ECLI:NL:GHDHA:2017:2982
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- A.N. Labohm
- P.B. Kamminga
- P.M. van der Zanden
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake echtscheiding en verdeling van vermogen met bewijsvermoeden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en de verdeling van de roerende zaken is vastgesteld. De man, verzoeker in hoger beroep, verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, terwijl de vrouw, verweerster in hoger beroep, de beschikking van de rechtbank wil bekrachtigen. De man heeft op 7 december 2016 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 8 september 2016. De vrouw heeft op 19 januari 2017 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 9 juni 2017 mondeling behandeld.
De rechtbank had in eerste aanleg bepaald dat de vrouw aan de man een bedrag van € 22.500,00 en € 4.467,26 moest betalen, en dat de verdeling van de roerende zaken moest plaatsvinden. Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking op 5 april 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het hof heeft de feiten van de rechtbank overgenomen, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
Het hof heeft beoordeeld of de woning van de vrouw tot het te verrekenen vermogen behoort. De man heeft gesteld dat de woning is gefinancierd met huwelijkse giften en eigen vermogen, terwijl de vrouw heeft betoogd dat de woning volledig uit haar privévermogen is gefinancierd. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw het bewijsvermoeden heeft weten te ontzenuwen en dat de man niet betrouwbaar is in zijn verklaringen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.