Partneralimentatie
4. Het hof stelt het volgende voorop. De hoogte van behoefte van de vrouw is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten - en gelet op de welstand redelijke - kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald.
5. In eerste aanleg is de behoefte van de vrouw niet bepaald, maar heeft de rechtbank vastgesteld dat die behoefte wordt beperkt door de draagkracht van de man. Nu in hoger beroep de behoefte van de vrouw tussen partijen in geschil is, dient het hof deze alsnog te beoordelen. Het hof heeft ter terechtzitting met partijen de in eerste aanleg door de vrouw als productie 7 overgelegde behoefteberekening doorgenomen. De vrouw heeft haar totale netto behoefte daarin berekend op € 4.316,- per maand. Volgens de vrouw bedraagt haar netto aanvullende behoefte € 1.900,- per maand.
6. Bij pleitnota heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat wat de verzamelpost ‘Huisvesting’ betreft een bedrag van € 1.000,-, subsidiair 800,- per maand in aanmerking dient te worden genomen. De man is van mening dat ter zake van € 900,- maand moet worden uitgegaan. Gelet op de welstand van partijen tijdens het huwelijk, acht het hof het redelijk met een bedrag van € 1.000,- per maand aan woonlasten rekening te houden.
7. Ten aanzien van de ‘Gebruikerslasten’ neemt het hof in aanmerking de volgende onbetwiste maandelijkse lasten;
- gas/water/elektriciteit € 179,-.
Het hof laat het opgevoerde bedrag aan onroerende zaakbelasting van € 140,- per maand buiten beschouwing nu beide partijen ervan uitgaan dat de vrouw een huurwoning zal betrekken en zij deze gebruikerslast als huurster niet verschuldigd is.
8. Het hof houdt rekening met een bedrag van € 100,- per maand voor het onder de verzamelpost ‘Verzekeringen en onderhoud woningen’ opgevoerde onderhoud van de woning. Ook een huurder dient bepaalde met de woning samenhangende kosten zelf te dragen. Het hof neemt voorts in aanmerking een bedrag van € 120,- per maand voor hulp in de huishouding. De vrouw werkt en heeft tijdens het huwelijk gewerkt. Niet betwist is dat de vrouw tijdens het huwelijk de beschikking had over huishoudelijke hulp, zodat het hof deze hulp redelijk en in overeenstemming met de huwelijkse welstand acht. De post ‘Andere lasten 1’ van € 20,- per maand zal het hof als door de man niet betwist in aanmerking nemen.
9. Wat de verzamelpost ‘Dagelijks levensonderhoud’ betreft, acht het hof het door de man gestelde bedrag voor boodschappen van € 400,- per maand redelijk, zodat het hof van dit bedrag uitgaat. De door de vrouw opgevoerde reservering met betrekking tot de aanschaf van een auto vergelijkbaar met die van de man, laat het hof buiten beschouwing. Gebleken is dat de werkgever van de vrouw de kosten van het openbaar vervoer van en naar haar werk voldoet. De vrouw heeft voor haar woon-werkverkeer derhalve geen auto nodig. Het hof houdt geen rekening met de opgevoerde tandheelkundige kosten van € 167,- per maand aangezien de vrouw deze kosten niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft enkel drie in mei respectievelijk september 2015 opgemaakte begrotingen van tandheelkundige ingrepen overgelegd, waarvan niet duidelijk is of deze ook zijn uitgevoerd.
10. Nu de vrouw tijdens het huwelijk altijd een auto tot haar beschikking heeft gehad ten behoeve het onderhouden van haar sociale contacten, acht het hof het redelijk en in overeenstemming met de huwelijkse welstand om voor de verzamelpost ‘Vervoer’ in totaal een bedrag van € 400,- per maand in aanmerking te nemen.
11. Ten aanzien van de ‘Vaste uitgaven’ neemt het hof in aanmerking de volgende onbetwiste maandelijkse lasten;
- ziektekostenverzekering € 134,-
- begrafenisverzekering € 50,-
- andere vaste uitgaven € 29,-.
12. De man heeft de onder de verzamelpost ‘Ontspanning’ opgenomen kosten voor vakantie van € 300,- per maand betwist. Het hof acht het opgevoerde bedrag evenwel redelijk en in overeenstemming met de huwelijksgerelateerde welstand en zal dit in aanmerking nemen. De man heeft de posten
- boeken € 10,- per maand
- sportverenigingen € 27,- per maand
- overige lidmaatschappen € 20,- per maand
niet betwist, zodat het hof deze in aanmerking neemt.
13. Het hof acht het ten slotte redelijk rekening te houden het opgevoerde bedrag aan ‘Reserveringen’ van € 100,- per maand, nu de inboedel en huishoudelijke apparatuur slijten en op enig moment vervangen zullen moeten worden.
14. De vrouw heeft ter zitting nog een post aflossing op schulden van € 303,- per maand opgevoerd. Het hof neemt deze post niet in aanmerking aangezien de aflossing op schulden de behoefte niet verhoogt.
15. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, berekent het hof de netto behoefte van de vrouw op € 3.021,- per maand.
16. Het hof overweegt dat uit de in eerste aanleg overgelegde salarisstroken van de vrouw over februari tot en met maart 2016 een bruto inkomen volgt van € 3.511,41 per maand, nog te vermeerderen met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering. De man heeft ter zitting aangevoerd dat uit de overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2016 een jaarinkomen van de vrouw volgt van € 49.585,- in plaats van het door de vrouw in de door haar overgelegde draagkrachtberekening opgenomen bedrag van € 37.535,-. De advocaat heeft daarop verklaard dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw uitgaande van een jaarinkomen van € 49.585,- € 2.800,- per maand bedraagt. De man heeft voormeld bedrag niet betwist. Het hof berekent de netto aanvullende behoefte van de vrouw derhalve op € 3.021,- minus € 2.800,- = € 221,- per maand. Dat niet zeker is of de vrouw haar baan kan behouden, zoals zij stelt, is een toekomstige omstandigheid waarmee het hof nog geen rekening kan houden.
