Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[naam 1] ,hierna te noemen: [appellante] of [moeder X] ,
1.[naam 3] ,hierna te noemen: [geïntimeerde 1] of de moeder,
(1.1) [geïntimeerde 1] huurt sinds 1977 een dubbele bovenwoning, gelegen aan de [adres 1] te Den Haag (hierna: de bovenwoning). De bovenwoning heeft volgens partijen een oppervlakte van omstreeks 120 m² (volgens de puntentelling van de Huurcommissie ca 101 m²).
(1.2) Sinds haar geboorte in 1978 woont ook [de dochter van geïntimeerde 1] [geïntimeerde 2] in de bovenwoning.
(1.3) [geïntimeerde 3] , de partner van [geïntimeerde 1] , houdt een postadres op het adres van de bovenwoning.
1.4) In 1992 heeft [geïntimeerde 1] met instemming van de toenmalige verhuurder het balkon aan de achterzijde van de bovenwoning overdekt, zodat een serre ontstond (hierna: de serre). Tevens heeft zij toen een dakterras met schutting en een dakopbouw (met daarin de toegang naar een trap) op het dak van de bovenwoning gemaakt (hierna: de dakopbouw).
(1.5) [appellanten] (moeder en volwassen zoon) zijn sinds 3 september 1997 eigenaren van de bovenwoning (daarmee verhuurders) en eigenaren van de daaronder gelegen benedenwoning aan de [adres 2] te Den Haag (hierna: de benedenwoning). [appellanten] bewonen sindsdien zelf de benedenwoning, die, inclusief twee opkamers op de eerste verdieping aan de voorkant, een oppervlakte heeft van omstreeks 80 m². De benedenwoning heeft aan de achterzijde een tuin met schuurtje.
primaire(ontbindings)vordering ten grondslag gelegd - samengevat – dat [geïntimeerde 1] zich niet gedraagt als een goed huurder omdat [geïntimeerde 1] (a) het gehuurde niet zelf bewoont en aan een derde in gebruik heeft gegeven, (b) onderhoudsgebreken niet meldt, (c) nalaat deugdelijk onderhoud te plegen aan de dakopbouw/serre waardoor schade ontstaat, (d) overlast veroorzaakt en (e) de huur niet steeds op tijd betaalt. [appellanten] hebben aan hun
subsidiaire(opzeggings)vordering ten grondslag gelegd dat de huurovereenkomst op korte termijn moet eindigen (f) omdat [geïntimeerde 1] zich niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt en (g) omdat [appellanten] de bovenwoning dringend nodig hebben voor eigen gebruik, waarbij de belangenafweging in hun voordeel dient uit te vallen, terwijl [geïntimeerden] andere passende woonruimte kunnen krijgen. Daarnaast hebben [appellanten] aangevoerd (h) dat voortzetting van de huurovereenkomst zich niet verdraagt met de redelijkheid en billijkheid.
(i) Zowel [geïntimeerde 1] als de dochter is huurder.
(ii) Niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde 1] de woning niet (langer) zelf bewoont.
(iii) Het in 2002 en 2005 tijdelijk bieden van onderdak aan derden, levert nog
geen strijd op met de huurovereenkomst, nog daargelaten dat het lang
geleden is geweest.
(iv) [geïntimeerden] hebben gebreken wel degelijk gemeld.
(v) [appellanten] heeft [geïntimeerden] niet in gebreke gesteld, zodat zij ten aanzien van
eventuele onderhoudsgebreken aan dakopbouw/serre niet in verzuim zijn
geraakt.
(vi) Niet is komen vast te staan dat [geïntimeerden] overlast veroorzaken.
(vii) Van dringendheid is geen sprake. Aan een belangenafweging wordt niet
toegekomen.
(viii) Het beroep op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid faalt.
(ix) De boetevordering wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen, evenals
de schadevordering omdat [geïntimeerden] niet in verzuim zijn gesteld.
a) ontbinding van de huurovereenkomst, althans vaststelling van de datum waarop de huurovereenkomst eindigt;
b) ontruiming van het gehuurde, op straffe van een dwangsom;
c) betaling van een boetebedrag van € 3.465,59 wegens te late huurbetalingen c.q. niet nakomen van verplichtingen uit de huurovereenkomst;
d) schadevergoeding, nader op te maken bij staat, wegens gebrekkig onderhoud van dakopbouw en/of serre;
e) veroordeling in de proceskosten.
