2.18.Bij uitspraak van 18 februari 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling bestuursrechtspraak) het beroep ongegrond verklaard.
De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog onder meer dat het college ter uitvoering van het besluit van 8 november 2011 bij besluit van 24 juni 2014 in redelijkheid locatie 100-6 heeft kunnen aanwijzen als locatie voor plaatsing van de oracs. Gelet op de wijze van uitvoering van de oracs, de tijdstippen waarop de oracs worden geleegd en de door het college gegeven toelichting over de wijze waarop de oracs worden onderhouden, heeft het college in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het aanwijzen van locatie 100-6.
Voorts overwoog de Afdeling bestuursrechtspraak dat aan [geïntimeerden] geen beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt, omdat voor een geslaagd beroep op dat beginsel nodig is dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Dat aan [geïntimeerden] door de Dienst Stedelijke Ontwikkeling (bij brief van [projectleider] van 24 februari 2011) is medegedeeld dat de oracs zouden worden verplaatst, betekent niet dat door het college (het bestuursorgaan) het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de locatie bij het bestreden besluit niet zou worden aangewezen. Na de ambtelijke toezegging in 2011 is de bewoners immers een- en andermaal medegedeeld, ook door de wethouder, dat in de omgeving van de locatie geen geschikte alternatieven voorhanden zijn.
3. In deze zaak hebben [geïntimeerden] in eerste aanleg gevorderd
primair:
de Gemeente op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen
a. haar toezegging na te komen om de op de hoek van de Griendsestraat/Markensestraat geplaatste oracs te verplaatsen naar de in de brief van 24 februari 2011 genoemde
locatie aan de Markensestraat/Amelandsestraat,
althans,
b. de op de hoek van de Griendsestraat/Markensestraat geplaatste oracs te verwijderen of verplaatsen dusdanig dat deze containers geen overlast meer veroorzaken,
althans,
c. dusdanige maatregelen te treffen dat de onrechtmatige hinder die wordt veroorzaakt
door de aanwezigheid van de op de hoek van de Griendsestraat/Markensestraat geplaatste oracs wordt beëindigd,
subsidiair
te verklaren voor recht dat de Gemeente onrechtmatig handelt jegens [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] en/of [geïntimeerde 3] door de op de hoek van de Griendsestraat/Markensestraat geplaatste oracs aldaar te handhaven, met veroordeling van de Gemeente tot vergoeding van de dientengevolge door [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] en/of [geïntimeerde 3] geleden en te lijden schade nader op te maken bij staat,
primair en subsidiair
met veroordeling van de Gemeente in de kosten van de procedure.
4. Volgens [geïntimeerden] heeft de Gemeente onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door de oracs direct voor de gevel van het appartementencomplex te plaatsen en daar te handhaven. Er is sprake van ernstige, onrechtmatige hinder (geluids- en stankoverlast), de Gemeente heeft de plaatsing van de oracs onzorgvuldig voorbereid en heeft haar uitdrukkelijke en onvoorwaardelijke toezegging om de oracs te verplaatsen niet gestand gedaan, terwijl er voor de Gemeente voldoende andere acceptabele oplossingen voorhanden waren.
5. Na verweer van de Gemeente heeft de rechtbank in het bestreden vonnis [geïntimeerden] in hun primaire vordering, waarmee zij volgens de rechtbank een bestuursbesluit trachten te verkrijgen inhoudende een verplaatsing of verwijdering van de oracs op grond van een toezegging, niet-ontvankelijk verklaard, omdat een dergelijke beslissing zich aan de rechtsmacht van de civiele rechter onttrekt.
