ECLI:NL:GHDHA:2017:3094

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
22-002998-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot inbraak met herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die op 15 maart 2017 te Gouda heeft geprobeerd in te breken in een woning. De verdachte, geboren in 1990, werd aangetroffen in de nabijheid van de plaats delict, waar hij zich had verstopt na een inbraakmelding. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken, maar het Openbaar Ministerie ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de poging tot inbraak, ondanks zijn ontkenning. De getuigenverklaringen en het bewijs, waaronder de kleding van de verdachte en sporen op de plaats delict, waren doorslaggevend voor de bewezenverklaring van de poging tot diefstal. Het hof legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van voorarrest, en herstelde de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte voor een periode van 100 dagen, omdat hij zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De uitspraak benadrukt de ernst van inbraak en de impact op de slachtoffers, evenals de gevolgen van recidive.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002998-17
Parketnummers: 09-817542-17 en 99-000405-37 (v.i.)
Datum uitspraak: 19 oktober 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 juni 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1990,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 5 oktober 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 15 maart 2017 te Gouda om ongeveer 05.30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hun gading onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
- zich naar die woning heeft/hebben begeven en/of
- een raam heeft/hebben getracht te openen en/of
- op een dak is geklommen en/of
- een raam heeft/hebben ontzet en/of (hierna) geopend en/of
- die woning heeft/hebben doorzocht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 15 maart 2017 te Gouda om ongeveer 05.30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging althans alleen, ter uitvoering van het door die onbekend gebleven perso(o)n(en) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of verdachte en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hun gading onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
- zich naar die woning heeft/hebben begeven en/of
- een raam heeft/hebben getracht te openen en/of
- op een dak is geklommen en/of
- een raam heeft/hebben ontzet en/of (hierna) geopend en/of
- die woning heeft/hebben doorzocht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen en daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door op de uitkijk te gaan staan en te blijven staan.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde en is de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met parketnummer 99-000405-37 afgewezen.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek van voorarrest en dat voorts de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met parketnummer 99-000405-37 zal worden herroepen voor een periode van 100 dagen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bespreking van de verweren
Namens de verdachte heeft de raadsvrouw zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair en het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Primair heeft zijn hiertoe aangevoerd dat de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde niet is vast te stellen en subsidiair heeft zij hiertoe aangevoerd dat er – ingeval van betrokkenheid – geen aanwijzingen zijn voor de rol van de verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van de volgende gang van zaken.
Op 15 maart 2017 is getracht in te breken in de woning van [benadeelde partij], gelegen aan de [adres] te Gouda.
De getuige [getuige] hoorde op 15 maart 2017, om omstreeks 05:30 uur, de hond blaffen. Zij is toen naar beneden gegaan om te kijken wat er aan de hand was. Zij zag een mens op het dak van het huis achter haar woning staan. Zij zag dat deze persoon het raam er uit aan het halen was, het raam vast had en schuin naar binnen zette. Inmiddels had zij 112 aan de lijn. Vervolgens zag ze dat de persoon de woning binnen stapte. De persoon die zij zag had een zaklamp bij zich die af en toe brandde. Ze omschrijft deze persoon als volgt: man, zwarte bovenkleding, zwarte broek, zwarte muts, zwarte schoenen.
Op 15 maart 2017 omstreeks 05:30 uur horen opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] van de meldkamer dat er ingebroken zou worden aan de [adres] te Gouda. Zij zijn te voet de wijk in gegaan. [opsporingsambtenaar 1] zag halverwege de straat twee personen, in het donker gekleed. Hij is naar deze personen toe gerend en heeft geroepen: “stop politie!”. Hij zag dat de personen wegrenden over de [adres] en dat zij opsplitsten. Hij is achter één van de personen aangerend maar zag deze niet meer. Vervolgens is hij teruggegaan naar de woning.
Op 15 maart 2017 omstreeks 05:30 uur kreeg de opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] de melding dat er zou worden ingebroken op de [adres] te Gouda. Daar aangekomen hoorde hij een man roepen: “politie, staan blijven”. Hij sprintte in de richting van het geluid en zag in een tuin een persoon staan. Deze persoon stond in de voortuin van een hoekwoning. De tussentijd tussen het horen aanroepen en het moment waarop hij de persoon zag staan, was ongeveer 15 seconden. Deze persoon liep weg, bij de voordeur vandaan, richting de straatzijde. [opsporingsambtenaar 3] zag dat de persoon zich omdraaide en terug de tuin in sprintte, richting de achterzijde van de woning. Hij zag dat deze persoon een zwarte gewatteerde jas met een capuchon en een donkere broek droeg. [opsporingsambtenaar 3] zag aan het huisnummer van het perceel dat de persoon in de tuin van perceel 75 had gestaan. Hij is direct achter deze persoon aan gesprint. In de achtertuin hoorde hij geritsel, alsof er iemand door de bossages aan het kruipen was. Hij zag dat de tuinen eindigden in een sloot. Hij is achter het geritsel aan geklommen en hoorde continu geritsel voor zich. Op een gegeven moment hoorde hij geen enkel geritsel meer. Hij had het sterke vermoeden dat de persoon nog in een van de tuinen moest zitten en hij zag dat vrijwel alle percelen een vlondertje hadden. Hij zag aan de overkant van de achtertuinen twee andere opsporingsambtenaren staan en besloot om uit de tuinen weg te gaan. Hij riep naar de opsporingsambtenaren dat zij hun posities moesten behouden.
Opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] zag omstreeks 06:02 uur onder de vlonder een gedeelte van een gezicht van een persoon. Uiteindelijk kwam deze persoon tevoorschijn, waarna hij is aangehouden.
Opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] zag onder de vlonder, van een tuin verder dan waar hij als laatste had gestaan, een persoon vandaan komen. Hij herkende deze persoon aan zijn postuur en kleding als de persoon waar hij achteraan had gerend.
De aangehouden persoon is de verdachte.
De kleding die de verdachte bij aanhouding droeg is gefotografeerd. Op de foto’s van de kleding van de verdachte zijn te zien een paar zwarte handschoenen, een zwarte jas met capuchon, een zwart vest met capuchon en een zwarte broek. In de jaszak van de verdachte zat een waterdichte zaklamp, welke bleek te werken.
Bij het sporenonderzoek op de plaats delict werden in het kozijn van de woning moetsporen aangetroffen en naar wat leek een handpalmspoor. Bij nader onderzoek bleek dit een handpalmspoor van een handschoen te zijn.
De betrokkenheid van de verdachte en diens rol
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij niet betrokken is geweest bij de inbraak. Ter verklaring van de omstandigheid dat hij kort na de inbraakmelding in de nabijheid van de plaats delict werd aangetroffen, zegt de verdachte dat hij naar het station liep, op de weg, gelegen langs de sloot waarin hij werd aangetroffen en aan de overzijde van de tuinen achter de woningen aan de [adres], waarvan perceel nummer 75 er een is. Toen hij daar liep, zo verklaart de verdachte, zag hij in de verte politie aankomen en is hij vervolgens plat op de grond gaan liggen en is hij toen de sloot ingerold om een ontmoeting met de politie te vermijden. De verdachte ontkent voorts te zijn weggerend.
Deze verklaring wordt weerlegd door de bevindingen van de opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3]. Geconfronteerd met die bevindingen heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij die nacht niet in de woonwijk liep, maar op de hoofdweg. Deze welbewust afgelegde verklaring merkt het hof aan als opzettelijk in strijd met de waarheid afgelegd en derhalve als leugen.
Gelet op alle feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, waaronder in het bijzonder de korte tijdspanne tussen de melding en het aantreffen van de verdachte in de voortuin van de woning waar gepoogd was in te breken en het aantreffen van de zaklamp bij de verdachte, is het hof van oordeel dat de leugen dat verdachte die nacht niet aan overzijde van de sloot is geweest geen andere strekking heeft dan de waarheid te verhullen dat de verdachte degene is geweest die door de getuige [getuige] op de plaats delict is gezien.
Gelet op voorgaande overwegingen heeft het hof uit de gebezigde bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair tenlastegelegde zoals bewezenverklaard heeft begaan.
Ofschoon er aanwijzingen zijn dat de verdachte daarbij in gezelschap verkeerde van een tweetal anderen (die, voordat verdachte werd aangetroffen, door de politie vergeefs zijn achtervolgd), ontbreekt enige aanwijzing die een eventueel deelnemerschap van (een van) deze personen ter onderscheiding van medeplichtigheid als medeplegen laat kwalificeren, zodat er bij het hof geen twijfel over bestaat dat verdachte de dader is van de gepleegde inbraak (poging tot diefstal).
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks15 maart 2017 te Gouda om ongeveer 05.30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in
/uiteen woning gelegen aan de [adres] weg te nemen goederen en/of geld van zijn
/hungading,
geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededadersen zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en
/ofdie/dat weg te nemen goederen en/of geld van zijn
/hungading onder zijn
/haar/hunbereik te brengen door middel van braak
, verbrekingen
/ofinklimming,
- zich naar die woning heeft
/hebbenbegeven en
/of
- een raam heeft/hebben getracht te openen en/of
- op een dak is geklommen en
/of
- een raam heeft
/hebbenontzet en
/of (hierna
)geopend en
/of
- die woning heeft
/hebbendoorzocht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft getracht in een woning waarvan de bewoners met vakantie waren in te breken. Daarbij is schade ontstaan aan twee ramen en is een kast geopend. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op zowel de persoonlijke levenssfeer als het eigendomsrecht van het slachtoffer. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid, en daarnaast ergernis, financiële schade en overlast. De verdachte heeft geen oog gehad voor deze gevolgen en heeft kennelijk puur uit eigen financieel gewin gehandeld. Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 september 2017, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
De veroordeelde is bij arrest van dit gerechtshof van 22 april 2014 onder rolnummer 22-003844-13 onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van voorarrest, met een v.i.-periode van 487 (vierhonderdzevenentachtig) dagen.
De veroordeelde is in die zaak op 26 december 2015 voorwaardelijk in vrijheid gesteld en de detentie is feitelijk geëindigd op 8 februari 2016, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 11 mei 2017 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 100 dagen ingediend bij de rechtbank Den Haag. Deze vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met het tenlastegelegde feit.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve gegrond.
Het hof zal deze vordering daarom toewijzen en gelasten dat de 100 dagen vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer zijn gelegd, alsnog moeten worden ondergaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 15g, 15j, 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst de vordering tot
herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstellingvoor een periode van
100 (honderd) dagentoe en gelast dat dat gedeelte van de bij arrest van dit hof van 22 april 2014 onder rolnummer 22-003844-13 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog wordt ondergaan.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. M. Moussault en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. S. Rommen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 oktober 2017.