De grieven van [appellanten]
Daarnaast hebben [appellanten] in hoger beroep hun boetevordering vermeerderd in die zin dat zij thans € 3.465,69 aan boetebedragen vorderen wegens te late huurbetalingen althans het niet nakomen van huurverplichtingen.
Beoordeling van de grieven 1 en 2
De omstandigheid dat een kind in huis bij de moeder woont en blijft wonen, maakt nog niet dat er een huurovereenkomst tussen [appellanten] en de dochter ontstaat. De stelling van [geïntimeerden] (conclusie van antwoord 2) dat de dochter permanent bij haar woont omdat zij invalide is en daardoor soms zeer slecht loopt, maakt dit niet anders. Overigens valt de stelling dat [geïntimeerde 1] invalide is niet te rijmen met de bij memorie van antwoord overgelegde fotoreeks waarop steeds (alleen) [geïntimeerde 1] te zien is die, naar haar zeggen, naar haar werk gaat.
Beoordeling van grief 4
Ter onderbouwing hebben [appellanten] , op wie de bewijslast rust, grotendeels anonieme verklaringen overgelegd ter ondersteuning van hun standpunt, terwijl [geïntimeerden] van hun kant verklaringen hebben overgelegd die op het tegendeel wijzen. In dit verband sluit het hof zich aan bij hetgeen de kantonrechter in rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis heeft overwogen. Deze anonieme verklaringen alléén zijn ontoereikend. Dit geldt des te sterker, nu [geïntimeerden] bij memorie van antwoord – niet weersproken – camerabeelden hebben overgelegd, genomen met een camera bij de voordeur waarop [geïntimeerde 1] is te zien die op tal van dagen in de periode 12 augustus 2015 tot en met 20 januari 2017 van huis vertrekt en weer terugkomt.
Beoordeling van grief 5
Beoordeling van grief 6
Beoordeling van grief 7
,in verzuim is geraakt. Deze klacht gaat overigens over gesteld slecht huurderschap van [geïntimeerde 1] . In dit verband twisten partijen over de vraag of [geïntimeerde 1] is tekortgeschoten in haar onderhoudsverplichtingen aan haar dakopbouw/serre. Deze laatste kwestie is in een andere procedure aan de orde, in welke procedure een deskundige is benoemd (zie productie 19 van [appellanten] , overgelegd bij pleidooi). Het hof zal mede daarom op dit aspect thans niet verder ingaan.
Beoordeling van grief 8
Het hof oordeelt als volgt. Voor zover deze grief moet worden opgevat als een klacht over het oordeel van de kantonrechter dat er geen sprake is van door [geïntimeerden] veroorzaakte overlast, is deze grief onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. De omstandigheid dat de situatie tussen partijen gespannen is, leidt niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie dat er in dit opzicht sprake is van een tekortkoming van [geïntimeerden] met het door [appellanten] gewenste ontbindingsgevolg. De grief wordt verworpen.
Beoordeling van grief 9
Beoordeling van grief 10
dringendheidis (ook in hoger beroep) onvoldoende komen vast te staan. Vast staat immers dat [appellanten] aanvankelijk in 1997 – de zoon was toen 27 jaar oud – met drie volwassenen de benedenwoning hebben betrokken, terwijl thans nog slechts moeder en [zoon X] er wonen. De omstandigheid dat [zoon X] inmiddels 47 jaar is, maakt deze situatie niet wezenlijk anders. In beide gevallen was er immers sprake van een volwassen zoon die met zijn moeder samenwoonde. Bovendien is er nu een bewoner minder (de voormalige partner van [moeder X] : [geïntimeerde 3] ). De mogelijke komst van een Surinaamse vriendin van de zoon is dusdanig onbepaald dat deze ontoereikend is om thans mee te wegen. Hierdoor ontbreekt ook de relevantie van het gestelde in de memorie van grieven 46 en 47 (ten aanzien van woonruimte elders voor de zoon en zijn vriendin uit Suriname). Voor zover [appellanten] bedoeld hebben zich te beroepen op het gezag van gewijsde van het vonnis van 1 maart 2005, miskennen ze hiermee dat dit gezag van gewijsde slechts aan de orde is wanneer de rechter omtrent een rechtsbetrekking tussen dezelfde partijen in het vonnis heeft beslist. Daarvan is hier geen sprake, nu de rechter in het betreffende vonnis een waardeoordeel heeft gegeven over de toenmalige geschiktheid van de ruimte voor bewoning door [appellanten] .
