ECLI:NL:GHDHA:2017:3010

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
200.217.161/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning wegens overlast door huurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontruiming van een huurwoning door een huurder, hierna aangeduid als [appellant]. De Stichting Woondiensten Aarwoude, de verhuurder, had de huurder aangeklaagd wegens herhaaldelijke overlast voor omwonenden. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de huurder de woning moest ontruimen, mits hij zich als goed huurder zou gedragen en geen overlast meer zou veroorzaken. De huurder heeft in hoger beroep de vernietiging van dit vonnis gevorderd, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was van de overlast en dat de huurder zich niet als een goed huurder had gedragen.

Het hof heeft vastgesteld dat er sinds 2005 klachten zijn over de huurder, waaronder geluidsoverlast, bedreigingen en zelfs geweldsincidenten. Ondanks dat de huurder betwistte dat er sprake was van ernstige overlast, heeft het hof geconcludeerd dat de verhuurder terecht had gevorderd om de huurder te ontruimen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij de huurder in de kosten van het geding is veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van goed huurderschap en de verantwoordelijkheid van huurders om zich te gedragen in overeenstemming met de verwachtingen van de verhuurder en de medebewoners.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.217.161/01
Rolnummer rechtbank : 5625487 \ CV EXPL 17-51

arrest van 31 oktober 2017

inzake

[appellant],

wonende te Woubrugge,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H.H.R. Bruggeman te Lisse,
tegen

de Stichting Woondiensten Aarwoude,

gevestigd te Woubrugge,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Aarwoude,
advocaat: mr. C. van Meines te Alphen aan den Rijn.

Het geding

1. Voor het verloop van het geding verwijst het hof naar het tussenarrest van 4 juli 2017, waarin een comparitie van partijen is gelast. Aarwoude heeft daarna bij afzonderlijke memories van antwoord op de incidentele vordering van [appellant] en op de grieven gereageerd en producties in het geding gebracht. Op 27 september 2017 heeft vervolgens een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. Op de comparitie heeft [appellant] het incident tot schorsing ingetrokken nadat Aarwoude had toegezegd het vonnis niet (verder) te zullen executeren totdat dit arrest zal zijn gewezen, en is een datum voor dit arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

