ECLI:NL:GHDHA:2017:2933

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
200.206.557 en 200.206.558
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en financiële afwikkeling tussen partijen met betrekking tot hoofdelijke aansprakelijkheid en alimentatie

In deze zaak gaat het om de echtscheiding tussen twee partijen en de financiële afwikkeling daarvan. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin werd geoordeeld dat partijen op 15 november 2015 nog niet tot algehele overeenstemming waren gekomen over de financiële gevolgen van hun echtscheiding. De man stelt dat er op 30 november 2015 definitieve afspraken zijn gemaakt, terwijl de vrouw dit betwist. De vrouw heeft in hoger beroep een beroep gedaan op dwaling en redelijkheid en billijkheid, omdat zij stelt dat zij niet uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden ontslagen, wat haar in de weg staat om een woning te kopen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en komt tot de conclusie dat partijen op 30 november 2015 wel degelijk overeenstemming hebben bereikt over de essentialia van de financiële afwikkeling van hun echtscheiding. Het hof oordeelt dat de vrouw niet heeft gedwaald en dat de man niet tekort is geschoten in zijn mededelingsplicht. De verzoeken van de man worden deels toegewezen, en de bestreden beschikking wordt gedeeltelijk vernietigd. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 6 september 2017
Zaaknummers : 200.206.557/01 en 200.206.558/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-8469
Zaaknummer rechtbank : C/10/461463
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.R. van Wieren te 's-Hertogenbosch,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.H. Silfhout te Dordrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 2 januari 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 oktober 2016 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 9 februari 2017 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 1 februari 2017 een V-formulier van 31 januari 2017 met bijlage;
- op 4 juli 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 13 juli 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 14 juli 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
De advocaten van partijen hebben beiden ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen de op huwelijkse voorwaarden gehuwde partijen uitgesproken. Voorts is het (primaire) zelfstandige verzoek van de man afgewezen. Dit verzoek hield in:
te verklaren dat de inhoud van de in eerste aanleg bij productie 10 overgelegde twee concepten, te weten het ‘2e concept d.d. 19-01-2016 echtscheidingsconvenant tevens vaststellingsovereenkomst’ en het ‘concept d.d. 19-01-2016, aanvulling echtscheidingsconvenant tevens vaststellingsovereenkomst’, alsmede de inhoud van de in eerste aanleg bij productie 7 overgelegde ‘vaststellingsovereenkomst’ beëindiging dienstverband van de vrouw (die een onlosmakelijk geheel vormt met de gevolgen van de echtscheiding) de afspraken behelzen, die partijen hebben gemaakt als gevolg van hun (op handen zijnde) echtscheiding en - voor zover mogelijk - een (gewaarmerkt) afschrift daarvan te hechten aan de door de rechtbank te wijzen beschikking, zodat deze afspraken daarvan onderdeel uitmaken.
De rechtbank heeft de beslissing op de overige verzoeken van partijen aangehouden en de zaak voor verdere behandeling doorverwezen naar de meervoudige kamer in familiezaken van de rechtbank.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
De echtscheidingsbeschikking is volgens mededeling van de advocaat van de vrouw op 21 november 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is of partijen al dan niet algehele overeenstemming hebben bereikt over de (financiële) afwikkeling van hun echtscheiding.
2. De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het gaat om de in het lichaam van het beroepschrift aangegeven punten, en
