BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwijzing van het verzoek tot ontslag van verweerster als executeur en testamentair bewindvoerder.
2. De verzoekers verzoeken het hof, bij (het hof leest) beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, (naar het hof begrijpt) en opnieuw beschikkende:
- verweerster ontslag te verlenen als executeur-testamentair en als bewindvoerder over de erfdelen van de (klein)kinderen;
- mevrouw [naam 2] te benoemen als executeur-testamentair en als bewindvoerder over het erfdeel van de minderjarige [naam 3] ;
- het bewind over het erfdeel van [naam 4] op te heffen, nu zij meerderjarig is;
met veroordeling van de executeur in de kosten van beide procedures.
Bij hun aanvullend beroepschrift verzoeken de verzoekers bij (het hof leest) beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de vordering van [verzoeker 1] op de nalatenschap te begroten op € 45.000,-;
- de vordering van zijn beide kinderen te begroten op een bedrag van € 21.000,-;
- te bepalen dat de executeur zekerheid dient te stellen voor een vergoeding aan de nalatenschap van € 18.000,-;
- en persisteren voor het overige;
met veroordeling van de executeur in privé in de kosten van deze procedure.
3. Verweerster verweert zich daartegen en verzoekt het hof (het hof leest) bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking in stand te laten, eventueel met verbetering van gronden, met veroordeling van de verzoekers in de kosten van beide procedures. Bij haar aanvullend verweerschrift verzoekt verweerster het hof geen acht te slaan op de nieuwe grieven en verzoeken in het aanvullend beroepschrift, subsidiair de nieuwe verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren nu het indienen van nieuwe grieven in strijd is met de goede procesorde, meer subsidiair de nieuwe verzoeken af te wijzen. Kosten rechtens.
Ontvankelijkheid verzoeker [verzoeker 1]
4. Het hof stelt voorop dat verzoeker [verzoeker 1] niet langer ontvankelijk is in zijn hoger beroep. In deze procedure trad hij tot op heden op als wettelijk vertegenwoordiger van zijn zoon [naam 5] . Deze is op [datum 3] meerderjarig geworden en wenst niet als procespartij in deze procedure te worden aangemerkt, zoals blijkt uit de door verzoekers overgelegde brief van 4 juli 2017, ingekomen bij het hof op 5 juli 2017. Omdat [verzoeker 1] niet langer wettelijk vertegenwoordiger is van zijn zoon en deze evenmin een procesvolmacht heeft gegeven aan zijn vader, kan deze niet langer meer in deze procedure als procespartij optreden. Het hof zal [verzoeker 2] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
5. In het navolgende zal het hof [verzoekster] als verzoekster in hoger beroep aanduiden.
6. Het hof overweegt voorts als volgt. Zoals ter zitting besproken, zal het hof de grieven en de nieuwe vorderingen, ingediend bij het aanvullend beroepschrift van 27 maart 2017, buiten beschouwing laten alleen al omdat dit aanvullend beroepschrift na het verstrijken van de beroepstermijn is ingediend en de wederpartij bezwaar heeft gemaakt tegen het betrekken van dit aanvullend beroepschrift bij de beoordeling van de zaak.
Verzoek tot ontslag verweerster als executeur en testamentair bewindvoerder
7. Verzoekster is van mening dat sprake is van gewichtige redenen om tot ontslag van verweerster als executeur en bewindvoerder over te gaan. Kort samengevat voert verzoekster daartoe aan dat door verweerster in de uitoefening van haar taak als executeur handelingen zijn verricht dan wel nagelaten als gevolg waarvan verzoekster geen vertrouwen meer heeft in verweerster in haar hoedanigheid van executeur en bewindvoerder.
8. Verweerster verweert zich daartegen en betwist dat sprake is van gewichtige redenen om tot ontslag van haar als executeur en bewindvoerder over te gaan. Verweerster is zich ervan bewust dat er van de zijde van verzoekster geen enkel vertrouwen is in haar handelen, vanwege een familieruzie enkele jaren geleden, echter zij wenst haar werkzaamheden voort te zetten omdat haar vader, [naam 6] , haar uitdrukkelijk verzocht heeft op te treden als executeur.
9. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat zowel verzoekster als [verzoeker 1] namens zijn zoon [naam 7] de nalatenschap van [naam 6] , overleden op [datum 2] (hierna: erflater) beneficiair hebben aanvaard. Als gevolg hiervan moet, op grond van artikel 4:195 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), in beginsel de nalatenschap worden vereffend overeenkomstig het bepaalde in boek 4, titel 6, afdeling 3 BW. Op grond van artikel 4:202 lid 1 sub a BW behoeft de nalatenschap echter niet te worden vereffend volgens voormelde regels indien er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is en deze kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen.
10. Ter zitting heeft de executeur desgevraagd verklaard dat de nalatenschap thans niet meer ruimschoots toereikend is om alle schulden van de nalatenschap te voldoen. Dat betekent dat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 4:202 lid 1 sub a BW zodat de nalatenschap vereffend moet worden volgens de wet. Daarmee is de taak van verweerster als executeur op grond van artikel 4:149 lid 1 sub d BW geëindigd. Voorts betekent dit dat alle erfgenamen op grond van artikel 4:195 lid 1 BW vereffenaar zijn.
11. Nu [verzoeker 1] niet meer ontvankelijk is in zijn hoger beroep, kan zijn als wettelijk vertegenwoordiger van zijn zoon gedane verzoek tot ontslag van verweerster als bewindvoerder niet worden beoordeeld, zodat de beslissing van de kantonrechter voor zover het betreft het bewind over het erfdeel van de zoon in stand blijft.
12. De bezwaren van verzoekster richten zich in het bijzonder tegen het functioneren van verweerster als executeur. Het is noch gesteld noch gebleken dat verweerster haar werkzaamheden sinds haar infunctietreding als bewindvoerder over het erfdeel van verzoekster heeft aangevangen. Ter zake van het ontslag van verweerster als bewindvoerder voert verzoekster als grond aan de ernstig verstoorde verhouding tussen hen. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat in de relatie bewindvoerder en verzoekster sprake is van een zeer ernstige vertrouwensbreuk, nog voordat de bewindvoerder haar werkzaamheden als zodanig heeft aangevangen. Dit heeft te maken met de verwijten die verzoekster aan verweerster maakt ter zake van haar functioneren als executeur. Daardoor valt te verwachten dat in de afwikkeling van de nalatenschap van erflater, waarbij de bewindvoerder als zodanig een taak heeft, alsmede in de gevolgen van het onderhavige bewind – ingesteld in het belang van verzoekster – na de verdeling van de nalatenschap van erflater diverse nieuwe bronnen van conflict zijn gelegen. Bovendien is de vader van verzoekster legitimaris in de nalatenschap van erflater (en schuldeiser anderzijds) en over de omvang van die vorderingen bestaat geschil tussen verweerster enerzijds en de vader van verzoekster en verzoekster anderzijds. Het hof acht het vorenstaande gewichtige redenen als bedoeld in artikel 4:164 lid 2 BW en zal daarom een nieuwe bewindvoerder benoemen. Ongeacht het ontslag van de huidige bewindvoerder, blijft het in het belang van verzoekster ingestelde bewind bestaan (artikel 4:178 BW) en zal het hof voorzien in de vacature. Opheffing kan worden verzocht vijf jaren na het overlijden van de erflater. Van onvoorziene omstandigheden of dat de rechthebbende zelf de onder bewind staande goederen kan besturen op verantwoorde wijze is noch gesteld noch gebleken. Ter zitting heeft verweerster verklaard dat zij geen bezwaar heeft tegen beëindiging van het bewind. Op grond van het testament van erflater dient dat echter bij notariële akte te geschieden. De bestreden beschikking zal worden vernietigd waar het de benoeming van verweerster als bewindvoerder over het erfdeel van verzoekster betreft en [naam 8] , notaris te [plaats] , zal worden benoemd als opvolgend bewindvoerder. Zij heeft zich daartoe bereid verklaard. De bezwaren die verweerster heeft tegen de benoeming van genoemde [naam 8] betreffen niet een benoeming tot bewindvoerder maar een eventuele benoeming tot executeur, zodat daarin geen grond is gelegen niet tot benoeming van genoemde [naam 8] tot bewindvoerder over te gaan.
13. Het einde van de hoedanigheid van verweerster als executeur brengt mee dat zij verplicht is rekening en verantwoording af te leggen aan degene die na haar bevoegd is tot het beheer, in dit geval de vereffenaars (artikel 4:151 BW). Hetzelfde geldt voor het einde van haar hoedanigheid van bewindvoerder over het erfdeel van verzoekster (artikel 4:161 BW).
14. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
15. Dit leidt tot de volgende beslissing.