ECLI:NL:GHDHA:2017:2937

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
200.191.702/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake het recht op omgang en ontzeggingsgronden in een familierechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de zorgregeling tussen hem en zijn minderjarige kinderen is beëindigd. De vader, die niet ter zitting is verschenen, verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een zorgregeling vast te stellen. De moeder verzet zich hiertegen en vraagt het hof de beschikking te bekrachtigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de zorgregeling met de vader werd beëindigd, omdat de minderjarigen geen contact meer met hem wilden en er geen wettelijke weigeringsgronden voor ontzegging van de omgang waren. Het hof overweegt dat de vader in het verleden regelmatig de zorgregeling niet is nagekomen, wat heeft geleid tot teleurstellingen bij de minderjarigen. De weigering van de minderjarigen om contact met hun vader te hebben, in combinatie met het feit dat de vader niet heeft onderbouwd hoe hij het contact zou willen herstellen, leidt het hof tot de conclusie dat contact met de vader op dit moment in strijd is met de belangen van de minderjarigen. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 27 september 2017
Zaaknummer : 200.191.702/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-366
Zaaknummer rechtbank : C/09/481193
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.F.H. Tamboenan te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Verbeke te Rotterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 23 mei 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 februari 2016 van de rechtbank Den Haag (hierna: de bestreden beschikking) en een daaraan voorafgaande beschikking van 22 april 2015 van de rechtbank Den Haag (hierna: de tussenbeschikking), beide uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer.
Bij het hof zijn voorts van de zijde van de vader de volgende stukken ingekomen:
- op 4 juli 2016 een V-formulier van 1 juli 2016 met bijlage;
- op 28 september 2016 een V-formulier van 27 september 2016 met bijlage;
- op 13 oktober 2016 een V-formulier van 11 oktober 2016 met bijlagen;
- op 20 oktober 2016 een V-formulier van 18 oktober 2016 met bijlagen;
- op 18 november 2016 een V-formulier van 16 november 2016 met bijlagen;
- op 25 november 2016 een V-formulier van 22 november 2016 met bijlage.
De raad heeft bij brief van 29 november 2016 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen, nu de raad niet betrokken is geweest in deze procedure.
De zaak is op 4 augustus 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De hierna te noemen minderjarigen hebben schriftelijk hun mening aan het hof kenbaar gemaakt.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de tussenbeschikking.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van dit hof van 9 mei 2012 – bepaald dat de zorgregeling, vastgesteld tussen de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarigen) en de vader, met ingang van (het hof begrijpt) de datum van de bestreden beschikking wordt beëindigd. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat, voor zover thans van belang, het volgende vast:
- partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad;
- uit de moeder zijn de minderjarigen geboren, die beiden door de vader zijn erkend;
- de ouders zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de minderjarigen belast;
- de minderjarigen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling).
2. De vader verzoekt het hof, na verduidelijking van zijn verzoek ter terechtzitting, de bestreden beschikking te vernietigen en in goede justitie een zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen te bepalen.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof (naar het hof begrijpt) de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vader voert, kort samengevat, aan dat de rechtbank ten onrechte de vastgestelde zorgregeling tussen hem en de minderjarigen heeft beëindigd. Volgens de vader staat de moeder in de weg aan het contact tussen hem en de minderjarigen. Dat de minderjarigen verklaard hebben geen contact meer met hem te willen is hier, aldus de vader, een uitvloeisel van. Er is volgens de vader geen sprake van (een van) de wettelijke weigeringsgronden die kunnen leiden tot ontzegging van de omgang. De ontzeggingsgronden zien volgens de vader op uitzonderingssituaties, waarvan in dit geval geen sprake is. Het is volgens de vader in het belang van de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarigen om contact met hem te hebben. De moeder heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard het belang in te zien van het contact tussen de vader en de minderjarigen, waardoor de moeder volgens de vader niet weigerachtig is mee te werken aan het vormgeven van dit contact. Gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad, had de rechtbank zich echter, aldus de vader, meer moeten inspannen om een contactregeling tussen de vader en de minderjarigen vast te stellen in plaats van zich neer te leggen bij de uitspraken van de minderjarigen om geen contact te willen met de vader.