A. alsnog te verklaren dat de inhoud van de bij productie 10 in eerste aanleg overgelegde twee concepten, te weten het ‘2e concept d.d. 19-01-2016 echtscheidingsconvenant tevens vaststellingsovereenkomst’ en het ‘concept d.d. 19-01-2016, aanvulling echtscheidingsconvenant tevens vaststellingsovereenkomst’, alsmede de inhoud van de in eerste aanleg bij productie 7 overgelegde ‘vaststellingsovereenkomst beëindiging dienstverband van de vrouw (die een onlosmakelijk geheel vormt met de gevolgen van de echtscheiding) de afspraken behelzen, die partijen hebben gemaakt als gevolg van hun (op handen zijnde) echtscheiding en - voor zover mogelijk - een (gewaarmerkt) afschrift daarvan te hechten aan de door de rechtbank
(het hof begrijpt: het hof)te wijzen beschikking, zodat deze afspraken daarvan onderdeel uitmaken;
B. de vrouw te veroordelen in de werkelijke kosten die de man heeft moeten maken vanaf de periode ingaande 8 februari 2016, zijnde de datum waarop de vrouw heeft aangegeven dat zij zich niet langer gehouden acht aan de afspraken die tussen partijen zijn gemaakt, waarbij de man zich alle rechten voorbehoudt daarover nog nadere stukken in de procedure in te brengen;
C. de vrouw te veroordelen om de door de man sedert 1 november 2016 onverschuldigde betaalde partneralimentatie (boven een bedrag van € 750,- per maand) aan de man terug te betalen, alsmede aan de man te vergoeden de door de man betaalde en met de incassering van de achterstallige alimentatie gemoeide beslag- en executiekosten;
D. te bepalen dat het de man is toegestaan om de hiervoor onder sub B en C door de vrouw te betalen bedragen in Euro’s (p.m.) met het door de man aan de vrouw te betalen bedrag van
€ 32.500,-, althans enig door de man aan de vrouw te betalen bedrag, te verrekenen, althans zodanige regeling als het hof juist acht.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de grieven van de man ongegrond te verklaren, althans af te wijzen.
4. De man is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat partijen op 15 november 2015
(het hof begrijpt: 30 november 2015)nog niet tot algehele overeenstemming omtrent de afwikkeling van de echtscheiding waren gekomen, omdat zij na die datum nog verder overleg hebben gevoerd over een aantal onderwerpen. De man voert daartoe het volgende aan:
  • partijen hebben op 30 november 2015 definitieve afspraken met elkaar gemaakt over alle financiële gevolgen van de echtscheiding. Tijdens het daaraan voorafgaande onderhandelingsproces is bij ieder aanbod voortgeborduurd op een eerder aanbod;
  • het uiteindelijke definitieve onderhandelingsresultaat is vastgelegd in de mail van de advocaat van de man van 30 november 2016
  • het geschil tussen partijen betreft uiteindelijk nog maar één onderwerp, namelijk het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw jegens de bank. De vrouw is het - na een oorspronkelijk akkoord - niet langer eens met het feit dat naast de primaire voorwaarde: ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening, er tevens - wanneer de bank daaraan niet wil meewerken - een zogenaamde inspanningsplicht van de man is om (jaarlijks) te onderzoeken of dit alsnog mogelijk is, waarbij in casu de man de vrouw vrijwaart. De man schetst het verloop van de onderhandelingen op dit punt. Uit de e-mailwisseling tussen de advocaten van partijen volgt volgens hem dat partijen algehele overeenstemming hebben bereikt over de gevolgen van de echtscheiding, waaronder het punt van het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw;
  • in randnummer 22 onder a tot en met r van het beroepschrift somt de man een groot aantal feiten en omstandigheden op waarom hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de wil en de verklaring van de vrouw met elkaar overeenstemden. Hij beroept zich er onder meer op dat de vrouw in de e-mailwisseling voorafgaande aan het bereiken van de overeenstemming nimmer heeft gerept over het willen aankopen van een woning;
  • ook indien wil en verklaring van de vrouw niet overeenstemden, is de vrouw - gezien het gerechtvaardigde vertrouwen van de man - gebonden aan de in de correspondentie tussen de advocaten vastgelegde afspraken (art. 3:35 BW);
