1.5De aanspraken van [VOF] op Bever uit hoofde van voormelde facturen (totaal € 8.957,31) zijn op 18 augustus 2014 aan [Architectenburo] gecedeerd.
2. In eerste aanleg heeft [Architectenburo] gevorderd Bever te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 8.750,50 met wettelijke rente en proceskosten.
Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Hoofdsom € 8.957,31
Rente € 1.754,40
Buitengerechtelijke kosten € 1.343,60
Betaald € 3.304,81
Resteert € 8.750,50
3. Bij vonnis van 20 oktober 2014 is Bever veroordeeld tot betaling aan [Architectenburo] van een bedrag van € 8.289,02. De kantonrechter heeft daarbij de buitengerechtelijke kosten begroot op € 882,12.
4. In hoger beroep heeft Bever gevorderd het vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van [Architectenburo] af te wijzen, met veroordeling van [Architectenburo] in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met rente.
5. De eerste grief betreft de feitenvaststelling. Voor zover relevant heeft het hof de feiten opnieuw vastgesteld. Tot vernietiging van het bestreden vonnis kan dit niet leiden.
6. In de tweede grief wordt aangevoerd dat [VOF] tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen nu er geen omgevingsvergunning voor verdieping van de parkeergarage is verleend.
7. Het hof overweegt dat het enkele beroep op wanprestatie niet kan leiden tot ontslag van betalingsverplichtingen, terwijl ontbinding van de overeenkomst niet is gevorderd Voor zover Bever met deze grief wederom een beroep heeft willen doen op het opschortingsverweer zoals zij dat in eerste aanleg heeft gevoerd, geldt dat dat verweer niet duidelijk maakt(e) of werd opgeschort met het oog op nakoming, ontbinding, verrekening dan wel anderszins, zodat ook om deze reden het verweer faalt. Tot slot heeft Bever haar stelling dat [VOF] wanprestatie heeft gepleegd onvoldoende gespecificeerd. [VOF] had zich niet verbonden tot het leveren van een omgevingsvergunning, slechts tot het doen van een aanvraag daarvoor. De vergunning is geweigerd omdat de vergunning voor de hoofdbebouwing intussen – na aanvraag van de omgevingsvergunning voor de verdieping van de parkeergarage – was ingetrokken. Haar stelling dat [VOF] haar zorgplicht jegens Bever heeft geschonden omdat zij wist dat dit te gebeuren stond, of dit had moeten voorzien, heeft Bever, met slechts haar verwijzing naar “contacten [van [Architectenburo] ] met de gemeente Noordwijk”, onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat ook op deze grond het verweer faalt.
8. De derde grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat Bever zich niet op verrekening of opschorting kan beroepen althans op een nader gemaakte afspraak omdat sprake is van een
fixed fee. Bever heeft in dat verband aangevoerd dat afgesproken is dat de wel gefactureerde kosten (circa € 15.000,-) waartegenover geen werkzaamheden staan zouden worden verrekend met vervolgwerkzaamheden. Volgens grief IV is de kantonrechter ten onrechte voorbij gegaan aan het bewijsaanbod van Bever. Grief V voert aan dat vast staat dat niet gebouwd is, bijgevolg kan er geen sprake zijn van werkzaamheden “tijdens de bouw”. De werkzaamheden onder de gedachtestreepjes 3 tot en met 9 kunnen niet uitgevoerd zijn door [VOF] . Alsdan kan Bever € 15.000,- in verrekening brengen en is de vordering van [Architectenburo] niet toewijsbaar
9. Bever heeft aangevoerd dat hij niet gehouden is tot betaling omdat met [VOF] afspraken zijn gemaakt dat zij vervolgwerkzaamheden zou verrichten voor het te veel betaalde bedrag in 2008 (waarvoor geen werkzaamheden zijn verricht). Bever heeft daartoe verwezen naar een brief van 12 juni 2012 (productie 8 bij brief van 1 september 2014). [Architectenburo] heeft betwist dat sprake is van te veel betaalde werkzaamheden omdat een
fixed feewas afgesproken. Ook heeft [Architectenburo] weersproken dat er afspraken zijn gemaakt waarbij
dezewerkzaamheden zouden worden verrekend. Volgens [Architectenburo] hield de afspraak, zoals verwoord in de mail van 5 februari 2014 (productie 14 bij dagvaarding), in dat van de uitvoeringswerkzaamheden, die vijf en een halve maand hebben geduurd, vier maanden in rekening zouden worden gebracht, welk bedrag
(€ 21.642,91) ook door Bever is betaald (productie 6 bij brief van Bever van 1 september 2014). Voorts heeft [Architectenburo] er op gewezen dat in april 2014 nog een betaling ter zake het project Esplanade door Bever is gedaan.
Het had op de weg van Bever gelegen om tegenover deze gemotiveerde betwisting van [Architectenburo] (mede in het licht van de overwegingen van de kantonrechter in r.o. 4.5, midden en slot) haar stellingen nader te onderbouwen. De brief van 12 juni 2012 is daartoe onvoldoende omdat hieruit geenszins volgt dat en welke (andere) afspraken zijn gemaakt met [VOF] . Nu ook in hoger beroep een voldoende onderbouwing van de stellingen van Bever ontbreekt, komt het hof aan bewijslevering niet toe. De grieven III tot en met V zijn derhalve tevergeefs voorgesteld. Grief VII steunt op de overige grieven en deelt het lot daarvan.
10. Grief VI is gericht tegen berekening van de buitengerechtelijke kosten. Deze grief slaagt. Volgens de berekening op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten moeten de buitengerechtelijke kosten worden vastgesteld op € 822,87. Het hof zal het bestreden vonnis op dat punt vernietigen en, opnieuw rechtdoende Bever veroordelen tot betaling van een bedrag van € 8.229,77, te vermeerderen met rente. Voor zover in de grief tevens wordt geklaagd dat het oordeel van de kantonrechter geen blijk geeft van de dubbele redelijkheidstoets, faalt de grief. Voldoende is gebleken van buiten rechte verrichte werkzaamheden die redelijkerwijs noodzakelijk waren. Bovendien is het hof met de kantonrechter van oordeel dat een bedrag overeenkomend met voornoemd Besluit redelijk is te achten.
11. Bever zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.