17. De man is werkzaam als ingenieur en heeft veelvuldig in het buitenland gewerkt. De vrouw stelt dat de man verwijtbaar inkomensverlies heeft geleden door per 3 juli 2017 in dienst te treden bij een nieuwe werkgever, waardoor hij thans een lager inkomen heeft dan bij zijn vorige werkgever. De man heeft waarschijnlijk een behoorlijke ontslagvergoeding ontvangen, waarmee de huwelijkse schulden kunnen worden afgelost. Deze schulden dienen dan ook niet meer bij zijn draagkracht te worden betrokken, aldus de vrouw.
18. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
19. Het hof overweegt als volgt. De man heeft in hoger beroep een draagkrachtberekening overgelegd waarin hij uitgaat van een lager inkomen dan waarvan de rechtbank in de bestreden beschikking is uitgegaan en waarbij de man zich in zijn verweerschrift nog heeft aangesloten. Het hof vat het overleggen van voormelde draagkrachtberekening op als een incidentele grief. Nu deze ruim voor de mondelinge behandeling is ingediend, heeft de vrouw zich daarop voldoende kunnen voorbereiden en zal het hof deze grief behandelen.
20. Het hof is van oordeel dat de man ter terechtzitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er verschil van inzicht was ontstaan tussen hem en zijn vorige werkgever over de invulling van zijn functie en dat hij al langer op zoek was naar een andere baan. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat deze situatie ook was ontstaan als partijen nog gehuwd waren geweest. Van het door de vrouw gestelde verwijtbare inkomensverlies is onder de geschetste omstandigheden derhalve geen sprake. Ook acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat de man geen ontslagvergoeding heeft ontvangen omdat hij reeds vooruitzicht had op een andere baan.
21. Met de advocaten van partijen is ter terechtzitting afgesproken dat in geval het hof bij de bepaling van de draagkracht van de man niet zou uitgaan van de door de vrouw gestelde hogere verdiencapaciteit, het inkomen bij zijn nieuwe werkgever in aanmerking zou worden genomen. Dit gelet op het korte tijdsbestek tussen de ingangsdatum van de partneralimentatie en de ingangsdatum van het nieuwe dienstverband van de man. De draagkrachtberekening van de man is voorts ter terechtzitting met partijen doorgenomen.
22. Gelet op het vorenstaande gaat het hof uit van een inkomen van de man van € 6.480,- per maand, ofwel € 77.760,- bruto per jaar, conform de door de man overgelegde draagkrachtberekening. Ter terechtzitting is gebleken dat de door de man opgevoerde belaste onkostenvergoeding van € 530,- per maand een voor pensioenvoorziening bestemde toeslag betreft. Aangezien pensioen toekomstig inkomen is, laat het hof dit bedrag buiten beschouwing. Ten aanzien van de eigen woning van partijen geldt dat de tweejaarstermijn - gedurende welke de man als woningverlater de helft van de hypothecaire rente mag aftrekken - inmiddels is verstreken. Nu de vrouw feitelijk nog in de woning woont, verschuift het aandeel van de man in de eigen woning, met het bijbehorende deel van de eigenwoningschuld bij hem naar box 3. De renteaftrek komt voor hem te vervallen. Nu de woning - zoals ter terechtzitting is gebleken - geen overwaarde heeft, is er geen rendement uit box 3 dat bij het inkomen van de man zou moeten worden betrokken. Het hof houdt voorts rekening met de voor de man geldende heffingskortingen.
23. Het hof neemt in aanmerking de volgende onweersproken, dan wel ter zitting tussen partijen overeengekomen maandelijkse lasten:
- niet aftrekbare hypotheekrente voormalige echtelijke woning € 443,-.
Het hof neemt in aanmerking de helft van het forfait overige eigenaarslasten ofwel € 48,- per maand, nu de man voor de helft eigenaar is van de woning.
Op de woonlasten komt nog in aftrek de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur van € 221,- per maand.
24. Voorts neemt het hof in aanmerking de volgende onweersproken, dan wel ter zitting tussen partijen overeengekomen maandelijkse lasten:
- nominale premie basisverzekering Zorgverzekeringswet € 133,-
- premie aanvullende ziektekostenverzekering € 44,-
- verplicht eigen risico € 32,-
waarop nog in aftrek komt het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie Zorgverzekeringswet van € 40,- per maand.
- aflossing schulden € 303,-.
25. Het hof laat buiten beschouwing de bijdrage voor [meerderjarige dochter] , de meerderjarige dochter van partijen, van € 125,- per maand, nu de advocaat van de man ter terechtzitting heeft verklaard dat met deze bijdrage geen rekening meer hoeft te worden gehouden.
26. Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60. Uitgaande van de onweersproken alimentatie voor de inmiddels jongmeerderjarige dochter [jongmeerderjarige dochter] van partijen van € 625,- per maand heeft de man - in acht genomen het fiscale voordeel - draagkracht om een partneralimentatie te voldoen van € 385,- (bruto) per maand. De draagkrachtberekening van het hof is ter adstructie aan deze beschikking gehecht.
27. Nu de man aan zijn incidentele grief geen consequenties heeft verbonden, maar nog steeds bekrachtiging verzoekt van de bestreden beschikking, is de ondergrens van de partneralimentatie het door de rechtbank bepaalde bedrag van € 474,- per maand. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen. Aan een jusvergelijking komt het hof niet toe.