  • subsidiair: het overleg na 30 november 2015 betrof slechts een nadere invulling van de afspraak ter zake het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De man verwijst naar de uitspraak Regiopolitie/Hovax van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2003:AF9414). Nu partijen het over de essentialia eens waren, moet een overeenkomst (op hoofdpunten) worden aangenomen. Partijen waren niet voornemens verder te onderhandelen en de man mocht uit de verklaringen en gedragingen van de vrouw er redelijkerwijs op vertrouwen dat partijen op 30 november 2015 overeenstemming hadden bereikt. De advocaat van de vrouw heeft in haar e-mail van 28 december 2015 (in reactie op het conceptconvenant) ten aanzien het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid alleen opgemerkt dat de vrouw de inspanningsverplichting van de man wenst te bekorten tot een maand na datum van ondertekening van de overeenkomst en deelt in diezelfde e-mail mee: “Het voorgaande staat er niet aan in de weg dat cliënte akkoord is met de weergave van de gemaakte afspraken (…)”;
  • bij e-mail van 8 februari 2016 laat de advocaat van de vrouw weten dat de vrouw heeft besloten de onderhandelingen af te breken omdat ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet mogelijk blijkt te zijn en dat voor de vrouw een voorwaarde was voor de overeenkomst. Volgens de man was ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zeer wel mogelijk;
  • partijen hebben overeenstemming bereikt over de gevolgen van hun echtscheiding. Dat de vrouw de overeenkomsten niet heeft ondertekend doet daaraan niet af. De vrouw is gebonden aan de tussen partijen op 30 november 2015 gemaakte afspraken.
5. De vrouw verweert zich daartegen als volgt:
  • op 30 november 2015 zijn geen definitieve afspraken tussen partijen gemaakt. Van een gave overeenkomst was geen sprake, er waren nog losse eindjes, ook op hoofdpunten;
  • leidraad waren de huwelijkse voorwaarden waarin bewust en uitdrukkelijk is opgenomen dat de vrouw bij ontbinding van het huwelijk moet worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Toen bleek dat de vrouw niet kon worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid - hetgeen bij de man reeds in een vroeg stadium van de onderhandelingen bekend was - is dit het breekpunt in de onderhandelingen geworden;
  • de man wist wel degelijk dat de vrouw een eigen woning wilde kopen. Dit is tijdens de mediation reeds aan de orde gekomen. Voorts heeft de vrouw actief onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om een huis te kopen, waarover zij de man reeds in april en in mei 2015 heeft ingelicht. De hoogte en duur van de partneralimentatie zijn in de onderhandelingen daarop afgestemd. Zonder ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan de vrouw geen eigen woning kopen. Het is een van de essentialia om tot een regeling te komen;
  • de man heeft niet voldaan aan zijn mededelingsplicht ter zake het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid;
  • de e-mail van de advocaat van de vrouw van 27 november 2015, waarin wordt meegedeeld dat de vrouw het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid in het subsidiaire geval zou willen voorzien van een schriftelijke inspanningsverplichting, is een nieuw voorstel. Uit de hierin tevens opgenomen uitnodiging aan de advocaat van de vrouw om een conceptconvenant op te stellen, kan geen aanvaarding van het voorstel van de man worden afgeleid;
  • de e-mail van de advocaat van de vrouw van 30 november 2015 is een verwijzing naar de gemaakte afspraken op hoofdlijnen en geen gave overeenkomst. Daarvoor is nodig dat ook over de uitwerking/beschrijving van de gemaakte afspraken volledige overeenstemming bestaat;
  • ook de door de man in zijn beroepschrift onder 22 a tot en met r gestelde omstandigheden kunnen niet tot de conclusie leiden dat sprake is van algehele overeenstemming;
  • ten aanzien van de subsidiaire stelling van de man: over de essentialia ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst was nog geen overeenstemming bereikt. Dat door de advocaat van de vrouw wordt verzocht om de opstelling van een conceptechtscheidingsconvenant wil nog niet zeggen dat over de inhoud daarvan overeenstemming bestaat;
  • het appelschrift is een herhaling van de standpunten van de man in eerste aanleg. Er worden geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd.

