ECLI:NL:GHDHA:2017:2856

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
200.164.374/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding en rekening en verantwoording door afgetreden voorzitter van Stichting KSD

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Stichting KSD, waarbij de appellant vorderingen tot schadevergoeding en rekening en verantwoording heeft ingesteld. De appellant, die van 1997 tot 2010 voorzitter was van KSD, heeft in hoger beroep de bestreden vonnissen van de rechtbank Den Haag aangevochten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant niet in het bewijs was geslaagd dat hij de administratie van KSD had overgedragen, en dat hij verantwoordelijk was voor het verdwijnen van de administratie. KSD vorderde betaling van een bedrag van € 47.273,14, dat zij stelt te hebben verloren door onbevoegd handelen van de appellant. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant alle financiële handelingen uitvoerde en dat hij geen verantwoording heeft afgelegd aan het bestuur. Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen en de vorderingen van KSD gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de appellant heeft veroordeeld tot betaling van € 32.707,70, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tegen de overige bestuursleden van KSD, omdat zij geen partij waren in deze procedure. De uitspraak is gedaan op 17 oktober 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.164.374/01
Zaaknummer rechtbank : C09/444417/HA ZA 13-653
arrest van 17 oktober 2017
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. M.D. Winter te Den Haag,
tegen
Stichting [KSD],
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: KSD,
advocaat: mr. A.J.F. Gonesh te Den Haag.
Het verloop van het geding
1.1 Bij exploot van 30 januari 2015 is [appellant] in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnissen van 7 augustus 2013, 17 september 2014 en 28 januari 2015. Bij memorie van grieven heeft [appellant] tien grieven tegen de vonnissen van 17 september 2014 en 28 januari 2015 aangevoerd en toegelicht, alsmede producties overgelegd.
1.2 Bij memorie van antwoord heeft KSD de grieven bestreden en onder aanvoering van vijf grieven incidenteel appel ingesteld tegen het vonnis van 28 januari 2015.
1.3 Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft [appellant] de grieven van KSD bestreden.
1.4 Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Inleiding op het hoger beroep

2.1
De rechtbank heeft in het vonnis van 17 september 2014 een aantal feiten vastgesteld. Met
grief 1 in principaal appelklaagt [appellant] over de vaststelling van de rechtbank dat [appellant] geen jaarrekeningen aan de overige bestuursleden toestuurde. Voor het overige zijn er geen grieven tegen de feitenvaststelling gericht, zodat het hof in zoverre daarvan zal uitgaan.
2.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) KSD is een stichting die zich blijkens artikel 2 van de statuten ten doel stelt:
“2.1 (…) Herwaarderen van de ‘Sanatan Dharm’ volgens de oorspronkelijke betekenis zoals verwoord in de Smritis en de Srutis.
2.2
Het propageren van de karmavadische leer en versterken van de samenwerkingsverbanden met karmavadische organisaties.
2.3
Het creëren van mogelijkheden voor hindoestanen in Nederland om te komen tot beleving - en manifestatie van sociaal culturele, religieuze, recreatieve en maatschappelijke eigenheden ter bevordering van een evenwichtige ontplooiing, waaronder het stimuleren van radio- en televisie uitzendingen benevens publikaties.
2.4
Het verlenen van advies aan ambtelijke instanties, algemene organisaties en instellingen waarop hindoestanen een beroep doen.
2.5
Het opgang brengen van emancipatieprocessen bij de hindoestaanse gemeenschap.”
  • ii) [appellant] is in 1995 toegetreden tot het bestuur van KSD. Vanaf 1997 was hij voorzitter. [appellant] beschikte (in ieder geval in 2009/2010) over drie of vier bankpasjes van de rekeningen van KSD; alle financiële handelingen verliepen uitsluitend via hem.
  • iii) Begin 2010 bestond het bestuur van KSD uit [appellant] (voorzitter), [naam 1] (secretaris), [naam 2] (penningmeester) en [naam 3] (lid).
  • iv) Bij brief van 14 maart 2010 heeft [naam 1] de overige leden van het bestuur uitgenodigd voor een bestuursvergadering op 30 maart 2010 op het kantoor van KSD. Op de agenda stond onder meer: “Financiële verantwoording 2005-2009”. De brief vermeldde voorts het volgende:
“Ik verzoek de heer [appellant] , die in deze periode als solist in naam van de KSD heeft geopereerd, om de rest van het bestuur de volgende stukken binnen 2 weken na heden te doen toekomen.
1. Een financieel verslag over de periode 2005-2009:

Een overzicht van de projecten + bestedingen die door gemeente Den Haag zijn gesubsidieerd;

Een overzicht van de projecten + bestedingen (KSD + KHOS) die door het Sewa-netwerk en of andere organisaties zijn gesubsidieerd;

