GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak : 8 november 2017
Zaaknummer : 200.207.653/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 16-2480
Zaaknummer rechtbank : C/10/498066
[appellante] ,
wonende te Hendrik Ido Ambacht,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Jhingoer te Rotterdam,
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ( [land] ),
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. G.A.H. Wiekamp te Hendrik-Ido-Ambacht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 18 januari 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 oktober 2016 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 25 april 2017 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 6 juni 2017 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- 7 maart 2017 nagezonden exemplaren van het beroepschrift inclusief bijlagen;
- op 17 maart 2017 een brief van 15 maart 2017 met bijlagen;
- op 29 augustus 2017 een V-formulier van 23 augustus 2017 met bijlagen;
- op 23 juni 2017 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens diezelfde datum met bijlage;
- op 24 augustus 2017 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 8 september 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vrouw;
- de advocaat van de man.
Partijen zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de vaststellingsovereenkomst van 24 maart 2011 gewijzigd in die zin, dat de daarin tussen partijen overeengekomen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van 23 maart 2016 tot en met 28 juni 2016 wordt bepaald op € 1.207,- bruto per maand en met ingang van 29 juni 2016 wordt bepaald op € 1.562,- bruto per maand. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2. De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de man tot wijziging van de alimentatie dient te worden afgewezen, althans vastgesteld dient te worden op een zodanig bedrag als door het hof in goede justitie te bepalen, bij vooruitbetaling te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke indexering ex artikel 1:420a BW. Kosten rechtens.
3. De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken van de vrouw in hoger beroep af te wijzen.
De man verzoekt in incidenteel appel, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover daarbij de alimentatie eerst met ingang van de datum van indiening van het verzoek, zijnde 23 maart 2016 is gewijzigd en voorts opnieuw rechtdoende te bepalen dat de alimentatie vanaf de datum dat de man geen inkomen uit arbeid meer heeft, zijnde 26 juni 2015 € 1.207,- bruto per maand zal gaan bedragen, subsidiair met ingang van 1 juli 2015 vast te stellen op het door de man voldane bedrag ad € 2.348,37 bruto per maand en met ingang vanaf november 2015, vanaf welke datum de man belastingplichtig is in [land] , te stellen op een bedrag ad € 1.207,- bruto per maand, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren. Kosten rechtens.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken van de vrouw
(het hof begrijpt: de man)in het hoger beroep af te wijzen. Kosten rechtens.
5. Het hof overweegt vooreerst dat eventuele omissies in eerste aanleg in hoger beroep kunnen worden hersteld. In zoverre heeft de vrouw geen belang bij haar grief dat de rechtbank haar niet in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op de nadere stukken van de man, wat daar verder ook van zij.
6. Het hof begrijpt uit de grief van de vrouw dat haar kosten iedere maand minimaal € 3.500,- zijn, zodat gelet op haar behoefte de alimentatie op hetzelfde bedrag moet worden vastgesteld.