Ten aanzien van de subsidiaire vordering overwoog de rechtbank (samengevat) dat de oracs zijn geplaatst zonder dat er een plaatsingsplan was vastgesteld, zodat het hier gaat om een feitelijk handelen van de Gemeente, waartegen geen administratieve rechtsgang openstaat of heeft gestaan en het [geïntimeerden] vrij staat de Gemeente in een civiele procedure aan te spreken op grond van onrechtmatige daad. De rechtbank bracht een scheiding aan tussen de periode vóór en de periode ná het besluit van 24 juni 2014. Voor de periode na het besluit ging de rechtbank uit van de rechtmatigheid daarvan. Ten aanzien van de periode vóór het besluit overwoog de rechtbank dat [geïntimeerden] voldoende hadden onderbouwd dat sprake was van aanzienlijke overlast en ging zij ervan uit dat [geïntimeerden] sinds de oplevering van de appartementen in 2009 ernstige hinder ondervinden als gevolg van de plaatsing en handhaving van de oracs op de huidige locatie. Voorts overwoog de rechtbank dat [geïntimeerden] vóór de aankoop van de appartementen niet op de hoogte waren met de huidige locatie van de oracs en dat de Gemeente hen hierover duidelijke inlichtingen had moeten verschaffen. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente het belang van [geïntimeerden] om gevrijwaard te blijven van de oracs niet of onvoldoende in aanmerking heeft genomen. Ook overwoog de rechtbank dat de Gemeente aanvankelijk bij meergenoemde brief van 24 februari 2011 van de heer [projectleider] uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk verplaatsing van de oracs heeft toegezegd maar die toezegging bij brief van 12 maart 2012 weer heeft ingetrokken. Volgens de rechtbank heeft de Gemeente onvoldoende onderzoek gedaan naar alle mogelijke alternatieven om hinder voor [geïntimeerde 1] te voorkomen, terwijl de Gemeente ook niet is ingegaan op het voorstel van [geïntimeerden] om terug te gaan naar het oude systeem van het ophalen van huisafval, waarbij het afval wekelijks in vuilniszakken wordt aangeboden en opgehaald.
De rechtbank verklaarde [geïntimeerden] niet-ontvankelijk in hun primaire vordering en verklaarde voor recht dat de Gemeente – in ieder geval tot 24 juni 2014 – onrechtmatig jegens [geïntimeerden] heeft gehandeld door op de hoek van de Griendsestraat/Markensestraat oracs te plaatsen en daar te handhaven en veroordeelde de Gemeente tot vergoeding van de dientengevolge door hen geleden schade op te maken bij staat.
6. Met haar acht grieven in het principaal appel komt de Gemeente op tegen de toewijzing van de subsidiaire vordering in voormelde zin. De eerste grief van het voorwaardelijk incidentele appel is gericht tegen het feit dat [geïntimeerden] niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun primaire vordering. De tweede voorwaardelijke incidentele grief betreft de tijdsperiode die de rechtbank in de verklaring voor recht heeft opgenomen.
[geïntimeerden] hebben in hoger beroep hun subsidiaire vordering in zoverre aangepast, dat zij thans niet alleen vorderen voor recht te verklaren dat de Gemeente onrechtmatig handelt en heeft gehandeld door de oracs ter plaatse te handhaven maar ook door die daar te plaatsen (zoals de rechtbank al, zonder dat dat gevorderd was, toewees).
7. Het hof stelt voorop dat het beginsel van de formele rechtskracht met zich meebrengt dat het hof ervan moet uitgaan dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak zowel voor wat betreft de inhoud als voor wat betreft de wijze van totstandkoming juist is.
8. Dat betekent allereerst dat het hof ervan moet uitgaan dat de Gemeente in redelijkheid de betreffende locatie 100-6 heeft kunnen aanwijzen als locatie voor plaatsing van de oracs en, gelet op de wijze van uitvoering van de oracs, de tijdstippen waarop de oracs worden geleegd en de wijze waarop de oracs worden onderhouden, in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om af te zien van het aanwijzen van die locatie.
Het betekent voorts dat het hof ervan moet uitgaan dat aan [geïntimeerden] geen beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt, omdat voor een geslaagd beroep op dat beginsel nodig is dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Hoewel begrijpelijk is dat [geïntimeerden] in de brief van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling van 24 februari 2011 een toezegging van de Gemeente hebben gelezen dat de oracs zouden worden verplaatst, betekent de betreffende mededeling niet dat door het
bevoegde bestuursorgaanhet gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de locatie bij het bestreden besluit niet zou worden aangewezen. De betreffende brief is immers slechts een toezegging van een ambtenaar en na die
ambtelijketoezegging in 2011 is de bewoners een- en andermaal medegedeeld, ook door de wethouder, dat in de omgeving van de locatie geen geschikte alternatieven voorhanden zijn. Het hof merkt daarbij op dat in de (aan de ambtelijke brief van 24 februari 2011) voorafgaande brief van 3 augustus 2010 van wethouder Dekker geen onvoorwaardelijke toezegging valt te lezen.