Ook de stelling van de zoon dat hij als ZZP-er vanuit huis werkt, bij klanten langs gaat, en dat de woning niet geschikt is voor het ontvangen van klanten, is onvoldoende onderbouwd. Het hof wil aannemen dat het bedrijf van de zoon (volgens de KvK: Hardware consultancy. Installatiewerkzaamheden voor telecom. Detailhandel in. o.a electronica, computergerelateerde artikelen en telecom. Reparatie van pc’s) vanuit de benedenwoning wordt gedreven en dat de voormalige winkel van de zoon financieel niet haalbaar bleek, maar [appellanten] hebben niet met concrete stellingen toegelicht hoeveel ruimte de zoon tenminste voor zijn bedrijf nodig heeft en waarom, noch wat het aantal klanten is en waarom ze de zoon thuis moeten bezoeken. De stellingen van [appellanten] zijn in dit verband tegenover de betwisting ervan door [geïntimeerde 1] , te vaag gebleven. Aldus kan het hof geen deugdelijke afweging hierover maken, zodat het hof aan dit aspect voorbij gaat.
Namens de zoon is bij pleidooi nog aangevoerd dat hij graag dicht bij zijn moeder wil blijven wonen, omdat ze regelmatig hulp nodig heeft en niet voor niets een invalideparkeerplaats heeft voor de woning. Daarnaast wordt [moeder X] , die inmiddels 73 jaar is, steeds ouder zodat hij dan tevens mantelzorg kan verlenen. Deze argumenten leiden niet tot een ander oordeel. Op basis van de huidige situatie is er geen aanwijzing dat [moeder X] (dringend) afhankelijk is van zorg van de zoon. Wat de toekomst gaat brengen dient dan beoordeeld te worden. De grief wordt verworpen.
Beoordeling van grief 11
Beoordeling van grief 12
De boetevordering
€ 3.465,69 aan boetebedragen vorderen wegens te late huurbetalingen c.q. het niet nakomen van huurverplichtingen. Het hof heeft noch in de memorie van grieven noch elders kunnen achterhalen hoe dit bedrag is opgebouwd, zodat reeds hierom deze vordering voor afwijzing gereed ligt.
Tussenstand
(i) dat de dochter geen huurster is;
(ii) dat de opzegging voor zover deze is gebaseerd op dringend nodig hebben voor eigen gebruik niet kan leiden tot beëindiging van de huurovereenkomst;
(iii) dat over de kwestie van de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst wegens slecht huurderschap nog niet definitief kan worden beslist;
(iv) dat [appellanten] in de gelegenheid worden gesteld om getuigen te doen horen over de vraag of [geïntimeerde 1] in de bovenwoning woont/woonde (haar hoofdverblijf heeft/had) (rechtsoverwegingen 10 en 11);
(v) dat [geïntimeerde 1] in beginsel haar onderhoudsverplichtingen aan de eigen dakopbouw en serre niet mag opschorten in afwachting van onderhoud door [appellanten] aan het gehuurde en dat in zoverre sprake is van verzuim, mocht het hof daaraan toekomen.
(vi) dat het hof de beslissing over de vraag of een en ander consequenties heeft voor de ontbindingsvordering zal aanhouden.
- laat [appellanten] toe tot bewijs van hun stelling dat [geïntimeerde 1] niet in het gehuurde woont/woonde (hoofdverblijf heeft/had), een en ander zoals in rechtsoverwegingen 10 en 11 overwogen;
- bepaalt dat, indien [appellanten] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville op
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden december 2017 tot en met februari 2018, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
- houdt iedere verdere beslissing aan.