ECLI:NL:GHDHA:2017:2925

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
16 oktober 2017
Zaaknummer
2200563616
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot winkeldiefstal met geweld in vereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Mongolië en thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder vrijgesproken van een ten laste gelegd feit, maar werd wel veroordeeld voor een poging tot winkeldiefstal met geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 augustus 2016 in Rozenburg, waar de verdachte samen met een medeverdachte een grote hoeveelheid winkelgoederen van Kruidvat in een winkelmandje had gestopt en deze vervolgens aan het zicht onttrok. De verdachte werd betrapt door winkelpersoneel en gebruikte geweld om te ontsnappen. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen verworpen en oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een strafbare poging tot diefstal en medeplegen. Het hof achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan de poging tot diefstal in vereniging, gevolgd door geweld tegen personen, en legde een gevangenisstraf van één maand op, met aftrek van voorarrest. De uitspraak benadrukt de ernst van winkeldiefstal, vooral wanneer deze gepaard gaat met geweld, en de impact daarvan op winkelpersoneel en klanten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005636-16
Parketnummer: 10-163283-16
Datum uitspraak: 27 september 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 1 december 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Mongolië) op [geboortedag] 1973,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 13 september 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van voorarrest. Voorts is in eerst aanleg een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is blijkens de akte rechtsmiddel beperkt ingesteld en alleen gericht tegen het vonnis voor zover het betreft het onder 2 ten laste gelegde feit. Derhalve is de op het tenlastegelegde onder 1 betrekking hebbende vordering benadeelde partij in hoger beroep niet aan de orde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
2:
hij op of omstreeks 5 augustus 2016 te Rozenburg, gemeente Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen geheel of ten dele toebehorende aan Kruidvat (Rozenburg), gevestigd op/aan het Raadhuisplein 7-9, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
een grote hoeveelheid winkelgoederen in een (winkel)mand(je) gelegd/gestopt en/of (vervolgens) die winkelgoederen afgedekt, althans aan het zicht onttrokken doordat hij die goederen heeft bedekt met een sjaal en/of een doek, en/of (vervolgens) zich met het/de (winkel)mand(je) begeven in de richting van de uitgang van voornoemde Kruidvat,
terwijl verdachte(n) voornoemde winkelgoederen niet ter betaling heeft aangeboden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke voorgenomen diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond uit het,
- zich losrukken en/of los trachten te rukken uit de greep van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- duwen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] .
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweren
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte primair aangevoerd dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van een strafbare poging tot diefstal. Daaruit vloeit naar het inzicht van de verdediging voort, dat er derhalve ook geen sprake kan zijn van medeplegen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, indien het hof oordeelt dat er wel sprake is van een poging tot diefstal, er geen sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte. Voorts heeft de raadsman het verweer gevoerd dat, indien het hof oordeelt dat er sprake is van een poging tot diefstal in vereniging, de medeverdachte vrijwillig is teruggetreden.
Het hof overweegt met betrekking tot het verweer dat er geen sprake is van een poging tot diefstal als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de medeverdachte een ongebruikelijke hoeveelheid cosmetica met een waarde van ongeveer €600,- onder een sjaal in haar winkelmandje legde. Op het moment dat zij via een spiegel in de winkel door een winkelmedewerkster werd opgemerkt, liet zij het winkelmandje achter in de winkel en liep zij de winkel uit.
De uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen laat naar het oordeel van het hof geen andere conclusie toe dan dat deze gedragingen waren gericht op de wederrechtelijke toe-eigening van deze cosmetica en daarmee op de voltooiing van de tenlastegelegde winkeldiefstal. Dat de sjaal uit dezelfde winkel afkomstig zou zijn geweest, zoals de verdediging heeft geopperd, doet daaraan niet af, nu de gedragingen van de medeverdachte in onderling verband en samenhang beschouwd ook in dat geval niet verenigbaar zijn met het voornemen om de cosmetica aan te kopen.