2. Het hof gaat uit van de volgende feiten:
[appellant] huurt sinds 1995 de woning (hierna: de woning) aan de Witte Klaver 49 te Woubrugge van (de rechtsvoorganger van) Aarwoude.
In 2005 is door de toenmalige bewoner van de [adres], de woning boven de woning van [appellant], melding gemaakt van geluidsoverlast door [appellant]. Aarwoude heeft [appellant] vervolgens bij brief van 7 april 2005 uitgenodigd voor een gesprek.
Uit een interne melding van Aarwoude blijkt dat er in november 2008 door omwonenden van [appellant] melding is gemaakt van geluidsoverlast en bedreigingen.
Op 27 juli 2011 en op 28 augustus 2011 is door de toenmalige bewoner van de [adres] aangifte gedaan van vernieling van respectievelijk zijn slaapkamerraam en zijn woonkamerraam door [appellant]. Aan [appellant] is ten behoeve van Aarwoude terzake een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Op 7 mei 2012 heeft de toenmalige bewoner van de [adres] melding gemaakt van geluidsoverlast door [appellant].
In een interne notitie van Aarwoude van 9 december 2013 is een melding opgenomen van de toenmalige bewoner van de Witte Klaver 53 van overlast door [appellant] bestaande uit
“beledigingen zoals schelden, dreigementen zoals intrappen van de deur.”
Bij brief van 19 december 2013 van Aarwoude aan [appellant] is melding gemaakt van de overlastmeldingen van omwonenden en zijn enkele afspraken die met [appellant] omtrent zijn gedrag zijn gemaakt, vastgelegd. Aarwoude heeft in die brief aangekondigd dat bij nieuwe overlastmeldingen aangestuurd zal worden op ontbinding van de huurovereenkomst.
Op 9 september 2015 heeft [appellant] bij Aarwoude melding gemaakt van door hem ondervonden overlast van zijn bovenburen.
In een brief van Aarwoude aan [appellant] van 21 oktober 2015 is neergelegd dat [appellant] tijdens een gesprek met onder anderen mevrouw [buurvrouw], toenmalig huurster van de [adres], excuses aan [buurvrouw] heeft aangeboden.
In een bestuurlijke rapportage van de wijkagent [wijkagent] van 1 december 2015 is onder meer opgenomen dat in de periode 2013-2015 34 registraties zijn opgemaakt waarbij [appellant] “
betrokken was”. Tot die registraties behoren
“een aantal registraties (…) terzake door [appellant] gepleegde vernielingen, met name in zijn woonomgeving.”In 2015 zijn er volgens dit rapport 5 registraties opgenomen. In het rapport is verder opgenomen:
“Als wijkagent heb ik met enige regelmaat contact met C. [appellant]. [appellant] kan onder invloed van alcohol en of verdovende middelen, onberekenbaar reageren. Met name kan [appellant] zich verbaal zeer agressief uitlaten, naar zijn woonomgeving.”
Op 17 december 2015 heeft [buurvrouw] aangifte gedaan van bedreiging door [appellant]. In de aangifte is onder meer opgenomen:
“Sinds maart dit jaar (…) ben ik al vier of 5 keer met de dood bedreigd door mijn onderbuurman. Zo heeft hij geroepen dat hij zijn pistool zou pakken om mij dood te schieten, ook heeft hij mij bedreigd door te zeggen dat hij mijn zoontje van het balkon zou afgooien. Verder ervaar ik veel overlast van hem omdat hij vaak harde muziek draait of schreeuwt. (…) Vanochtend werd ik om 7:00 uur wakker door een hoop kabaal. Er werd op de muren of op het plafond gebonkt. Het was echt een hoop herrie. Ik hoorde [appellant] vervolgens hard schreeuwen: “Vieze kankerhoer ! Ik maak je dood! Je bent me aan het uitdagen hè”.
Op 15 februari 2016 heeft [buurvrouw] opnieuw melding gemaakt van ernstige geluidsoverlast veroorzaakt door [appellant].
[buurvrouw] heeft uiteindelijk een urgentieverklaring voor een andere woning gekregen en is verhuisd.
[appellant] heeft op 17 mei 2016 aangifte gedaan van vernieling van het raam van zijn woonkamer.
Op 12 oktober 2016 heeft [buurman], de huidige bewoner van de Witte Klaver 53, aangifte gedaan van mishandeling door [appellant]. [appellant] is ter zake door de strafrechter veroordeeld.
In een e-mail van [medewerker Aarwoude] aan Aarwoude van 20 april 2017 is namens de bewoner van [adres] melding gemaakt van overlast door [appellant]:
“(…) Op woensdagmorgen tussen 8:30 en 9:00 is hij weer flink te keer gegaan met schreeuwen en bonken tegen het plafond.”
In een mutatie van de politie met betrekking tot een incident op 9 augustus 2017 is onder meer opgenomen:
“(…) omstreeks 23:09 uur kregen wij een melding dat [appellant] flink aan het schreeuwen en schelden was bij zijn woning, zou ook met een schep om zich heen hebben geslagen. Ter plaatse geen overlast waargenomen. (…) Omstreeks 01:03 uur weer melding vanaf het adres van [appellant]. Ditmaal twee melders dat [appellant] weer aan het schreeuwen en schelden was en dat er glasgerinkel hoorbaar was. (….) Vanuit de woning van [appellant] was hij luid aan het schreeuwen ‘kankerpolitie, ga weg ik maak jullie kapot, ik maak jullie dood’ en hij schreeuwde tegen zijn hond ‘kankerhond, ga uit dat glas, kom hier en ga op die bank’. Duidelijk sprake van overlast.”
