In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 september 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de verhuizing van minderjarigen en de wijziging van de zorgregeling na een echtscheiding. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de verhuizing van de moeder met de minderjarigen van [plaats 1] naar [plaats 2]. Hij stelde dat de verhuizing niet noodzakelijk was en dat dit negatieve gevolgen zou hebben voor de minderjarigen, zoals het verlies van hun sociale netwerk en de afstand tot hem. De moeder, verweerster in hoger beroep, verdedigde haar keuze om te verhuizen met de argumenten van een betere woonomgeving en de noodzaak om haar leven opnieuw in te richten na een gewelddadig verleden met de vader. Het hof heeft vastgesteld dat de verhuizing inmiddels een feit is en dat de minderjarigen zich goed hebben aangepast aan hun nieuwe omgeving. Het hof oordeelde dat, hoewel er geen acute noodzaak voor de verhuizing was, de belangen van de moeder en de minderjarigen zwaarder wogen dan die van de vader. De zorgregeling werd gewijzigd zodat de moeder de minderjarigen voortaan naar de vader zal brengen en weer ophalen. De bestreden beschikking werd gedeeltelijk vernietigd en bekrachtigd voor het overige.