Overeenkomst

6. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 819 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter op verzoek van de echtgenoten of een van hen de getroffen onderlinge regelingen, daaronder begrepen afspraken omtrent uitkeringen tot levensonderhoud (...), geheel of gedeeltelijk in de beschikking opnemen. Het hof overweegt over de vraag of partijen regelingen hebben getroffen als volgt.
7. Het hof sluit zich aan bij door de rechtbank onder 2.5.5. tot en met 2.5.16. van de bestreden beschikking weergegeven feiten en omstandigheden. Anders dan de rechtbank, komt het hof tot de slotsom dat partijen op 30 november 2015 overeenstemming hebben bereikt over de essentialia betreffende de (financiële) afwikkeling van de gevolgen van de echtscheiding. Het hof overweegt daartoe als volgt. Bij e-mail van 30 november 2015 bevestigt de advocaat van de vrouw dat de in de voorafgaande e-mail van 30 november 2015 van de man beschreven afspraken de instemming van de vrouw hebben. Tevens deelt de advocaat van de vrouw in die mail mee dat zij een concept van het convenant graag tegemoet ziet. Eén van vorenbedoelde door de advocaat van de vrouw bevestigde afspraken houdt in dat op de man een inspanningsverplichting rust indien en voor zover ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw niet aanstonds mogelijk zou zijn. Daarnaast vermeldt de advocaat van de man in haar e-mail van 30 november 2015 aan de advocaat van de vrouw dat het door de advocaat van de man op te stellen convenant de afspraken tussen partijen niet vervangt, maar slechts de schriftelijke door partijen te ondertekenen bevestiging daarvan is. Ook dit punt is door de advocaat van de vrouw bevestigd. Het hof is van oordeel dat met dit alles, in onderlinge samenhang bezien, het ‘losse eindje’ van het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw, dat zij in hoger beroep uitdrukkelijk aan de orde stelt, al was geregeld. In artikel 17 van de huwelijkse voorwaarden is weliswaar opgenomen dat bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding de vrouw
moetworden ontslagen uit de thans lopende verplichtingen voortvloeiende uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, desnoods door verkoop van de woning. Echter, de advocaat van de vrouw heeft zelf een versoepeling van dit artikel teweeggebracht door in haar e-mail van 27 november 2015 de gemelde inspanningsverplichting van de man ter zake het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor te stellen. Zij schrijft
: “Voorts zou cliënte het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, in het subsidiaire geval, willen voorzien van een schriftelijke inspanningsverplichting, waarbij aantoonbaar is welke inspanningen ook daadwerkelijk verricht worden.”Bij e-mail van 30 november 2015 wordt deze afspraak over de door de vrouw voorgestelde inspanningsverplichting door de advocaat van de man bevestigd. Deze inspanningsverplichting van de man is ook in het concept convenant opgenomen. In dat concept is tevens de zinsnede opgenomen dat partijen zich realiseren dat, gelet op de huidige onderwaarde van de woning, van een verplichting van de man tot verkoop in redelijkheid geen sprake kan zijn. Bij e-mail van 28 december 2015 reageert de advocaat van de vrouw (onder meer) op artikel 2.8 van het haar toegezonden concept convenant ter zake de inspanningsverplichting van de man. Haar enige opmerking ter zake is dat de vrouw de aan die verplichting gekoppelde termijn van drie maanden wenst te verkorten tot een maand. Hierbij vermeldt de advocaat van de vrouw wederom dat haar opmerkingen er niet aan in de weg staan dat de vrouw akkoord is met de weergave van de gemaakte afspraken, zodat het hof ervan uitgaat dat partijen het over de essentialia nog steeds eens waren. Het hof neemt voorts in aanmerking dat man de stelling van de vrouw, dat zij nooit uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zal worden ontslagen, gemotiveerd heeft betwist en met stukken heeft onderbouwd dat hij zich inspant om zulks op zo kort mogelijke termijn te realiseren. Daarbij komt dat de vrouw zich voor haar stelling dat een ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet mogelijk zou zijn, baseert op een enkele mededeling van een medewerker van de [A] Bank. Het is het hof bekend dat banken geen ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid verlenen zolang geen stuk kan worden overgelegd waaruit de financiële verplichtingen van partijen blijken en op grond waarvan de bank haar financiële risico bij ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van een van de hoofdelijke schuldenaars kan beoordelen. Het is dan ook verklaarbaar dat de bank de vrouw nog geen ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid heeft willen verlenen. Door te stellen dat de man zich onvoldoende heeft ingespannen om de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, bevestigt de vrouw overigens naar het oordeel van het hof zelf dat partijen ter zake een overeenkomst hebben gesloten. Ten slotte blijkt uit de e-mail van 30 november 2015 van de advocaat van de vrouw dat de vrouw op vrijwillige basis de incassering door het LBIO van de partneralimentatie bij de man heeft stopgezet. Ook hieruit is naar het oordeel van het hof af te leiden dat partijen overeenstemming hadden bereikt over (financiële) afwikkeling van hun echtscheiding.
8. Naast het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid diende volgens de vrouw - die werkzaam was in de huisartsenpraktijk van de man - nog nader te worden onderhandeld over de afwikkeling van de arbeidsovereenkomst tussen [A. BV] en de vrouw. Bij e-mail van 22 december 2015 heeft de advocaat van de man separaat een concept vaststellingsovereenkomst tussen de [A. BV] en de vrouw aan de advocaat van de vrouw gezonden. Bij e-mail van 28 december 2017 deelt de advocaat van de vrouw mee dat de inhoud van die vaststellingsovereenkomst voor de vrouw akkoord is uitgezonderd (i) het ontbreken van de afrekening van de 13de maand (ii) vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen. Het hof is van oordeel dat bovenstaande geschilpunten de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling tussen partijen niet regarderen aangezien het een vordering jegens de rechtspersoon [A. BV] . betreft. Hetgeen de vrouw ter zake heeft aangevoerd kan derhalve niet afdoen aan het oordeel van het hof dat partijen algehele overeenstemming hebben bereikt over (financiële) afwikkeling van hun echtscheiding. Het hiervoor overwogene brengt voorts mee dat de verzoeken van de man onder A. van zijn petitum, voor zover deze zien op het ‘concept d.d. 19-01-2016 aanvulling echtscheidingsconvenant tevens vaststellingsovereenkomst’ en de ‘vaststellingsovereenkomst beëindiging dienstverband van de vrouw’ moeten worden afgewezen. Deze verzoeken zien immers beide op de arbeidsrelatie tussen [A. BV] . en de vrouw en niet op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden bekrachtigd.