5. De moeder verweert zich en stelt ter terechtzitting dat alle wettelijke weigeringsgronden voor ontzegging van de omgang van toepassing zijn. Het is, aldus de moeder, niet in het belang van de minderjarigen om contact met de vader te hebben. Volgens de moeder hebben de minderjarigen de vader inmiddels ruim twee jaar niet meer gezien en hebben partijen de afgelopen jaren veel procedures tegen elkaar gevoerd. De moeder stelt dat zij altijd open heeft gestaan voor contact tussen de vader en de minderjarigen, maar de vader heeft dit keer op keer verpest door zich (onder meer) niet aan de afspraken te houden. De minderjarigen hebben volgens de moeder uitdrukkelijk aangegeven dat zij geen contact meer willen met de vader en zich op hun school en studie willen concentreren. Het contact met de vader levert volgens de moeder teveel stress op voor de minderjarigen en de minderjarigen kunnen hiertoe, vanwege hun leeftijd, niet meer gedwongen worden. Toen de minderjarigen nog onder toezicht stonden van een gecertificeerde instelling, is in overleg met de gezinsvoogd besloten een procedure tot ontzegging van het contact tussen de vader en de minderjarigen te starten omdat de vader in het verleden tijdenlang niets van zich liet horen en dan ineens met politie op de stoep kon staan om de minderjarigen op te halen. Voorts is de zaak in eerste aanleg door de rechtbank aangehouden in afwachting van de hulpverlening door [naam] . Ook dit heeft volgens de moeder niets opgeleverd, nu de minderjarigen niet met de hulpverlening in gesprek wilden. Tot slot geeft de moeder ter zitting desgevraagd aan dat destijds in overleg met de gecertificeerde instelling is besloten de vader geen informatie omtrent de minderjarigen meer te geven. Hierdoor is de vader thans niet op de hoogte van de levens van de minderjarigen.
6. Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:253a, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Volgens het tweede lid van dit artikel, kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan, volgens artikel 1:253a, lid 2 onder a, BW een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, lid 3, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
7. Op grond van artikel 1:253a, lid 4, BW juncto artikel 1:377e BW kan een door de rechtbank vastgestelde regeling alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling inzake de verdeling van zorg- en opvoedingstaken worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
8. Ingevolge artikel 1:377a, lid 3, BW ontzegt de rechter het recht op contact slechts, indien:
a. contact ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of niet in staat moet worden geacht tot contact, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen contact met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. indien contact anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
9. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting oordeelt het hof dat sprake is van een van de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a, lid 3, BW, op basis waarvan het hof de vader een tijdelijk verbod kan opleggen contact te hebben met de minderjarigen. Hiertoe overweegt het hof dat door de vader niet is betwist dat hij in het verleden regelmatig de zorgregeling met de minderjarigen niet is nagekomen, hetgeen bij de minderjarigen tot teleurstellingen heeft geleid. Daarnaast is onbetwist gesteld dat de procedure in eerste aanleg over de beëindiging van de zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen door de moeder is gestart, op initiatief van de gecertificeerde instelling, om te voorkomen dat de vader, na lange tijd van afwezigheid, door middel van politie contact met de minderjarigen probeert af te dwingen, hetgeen niet in het belang van de minderjarigen kan worden geacht. Ook is door de vader niet weersproken dat hij de minderjarigen inmiddels ruim twee jaar niet heeft gezien. De vader verzoekt in hoger beroep te bepalen dat er een zorgregeling komt, zonder dit nader te concretiseren. Hij is, zonder bericht van verhindering aan het hof of aan zijn advocaat, niet ter terechtzitting in hoger beroep verschenen en heeft daarmee ook niet kunnen aangeven op welke wijze hij het contact met de minderjarigen zou willen herstellen. Ook de (advocaat van de) vader heeft ter terechtzitting desgevraagd het verzoek niet kunnen concretiseren. Daarnaast is het hof van oordeel dat veel gewicht toegekend moet worden aan de pertinente weigering van de minderjarigen om contact met hun vader te hebben. Gezien de leeftijd en de weerstand van de minderjarigen is het hof van oordeel dat aan de minderjarigen geen contactregeling kan worden opgelegd zonder dat de wijze waarop het contact zou moeten plaats vinden, nader door de vader is onderbouwd en geconcretiseerd. Tot slot is het hof, anders dan de vader, van oordeel dat de rechtbank zich voldoende heeft ingespannen om tot een zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen te komen. De rechtbank heeft hiertoe immers de zaak bij tussenbeschikking aangehouden in afwachting van het hulpverleningstraject bij [naam] dat partijen zouden gaan volgen om hun onderlinge communicatie te herstellen en te verbeteren en om de minderjarigen weer in contact te brengen met hun vader. Doordat de minderjarigen niet in gesprek wilden met de hulpverleners van [naam] en aangaven geen contact te willen met hun vader, is dit traject voortijdig afgebroken. De eerdere inzet van een gecertificeerde instelling door middel van een ondertoezichtstelling heeft eveneens niet tot het gewenste resultaat geleid. Nu de vader niet heeft onderbouwd welke andere middelen nog kunnen worden ingezet, ziet het hof thans, evenals de rechtbank, geen mogelijkheden meer het contact tussen de vader en de minderjarigen op gang te brengen.
10. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat contact tussen de vader en de minderjarigen op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking bekrachtigen.
11. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-van Hees, J.M. van Baardewijk en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. E.T.P. Merkx als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2017.