ECLI:NL:GHDHA:2017:3098

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
22-004833-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter inzake verkeersdelict met fietser

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Rotterdam. De verdachte, geboren in 1984 op de Nederlandse Antillen, was beschuldigd van het veroorzaken van gevaar op de weg als bestuurder van een vrachtauto. Dit gebeurde op 31 januari 2013 te Vlaardingen, waar de verdachte tijdens een achteruitmanoeuvre een fietser niet opmerkte, wat leidde tot een aanrijding. De advocaat-generaal had gevorderd om het vonnis van de kantonrechter te vernietigen en de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete van € 200,-. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 350,-. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte de nodige zorgvuldigheid in acht had genomen tijdens het rijden. Deskundigen concludeerden dat de fietser mogelijk niet zichtbaar was voor de verdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs geen verwijt kon worden gemaakt en verklaarde hem niet strafbaar, waardoor hij werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004833-15
Parketnummer: 10-200230-13
Datum uitspraak: 12 oktober 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen)
op [geboortejaar] 1984,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na een verwijzing ex artikel 411, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering - gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 28 september 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een voorwaardelijke geldboete van € 200,-, subsidiair vier dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 350,-, subsidiair zeven dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 31 januari 2013 te Vlaardingen, als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de kruising gevormd door de wegen de Van Hogendorplaan en de Seringenstraat, althans op één van deze wegen, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg/wegen werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg/wegen werd gehinderd of kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
nadat hij vanaf een bouwterrein achteruit is gereden en doende was zijn weg te vervolgen in een voorwaartse richting
tijdens die manoeuvre niet heeft opgemerkt dat een fietser, die in dezelfde rijrichting reed als hij, verdachte, zich (inmiddels) (rechts) dicht naast die vrachtauto reed en/of
die fietser niet heeft laten voorgaan en/of
in botsing of aanrijding of aanraking is gekomen met die fiets/fietser, waardoor die fietser ten val is gekomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
,op
of omstreeks31 januari 2013 te Vlaardingen, als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de kruising gevormd door de wegen de Van Hogendorplaan en de Seringenstraat
, althans op één van deze wegen,zich zodanig heeft gedragen dat
gevaar op die weg/wegen werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt en/ofhet verkeer op die weg
/wegenwerd gehinderd
of kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
nadat hij vanaf een bouwterrein achteruit is gereden en doende was zijn weg te vervolgen in een voorwaartse richting
tijdens die manoeuvre niet heeft opgemerkt dat een fietser, die in dezelfde rijrichting reed als hij, verdachte,
zich(inmiddels) (rechts) dicht naast die vrachtauto reed en
/of
die fietser niet heeft laten voorgaan en
/of
in
botsing ofaanrijding
of aanrakingis gekomen met die fiets/fietser, waardoor die fietser ten val is gekomen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
In de kern komt het aan de verdachte gemaakte verwijt erop neer dat de verdachte tijdens de in de tenlastelegging omschreven manoeuvre een fietser niet heeft opgemerkt, terwijl hij die fietser volgens de steller van de tenlastelegging wel had kunnen (en derhalve had moeten) opmerken.
Dat de verdachte die fietser had kunnen opmerken, volgt uit de conclusies als verwoord in een op 10 februari 2013 door rapporteurs [rapporteur 1] en [rapporteur 2] opgemaakt proces-verbaal ‘Verkeersongevallenanalyse’.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 26 augustus 2016 is de behandeling van de zaak aangehouden teneinde de rapporteurs [rapporteur 1] en [rapporteur 2] in de gelegenheid te stellen een aanvullend proces-verbaal op te maken, waarin antwoord op vragen van het hof diende te worden gegeven.
Op 17 november 2016 heeft rapporteur [rapporteur 1] een aanvullend proces-verbaal opgemaakt.
Het hof heeft aan de hand van de inhoud van het aanvullend proces-verbaal vastgesteld dat daarin – in afwijking van de conclusies als verwoord in het op
10 februari 2013 opgemaakte proces-verbaal – is geconcludeerd dat het aannemelijk is om te stellen dat op het moment dat de verdachte begon te rijden de fietser kort naast of net achter de vrachtauto van de verdachte heeft gereden en dus mogelijk voor de verdachte niet zichtbaar is geweest.
Rapporteur [rapporteur 1] is ter terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2017 als deskundige gehoord. Tijdens zijn verhoor heeft hij bevestigd dat het goed mogelijk is dat de fietser op enig moment achter de vrachtauto van de verdachte heeft gereden en mitsdien voor de verdachte niet zichtbaar was. Voorts heeft de deskundige verklaard dat de verdachte heeft gehandeld zoals hij had behoren te doen.
Het hof stelt – overeenkomstig de conclusie van de deskundige verkeersongevallenanalist ter zitting – dat niet gezegd kan worden dat de verdachte anders had moeten handelen dan hij heeft gehandeld. Hij heeft zijn gevarenlichten aangezet, zijn beide ramen geopend, voorzichtig gemanoeuvreerd en bij het optrekken nog in zijn spiegels gekeken en desalniettemin de fietser niet gezien en naar het hof aanneemt ook niet kunnen zien.
Nu de verdachte de maximaal te vergen zorg heeft betracht ter voorkoming van een aanrijding met een (zwakkere) verkeersdeelnemer en van de verdachte in redelijkheid niet kon worden gevergd dat hij nog meer voorzorg zou betrachten dan hij heeft gedaan, kan naar het oordeel van het hof de verdachte redelijkerwijs geen verwijt worden gemaakt ten aanzien van hetgeen aan hem ten laste is gelegd. Derhalve is de verdachte niet strafbaar en zal de verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Dit arrest is gewezen door mr. H. van den Heuvel,
mr. J.A.C. Bartels en mr. H.C. Wiersinga, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 oktober 2017.