Dwaling

9. De vrouw handhaaft in hoger beroep haar beroep op dwaling ingeval geoordeeld wordt dat sprake is van een overeenkomst. Als de vrouw had geweten dat zij niet zou worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en derhalve geen woning kon kopen, had zij vastgehouden aan een hogere partneralimentatie en verevening van de pensioenrechten en had zij een hoger bedrag willen ontvangen in het kader van de verrekening. De man had haar moeten inlichten dat zij niet kon worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, aldus de vrouw.
10. De man heeft gemotiveerd betwist dat de vrouw achteraf heeft gedwaald omtrent een belangrijk onderdeel van de overeenkomst. Volgens de man is aan geen van de vereisten van artikel 6:228 lid 1 sub b BW voldaan.
11. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet gedwaald ten aanzien van haar ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Het staat geenszins vast dat - zoals de vrouw stelt - zij nooit zal worden ontslagen uit die aansprakelijkheid. Daarnaast was de vrouw ervan op de hoogte dat een risico bestond dat de bank haar geen ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou willen verlenen. Immers, zoals reeds is overwogen, is het op haar eigen initiatief geweest, daarbij bijgestaan door een advocaat, dat aan de afspraken van partijen ter zake een inspanningsverplichting voor de man is toegevoegd. Dit geeft impliciet aan dat de vrouw er toen al rekening mee hield dat zij mogelijk niet uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou worden ontslagen. Dat de vrouw hierdoor geen woning zou kunnen kopen, dient naar het oordeel van het hof niet voor rekening en risico van de man te komen.

Redelijkheid en billijkheid

12. De vrouw handhaaft haar standpunt dat van haar - gelet op de redelijkheid en billijkheid die geldt in de verhouding tussen de ex-echtgenoten - niet kan worden verwacht dat, indien wordt aangenomen dat sprake is van een overeenkomst, deze ongewijzigd in stand blijft. De huidige situatie is voor haar uitzichtloos. Omdat zij geen woning kan kopen en geen geld heeft voor het huren van een woning in de particuliere sector, waarop zij is aangewezen, woont zij in bij haar dochter van 24 en haar vriend, terwijl de man zijn oude leventje in de voormalige echtelijke woning heeft voortgezet. De man dient een hogere partneralimentatie te voldoen zodat de vrouw een woning in de particuliere sector kan huren, dan wel dient de voormalige echtelijke woning te worden verkocht.
13. De man stelt zich op het standpunt dat ook het beroep van de vrouw op de redelijkheid en billijkheid kan niet slagen.
14. Het hof overweegt dat artikel 6:258 BW waarop de vrouw zich kennelijk beroept, alleen geldt voor onvoorziene omstandigheden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, hebben partijen door ter zake een inspanningsverplichting van de man overeen te komen, wel degelijk voorzien in de mogelijkheid dat de bank de vrouw geen ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou verlenen. Het beroep van de vrouw op de redelijkheid en billijkheid faalt derhalve.

