : C/09/487589 / HA ZA 15-531
Arrest van 28 november 2017
[naam 1] ,
[naam 2] ,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
5.10 In hoger beroep heeft [appellant] c.s. zijn reconventionele vordering vermeerderd, in die zin dat hij thans schadevergoeding vordert wegens een toerekenbare tekortkoming door [geïntimeerde] in de nakoming van de huurovereenkomst. Uit de stellingen van [appellant] c.s. blijkt niet althans niet voldoende in de nakoming van welke contractuele verplichting [geïntimeerde] nu precies is tekortgeschoten. Onweersproken is dat beide partijen bij aanvang van de huurovereenkomst ermee bekend waren dat voor de exploitatie van een broodjeszaak in het gehuurde pand een wijziging van het bestemmingsplan nodig was. Zelfs indien wordt aangenomen dat [geïntimeerde] bij het aangaan van de overeenkomst de indruk heeft gewekt dat die wijziging er snel zou komen, dan kan het uitblijven daarvan niet aan [geïntimeerde] als wanprestatie worden toegerekend. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] hierover een garantie heeft afgegeven en van [appellant] kon in redelijkheid verwacht worden dat hij besefte dat het uiteindelijk van de welwillendheid van de gemeente en van zijn eigen voortvarend handelen zou afhangen of de benodigde vergunningen (tijdig) zouden worden verleend. Het hof acht de vordering tot betaling van een schadevergoeding onvoldoende onderbouwd en zal deze dan ook afwijzen.”
-enerzijds- [appellant] als aanvankelijk gegadigde huurder van het pand voor de exploitatie van een broodjeszaak en als (vanaf 1 oktober 2006) huurder van het pand voor de exploitatie van zijn broodjeszaak en anderzijds- [geïntimeerde] als pandeigenaar en te huur aanbieder en vanaf oktober 2006 als verhuurder van het pand voor de door [appellant] te exploiteren broodjeszaak. De gestelde onrechtmatige daad ziet niet op een andere rechtsbetrekking tussen partijen dan de rechtsbetrekking in het kader van de te sluiten en gesloten huurovereenkomst voor het pand. Zo’n andere betrekking heeft [appellant] niet gesteld en is ook niet uit de stukken gebleken: de door [appellant] naar voren gebrachte onrechtmatige daad betreft alleen de precontractuele en de contractuele verhouding die voortvloeit uit de verhouding tussen partijen als (potentiële) huurder- en verhuurdercontractant.
beidepartijen (dus ook [appellant] ) bij aanvang van de huurovereenkomst ermee bekend waren dat voor de exploitatie van een broodjeszaak in het pand een wijziging van het bestemmingsplan nodig was. Toen is ook door het hof geoordeeld dat van
[appellant]kon worden verwacht dat hij besefte dat het uiteindelijk van onder meer
zijn eigenvoortvarend handelen zou afhangen of de benodigde vergunningen (tijdig) zouden worden verleend. Het hof heeft vervolgens de vordering van [appellant] tot schadevergoeding wegens (gestelde) tekortkomingen door [geïntimeerde] afgewezen. In dat oordeel ligt besloten dat [geïntimeerde] ook bij de totstandkoming van de huurovereenkomst niet is tekortgeschoten. Er is met het arrest van 8 maart 2011 dus al onherroepelijk over de rechtsbetrekking tussen partijen, zowel in de contractuele als in de precontractuele fase, geoordeeld. Dit heeft gezag van gewijsde en wordt daarom niet opnieuw door een rechter beoordeeld.
ten behoeve van [appellant]hebben verbonden.