3. Aarwoude vordert in dit geding veroordeling van [appellant] tot ontruiming van de woning en veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding. De kantonrechter heeft die vordering aldus toegewezen dat [appellant] de woning moet ontruimen indien en zodra niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat [appellant] ervoor zorg draagt geen overlast te veroorzaken in welke vorm dan ook en zich als goed huurder te gedragen, waaronder, maar niet beperkt tot het nalaten van het veroorzaken van geluidsoverlast en schade en het nalaten van onaangepast, provocerend en bedreigend gedrag richting omwonenden. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat Aarwoude voldoende heeft aangetoond dat er voor buurtbewoners een onaanvaardbare en onhoudbare situatie is ontstaan. De kantonrechter heeft echter ook geoordeeld dat aan [appellant] een laatste kans moet worden gegund gelet op de begeleiding die er is en de daarvan te verwachten gedragsverbetering.
4. [appellant] vordert in hoger beroep de vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vorderingen van Aarwoude, althans, subsidiair, de door de kantonrechter geformuleerde voorwaarde aldus te wijzigen dat deze komt te luiden: “door geen herhaaldelijke ernstige overlast te veroorzaken en zich als een goed huurder te gedragen, waaronder het nalaten van herhaaldelijke ernstige geluidsoverlast, het moedwillig veroorzaken van onomkeerbare schade die civielrechtelijk te verhalen is dan wel dusdanig gedrag dat dit een strafrechtelijke veroordeling ten gevolge heeft”. [appellant] vordert voorts dat Aarwoude wordt veroordeeld in de kosten van het geding.
5. In de grieven voert [appellant] in de eerste plaats aan dat het spoedeisend belang ontbreekt en ontbrak. Hij voert voorts aan dat er geen regelmatige en ernstige overlast is geweest en dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij die overlast onvoldoende heeft weersproken. Tot slot betoogt [appellant] dat de door de kantonrechter geformuleerde voorwaarde te breed is.
6. Het hof dient de vraag of er sprake is van een spoedeisend belang te beoordelen naar de huidige stand van zaken. Bij die beoordeling neemt het hof tot uitgangspunt dat Aarwoude aan haar vordering ten grondslag legt dat er regelmatig ernstige overlast voor omwonenden door [appellant] wordt veroorzaakt en dat Aarwoude die overlast wenst te beëindigen. Die vordering is naar zijn aard spoedeisend. Het tijdsverloop tussen het incident op 12 oktober 2016 en het aanhangig maken van het geding brengt niet mee dat die spoedeisendheid is komen te vervallen, waaraan zij toegevoegd dat, naar [appellant] ook erkent, er in augustus 2017 een nieuw incident is geweest. De vraag of de incidenten toewijzing van de vordering rechtvaardigen staat los van het gestelde spoedeisend belang. Het hof merkt volledigheidshalve op dat, anders dan [appellant] in randnummer 9 van de memorie van grieven stelt, Aarwoude niet de ontbinding van de huurovereenkomst vordert, hetgeen inderdaad in kort geding niet mogelijk is, maar de ontruiming van de woning als zodanig, vooruitlopend op een ontbinding. De aard van het kort geding verzet zich niet tegen het treffen van een dergelijke maatregel.
7. Bij beoordeling van de vraag of de incidenten toewijzing van de vordering kunnen rechtvaardigen neemt het hof tot uitgangspunt dat toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding slechts verantwoord is, indien in voldoende mate aannemelijk is dat de bodemrechter tot hetzelfde oordeel zal komen. Die situatie doet zich naar het oordeel van het hof voor. Daaraan ligt het volgende ten grondslag.
8. Uit het door Aarwoude gegeven overzicht volgt dat zij sinds grofweg 2005 klachten over [appellant] heeft ontvangen. Die klachten laten een tamelijk incidenteel patroon zien, in die zin dat er tot 2013 geen sprake lijkt van een groot aantal klachten. Wel is er sprake van een ernstig incident in 2011, te weten de vernieling van een of twee ruiten van de bovenbuurman. [appellant] heeft niet voldoende gemotiveerd weersproken dat hij in ieder geval één van die ruiten heeft vernield - zijn betwisting betreft uitsluitend de aangifte van 27 juli 2011 - en dat hij terzake van die vernieling is veroordeeld tot - in ieder geval - een schadevergoedingsmaatregel, zodat het hof daarvan voorshands moet uitgaan.