Aanvullend verzoek van de man

15. Nu het hof heeft geoordeeld dat partijen algehele overeenstemming hebben bereikt over (financiële) afwikkeling van hun echtscheiding, komt het hof toe aan het voorwaardelijk aanvullend verzoek van de man.
16. De man stelt dat de vrouw beslag heeft laten leggen op onder andere de bankrekening en het salaris van de man teneinde de in de voorlopige voorzieningen bepaalde partneralimentatie te innen. De vrouw maakt hiermee misbruik van recht, nu partijen op 30 november 2015 overeenstemming hadden bereikt. Zij dient de te veel betaalde alimentatie en de kosten van beslag en executie door middel van verrekening aan de man terug te betalen, aldus de man.
17. Volgens de vrouw heeft zij beslag gelegd omdat de man niet betaalde. Zij wenst geen verrekening. Hooguit kan verrekend worden met toekomstige alimentatietermijnen en in dat geval in termijnen. De vrouw heeft het bedrag van € 32.500,- dat haar toekomt vanwege de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden nodig om te kunnen investeren in een woning of anderszins aan te wenden. Verrekening is oneerlijk omdat de man de partneralimentatie fiscaal kan aftrekken, zodat hij netto slechts ongeveer de helft betaalt. Ten slotte stelt de vrouw dat, gelet op het consumptieve karakter van de partneralimentatie, geen terugbetaling van haar kan worden verlangd.
18. Het hof overweegt dat de door de man gewenste terugbetaling van de te veel betaalde partneralimentatie ingevolge de beschikking voorlopige voorzieningen en de kosten van beslag en executie een executiegeschil betreft, waartoe de onderhavige procedure bij het hof zich niet leent. Het hof zal het desbetreffende verzoek van de man derhalve afwijzen.

Proceskosten

19. De man verzoekt een proceskostenveroordeling van de vrouw in de werkelijke advocaatkosten vanaf 8 februari 2016 omdat deze kosten door haar toedoen zijn ontstaan nu zij niet wenst mee te werken aan de uitvoering van de tussen partijen op 30 november 2015 getroffen algehele regeling. De man verwijst naar jurisprudentie en artikelen in tijdschriften waaruit blijkt dat kostencompensatie in een geval als het onderhavige geen regel is. Daarnaast verzoekt de man de proceskosten te mogen verrekenen aangezien de vrouw deze waarschijnlijk niet zal kunnen voldoen.
20. De vrouw wijst erop dat de rechtbank de beslissing aangaande de proceskosten heeft aangehouden. De grief van de man treft daarom geen doel. De vrouw weerspreekt dat bij haar sprake zou zijn van een onredelijke proceshouding, zoals de man stelt.
21. Het hof overweegt als volgt. Uit randnummer 8 van het beroepschrift blijkt dat de man de rechtbank heeft verzocht de zaak aan te houden totdat op het onderhavige hoger beroep is beslist. Naar het oordeel van het hof liggen de proceskosten van de procedure in eerste aanleg derhalve niet aan het hof voor, zodat het hof alleen zal beslissen omtrent de proceskosten van het hoger beroep. Het hof is van oordeel dat het de vrouw vrijstaat te procederen en zich in hoger beroep te verweren. De rechtbank heeft haar ook in het gelijk gesteld. Het hof ziet daarom geen reden voor de door de man verzochte proceskostenveroordeling/schadevergoeding. Gelet op de familierechtelijke aard van de zaak zal het hof de proceskosten in hoger beroep tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het andersluidende verzoek van de man zal worden afgewezen.
22. Dit alles leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking deels moet worden vernietigd. Het verzoek van de man onder A van zijn petitum zal voor zover dit ziet op de inhoud van het
‘2e concept d.d. 19-01-2016 echtscheidingsconvenant tevens vaststellingsovereenkomst’ alsnog worden toegewezen. In dit concept heeft de advocaat van de man de door de advocaat van de vrouw naar aanleiding van het eerste concept van 21 december 2015 voorgestelde wijzigingen verwerkt en zijdens de vrouw is nadien tegen deze verwerkte wijzigingen op zich geen bezwaar meer gemaakt. Aangezien voormeld concept niet door de vrouw is ondertekend, ziet het hof geen aanleiding dit aan de onderhavige beschikking te hechten. Het daartoe strekkende verzoek van de advocaat van de man zal derhalve worden afgewezen.
23. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt vast dat de inhoud van het bij productie 10 in eerste aanleg overgelegde concept, te weten het ‘2e concept d.d. 19-01-2016 echtscheidingsconvenant tevens vaststellingsovereenkomst’, de afspraken behelst, die partijen hebben gemaakt als gevolg van hun (op handen zijnde) echtscheiding;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H.N. Stollenwerck, E.A. Mink en A.S. Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2017.