ECLI:NL:GHDHA:2017:3083

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2017
Publicatiedatum
30 oktober 2017
Zaaknummer
22-001017-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken na hoger beroep tegen vonnis rechtbank Rotterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Turkije in 1981, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden voor het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van een tweede tenlastelegging. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte tegen de vrijspraak van de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard, omdat er volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 oktober 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis van de rechtbank vroeg. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij cocaïne heeft binnengebracht, vervoerd of aanwezig heeft gehad. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de belastende verklaringen van medeverdachten en getuigen, maar ook met de omstandigheden van het strafrechtelijk onderzoek, waaronder de vondst van dummymateriaal tijdens een doorzoeking.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat de bewijsvoering niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte van het eerste ten laste gelegde feit werd vrijgesproken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de zitting van 26 oktober 2017.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001017-17
Parketnummer: 10-720049-12
Datum uitspraak: 26 oktober 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 februari 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortejaar] 1981,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 12 oktober 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 02 februari 2012 tot en met 19 februari 2012 te Rotterdam en/of Helmond, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (hieronder mede te verstaan invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, ongeveer 55,9 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof stelt voorop dat uit het strafrechtelijk onderzoek jegens verdachte behoorlijk belastende feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen op grond waarvan tot aan het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 oktober 2017 ernstige verdenking jegens de verdachte is blijven bestaan ten aanzien van hetgeen hem thans nog wordt verweten.
Daarbij wijst het hof na het aantreffen door de Douane van een grote hoeveelheid cocaïne, onder meer naar de belastende verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] en de tegenover de politie op 12 maart afgelegde verklaring van [getuige], in combinatie met de observatie van de politie dat verdachte op 16 februari 2012 een ontmoeting had met de medeverdachte [medeverdachte] en de waarneming van de politie dat de verdachte als contact stond vermeld op de telefoon van getuige [getuige].
Het hof acht echter met de advocaat-generaal en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en zal de verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Voorts is het hof van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende overtuigend naar voren is gekomen dat verdachte cocaïne heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad zoals ten laste is gelegd en zal de verdachte hiervan eveneens vrijspreken.
Daartoe is tijdens de beraadslaging in raadkamer door het hof mede redengevend geweest de omstandigheid dat tijdens de doorzoeking op 19 februari 2012 in de Zilvermijn vijf van de tien zakken gevuld met dummymateriaal werden aangetroffen, het in een van de zakken met dummymateriaal geplaatste monster bevattende cocaïne in die vijf aanwezige zakken niet is aangetroffen en zoals door de raadsman ook is aangegeven op blz. 11 en 12 van de pleitnota, door mogelijk falende observatie, alsmede uit tapgesprekken van [medeverdachte 2] en [medeverdachte], naar het oordeel van het hof niet zonder redelijke twijfel uitgesloten kan worden dat andere personen dan de verdachte onder meer de zak met het daarin geplaatst monster met cocaïne hebben meegenomen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte
niet-ontvankelijkin het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het
onder 2ten laste gelegde.

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart
niet bewezendat de verdachte het
onder 1ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. H.M.D. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 oktober 2017.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.