9. Het voorgaande houdt in dat het hof ervan moet uitgaan dat de plaatsing van de oracs wordt gedragen door een rechtmatig besluit.
10. De rechtbank heeft geoordeeld dat de plaatsing (en handhaving) van de oracs in de periode voorafgaand aan het besluit van 24 juni 2014 op grond van de door haar in aanmerking genomen en hiervoor weergegeven omstandigheden onrechtmatig was, maar daarin volgt het hof de rechtbank niet.
11. Hoewel op zich denkbaar is dat een eerdere plaatsing (en handhaving) van oracs op een bepaalde locatie onrechtmatig is en pas later – na wijziging van omstandigheden of het treffen van maatregelen – vanaf dat moment als rechtmatig kan worden aangemerkt, is daarvan in dit geval geen sprake, reeds omdat [geïntimeerden] voor die eerdere periode geen andere omstandigheden hebben aangevoerd ter onderbouwing van hun standpunt dat de oracs niet op locatie 100-6 geplaatst (en gehandhaafd) konden worden dan die welke door de Afdeling bestuursrechtspraak in aanmerking zijn genomen.
12. Maar zelfs indien zij dat wel zouden hebben gedaan, heeft te gelden dat de beslissing tot plaatsing van de oracs in 2009 anders dan de Gemeente aanvankelijk meende, niet als feitelijk handelen had te gelden maar als een primair besluit, waartegen een bestuursrechtelijke rechtsgang openstond.
13. [geïntimeerden] hebben in hun bezwaarschrift van 4 juni 2013, zoals nader toegelicht in de brief van 24 juni 2013, gesteld dat voor zover bekend geen plaatsingsplan voor de oracs bekend was gemaakt en voor zover er wel een plaatsingsplan voor de oracs zou bestaan, hebben zij de brief van het college van 25 april 2013 aangemerkt als een besluit tot een fictieve weigering een nieuw of aangepast plaatsingsplan vast te stellen. In zoverre hebben zij alleen bezwaar gemaakt tegen het niet verplaatsen van de oracs (en niet tegen het plaatsen in 2009, door de Gemeente zelf ten onrechte als feitelijk handelen aangemerkt). Zij hadden in die procedure in een later stadium wellicht hun bezwaren kunnen aanpassen en alsnog een bezwaar tegen het besluit van 2009 kunnen maken. Zij hebben er echter voor gekozen geen beroep in te stellen tegen het besluit van 29 april 2014 waarbij hun bezwaar van 4 juni 2013 tegen de brief van 25 april 2013 niet-ontvankelijk werd verklaard.
14. Op grond van het beginsel van de formele rechtskracht geldt dat het hof ervan moet uitgaan dat ook het plaatsingsbesluit van 2009 naar inhoud en wijze van totstandkoming juist is. Het hof moet er dus van uitgaan dat de plaatsing van de oracs van meet af aan rechtmatig heeft plaatsgevonden.
15. Bij gelegenheid van het pleidooi heeft de advocaat van [geïntimeerden] nog naar voren gebracht dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen onrechtmatige en rechtmatige overheidsdaad en dat de schade gevorderd wordt op grond van rechtmatige daad, maar voor dat laatste zijn in de stellingen geen aanknopingspunten te vinden. In de stukken wordt telkenmale, met onderbouwingen, uitgegaan van onrechtmatig handelen van de Gemeente.
16. [geïntimeerden] hebben in hoger beroep nog een nieuwe grondslag voor hun vordering aangevoerd, te weten dat de Gemeente als privaatrechtelijk eigenaar op grond van art. 5:37 BW op onaanvaardbare hinder moet kunnen worden aangesproken in een civiele procedure. Deze stelling gaat niet op. De Gemeente heeft de oracs op/in de openbare weg geplaatst in de uitoefening van haar overheidstaak ten behoeve van het algemeen belang. De oracs zijn niet geplaatst omdat de Gemeente haar bezit wil gebruiken in de zin van art. 5:1 BW.
17. Op het voorgaande stuiten alle vorderingen van [geïntimeerden] af. Bij afzonderlijke behandeling van de grieven hebben partijen geen belang. Het vonnis zal worden vernietigd. Bij die uitslag past een kostenveroordeling ten laste van [geïntimeerden] zowel voor het hoger beroep als voor de eerste aanleg.