9. Blijkens de brief van 19 december 2013 zijn er vervolgens op dat moment meerdere meldingen geweest van ernstige overlast, waaronder verbaal geweld. [appellant] stelt in zijn grieven dat “de omvang van de feiten onterecht (wordt) uitvergroot”, maar ook als dat zo is, is in zijn betoog geen gemotiveerde betwisting te lezen van het feit dat hij verbaal geweld tegen omwonenden heeft gebezigd. Het hof acht dat op zichzelf ernstig en niet passend bij goed huurderschap.
10. Het hof hecht verder waarde aan het rapport van de wijkagent, waarin een groot aantal mutaties is gemeld waarbij [appellant] “was betrokken”. Hoewel die woordkeuze de mogelijkheid open laat dat het gaat om klachten van [appellant] zelf, zoals hij stelt, hebben de mutaties volgens de wijkagent ook betrekking op vernielingen door [appellant] in zijn woonomgeving. Bovendien maakt de wijkagent er melding van dat [appellant] zich verbaal agressief naar zijn omwonenden kan uitlaten. [appellant] heeft dat niet gemotiveerd weersproken; integendeel, op de comparitie bij het hof heeft hij erkend dat er in zijn contacten met de bovenburen ook wel scheldwoorden vallen. Ook wanneer die contacten gaan over overlast die [appellant] stelt te ondervinden van het jonge kind van zijn bovenbuurvrouw, is het gebruik van scheldwoorden niet toelaatbaar en kan dit bijdragen aan door die bovenbuurvrouw ondervonden gevoelens van onveiligheid.
11. Vervolgens heeft er op 12 oktober 2016 een geweldsincident plaatsgevonden toen [appellant] bij zijn bovenburen ging klagen over door hem ondervonden geluidsoverlast. Ook dergelijk gedrag behoeft Aarwoude, wat er verder ook zij van de door [appellant] aangevoerde overige omstandigheden en redenen voor dat geweld, niet van een huurder jegens een andere huurder te accepteren.
12. Tot slot is er op 9 augustus 2017, dus na het vonnis van de kantonrechter waarin aan [appellant] een duidelijke laatste waarschuwing was gegeven, opnieuw een incident geweest waarbij [appellant] overlast voor de buurt heeft veroorzaakt en waarbij de politie moest worden ingeschakeld. Ook daarvoor geldt dat zelfs als de lezing van [appellant] over die gebeurtenissen juist is, hij ernstige overlast voor de buurt heeft veroorzaakt die Aarwoude niet behoeft te accepteren. Evenmin behoeft Aarwoude te accepteren dat een huurder een ruit van de huurwoning vernielt om zichzelf toegang tot de woning te verschaffen.
13. De kantonrechter is aldus reeds op grond van de vóór het vonnis voorgevallen feiten op goede gronden tot de conclusie gekomen dat [appellant] ontoelaatbare overlast voor de andere huurders van Aarwoude heeft veroorzaakt en zich zodoende niet als goed huurder heeft gedragen. Het feit dat de overlast met tussenpozen plaatsvond, behoefde de kantonrechter, gelet op de ernst van de incidenten, niet tot een ander oordeel te brengen. Het hof passeert het betoog van [appellant] dat hij het slachtoffer is van een buurtbewoner die hem niet mag. Het feit dat opvolgende (boven)buren aanhoudend klachten hebben geuit over zijn gedrag, maakt dit geenszins aannemelijk.
14. Het hof verwerpt de stelling van [appellant] dat de voorwaarde die de kantonrechter heeft gesteld, te ruim was. Gelet op de aard van de overlast had de kantonrechter een onvoorwaardelijke ontruiming kunnen uitspreken. Het stond de kantonrechter vrij, toen hij tot de conclusie kwam dat [appellant] een laatste kans verdiende, de voorwaarde zo ruim te formuleren als hij heeft gedaan.
15. Tegen de achtergrond van het bovenstaande falen de grieven. Het hof acht het voldoende aannemelijk dat de bodemrechter tot ontbinding van de huurovereenkomst zal besluiten, zodat het verantwoord is daarop in dit kort geding vooruit te lopen. Dat betekent dat het vonnis van de kantonechter zal worden bekrachtigd, met de daarin opgenomen voorwaarde, aangezien er geen incidenteel appel is ingesteld. Het hof tekent daarbij zijdelings aan dat voorshands moet worden aangenomen dat de door de kantonrechter gestelde voorwaarde met het incident van 9 augustus 2017 is overtreden. Het hof onderkent dat een ontruiming voor [appellant] ernstige gevolgen heeft. Gelet op het bovenstaande behoeft van Aarwoude evenwel niet langer te worden verwacht dat zij het gedrag van [appellant] als huurder tolereert en treedt zij terecht ten behoeve van haar overige huurders tegen [appellant] op.
16. Het bewijsaanbod van [appellant] voldoet niet aan de eisen die daaraan in hoger beroep moeten worden gesteld, en zal dus worden gepasseerd, dit nog daargelaten dat er binnen de kaders van dit kort geding geen ruimte is voor nadere bewijslevering.
17. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, van 17 mei 2017;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Aarwoude tot op heden begroot op € 716,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, E.J. van Sandick en H.J.M. Burg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2017 in aanwezigheid van de griffier.