Het hof verwerpt derhalve dit verweer.
Het hof overweegt met betrekking tot het verweer dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van medeplegen als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich, terwijl de medeverdachte het winkelmandje met een ongebruikelijke hoeveelheid cosmetica vulde, tussen de medeverdachte en de camera heeft gepositioneerd met zijn rug naar de camera, waardoor hij het handelen van de medeverdachte voor de camera heeft afgeschermd, en voorts steeds dichtbij de medeverdachte heeft gestaan en voortdurend oplettend om zich heen heeft gekeken.
De uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen, waarbij de verdachte goed moet hebben kunnen zien waarmee de medeverdachte bezig was, wijzen naar het oordeel van het hof op een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, gericht op voltooiing van de winkeldiefstal. Aldus is naar het oordeel van het hof sprake van een bijdrage van de verdachte aan het plegen van dit delict van zodanig gewicht dat de verdachte aldus als medepleger heeft deelgenomen aan de tenlastegelegde poging tot winkeldiefstal.
Het hof verwerpt op die grond ook dit verweer.
Mede gelet op het hiervoor overwogene acht het hof wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op 5 augustus 2016 te Rozenburg, gemeente Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen toebehorende aan Kruidvat (Rozenburg), gevestigd aan het Raadhuisplein 7-9,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededadereen grote hoeveelheid winkelgoederen in een winkelmandje gelegd en vervolgens die winkelgoederen aan het zicht onttrokken doordat hij die goederen heeft bedekt met een sjaal en/of een doek, en vervolgens zich met het winkelmandje begeven in de richting van de uitgang van voornoemde Kruidvat,
terwijl verdachte(n) voornoemde winkelgoederen niet ter betaling heeft aangeboden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke voorgenomen diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld bestond uit het,
- zich losrukken en/of los trachten te rukken uit de greep van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en
- duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het feit
Met inachtneming van het hiervoor met betrekking tot de bewezenverklaring overwogene overweegt het hof omtrent het verweer dat er sprake is geweest van vrijwillige terugtred door de medeverdachte als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de medeverdachte zich van het winkelmandje heeft ontdaan op het moment dat zij via een spiegel door een winkelmedewerkster werd opgemerkt en dat zij, de medeverdachte, direct nadien de winkel is uitgelopen. Nu dit erop wijst dat de medeverdachte zich betrapt voelde, is niet aannemelijk geworden dat de medeverdachte ten gevolge van een van haar wil afhankelijke omstandigheid is teruggetreden van de voorgenomen winkeldiefstal. Derhalve kan in het midden blijven of zich hier een bijzonder geval voordeed, waarin de omstandigheid van de wil van de dader afhankelijk ook ten aanzien van de verdachte in deze zaak (medeverdachte van de dader) in aanmerking komt.
Het hof verwerpt het verweer en acht het ten laste gelegde feit strafbaar.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal in vereniging, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot winkeldiefstal met geweld. Zijn mededader werd door een winkelmedewerkster herkend en liep vervolgens de winkel uit. Daarna had de verdachte ook het plan opgevat de winkel te verlaten, maar hij werd bij de kassa tegengehouden door winkelpersoneel, waarna de verdachte geweld jegens hen gebruikte. Winkeldiefstallen zijn vervelende feiten, die, naast financiële schade, ook overlast en ergernis met zich meebrengen. Wanneer een winkeldiefstal of poging daartoe bovendien gepaard gaat met geweld, zoals bij het onderhavige feit, wordt nog eens een grens overschreden. Dergelijke feiten zijn voor het betrokken winkelpersoneel en het winkelend publiek dat er getuige van is, verontrustend en beangstigend. Dat het geweld in het onderhavige geval beperkt bleef tot duwen en trekken maakt dat niet anders.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 augustus 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit en ook voor andersoortige feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 september 2017.
mr. A.J.M. Kaptein is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.