Rapportage 3%-bijdrage van leerkrachten VAHON + bestedingen.
Aangezien je tot nu toe geweigerd heb[t] in overleg te treden met het bestuur van de KSD, is deze oproep een laatste poging om alsnog openheid van zaken te geven.”
  • v) Op 24 maart 2010 heeft [appellant] zijn medebestuursleden laten uitschrijven uit het handelsregister en heeft hij in hun plaats anderen als bestuursleden van KSD laten inschrijven. Voorts heeft [appellant] de sloten van het kantoor van KSD laten vervangen.
  • vi) Omdat [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] op 30 maart 2010 geen toegang meer bleken te hebben tot het kantoor van KSD, hebben zij de aangekondigde bestuursvergadering elders gehouden. Op die vergadering – waarop [appellant] niet aanwezig was – is onder meer besloten [appellant] per direct te ontslaan als voorzitter.
  • vii) [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] hebben vervolgens in kort geding gevorderd dat [appellant] de wijzigingen in het handelsregister die hij op 24 maart 2010 had laten aanbrengen, ongedaan zou maken. Tevens hebben zij afgifte van de nieuwe sleutels van het kantoor van KSD gevorderd. Bij vonnis van 8 juni 2010 heeft de voorzieningenrechter deze vorderingen toegewezen.
  • viii) Op 10 juni 2010 heeft [appellant] de sleutels van het kantoor aan [naam 2] laten overhandigen.
  • ix) Bij brief van 11 juni 2010 heeft [naam 3] namens KSD onder meer het volgende aan [appellant] geschreven:
“Teneinde decharge te kunnen verlenen aan u, zien wij ook de overdracht van de administratie tegemoet. Wij moeten onder uw aandacht brengen dat tot de overdracht van alle financiële stukken en administratie de aansprakelijkheid voor alle handelingen die u heeft verricht in naam van de KSD bij u ligt. U krijgt een week de tijd om de administratie van KSD te overhandigen aan de secretaris en de penningmeester. Zo lang u geen decharge is verleend, blijft u persoonlijk aansprakelijk voor de eventuele lasten die rusten op de stichting. Derhalve kan het huidige bestuur niet aangesproken worden voor een eventueel financieel wanbeleid en/of wanbeheer.
Ik verzoek u om alle financiële stukken zoals contracten, lopende afspraken, programma’s, projecten en verantwoordingen vanaf 2003 tot en met heden op uiterlijk maandag 21 juni 2010 over te dragen (…).”
  • x) [appellant] heeft niet aan het bovenstaande verzoek voldaan.
  • xi) Bij brieven van 27 september 2010 en 28 oktober 2010 heeft KSD [appellant] verzocht (bewijs)stukken over te leggen ter onderbouwing van een aantal mutaties (afboekingen) op de bankrekeningen van KSD. [appellant] heeft aan dat verzoek niet voldaan.
2.3
In deze procedure heeft KSD betaling van [appellant] gevorderd van een bedrag van € 47.273,14, te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke incassokosten. KSD stelt dat zij schade heeft geleden doordat [appellant] onbevoegdelijk en zonder medeweten van de overige bestuursleden kasopnames, betalingen en overboekingen van de bankrekeningen van KSD heeft gedaan. Dat [appellant] deze opnames, betalingen en overboekingen heeft gedaan, is KSD gebleken nadat zij de bankafschriften van de bankrekeningen van KSD bij de bank had opgevraagd; de (financiële) administratie was niet meer aanwezig op het kantoor van KSD. Volgens KSD lagen er geen bestuursbesluiten aan de betalingen ten grondslag en was [appellant] op grond van de statuten niet bevoegd KSD alleen te vertegenwoordigen. [appellant] heeft verzuimd aan het eind van zijn bestuurslidmaatschap rekening en verantwoording af te leggen.
2.4
KSD heeft het bedrag van € 47.273,14 als volgt gespecificeerd:
 een bedrag van € 21.200,- aan kasopnames die [appellant] in 2009 heeft gedaan;
 een bedrag van € 6.545,14 dat [appellant] in 2009/2010 aan de heer [naam 4] heeft overgemaakt;
 een bedrag van € 2.000,- dat [appellant] in 2010 aan zichzelf heeft overgemaakt uit hoofde van de aflossing van een lening;
 een bedrag van € 2.000,- dat [appellant] in 2010 aan zijn echtgenote [naam 5] heeft overgemaakt uit hoofde van de aflossing van een lening;
 een bedrag van € 2.000,- dat [appellant] in 2010 aan [naam 6] heeft overgemaakt uit hoofde van de aflossing van een lening;
 een betaling van € 1.600,- die [appellant] in 2010 aan [naam 7] heeft gedaan;
 een betaling van € 500,- die [appellant] in 2010 aan [naam 8] heeft gedaan;
 een betaling van € 11.428,- die [appellant] in 2010 aan [naam 9] heeft gedaan.
2.5
[appellant] heeft de vorderingen weersproken. Hij stelt dat hij alle (financiële) beslissingen steeds met zijn medebestuursleden heeft besproken. De boekhouder, de heer [naam 10] , stelde jaarrekeningen op en deze werden ook steeds binnen het bestuur besproken. Volgens [appellant] heeft hij wel degelijk rekening en verantwoording afgelegd. De administratie van KSD bevond zich ten tijde van de sleuteloverdracht, op 10 juni 2010, in het kantoor van KSD. Uit die administratie volgt dat aan alle omstreden kasopnames en betalingen bestuursbesluiten ten grondslag liggen, aldus [appellant] . [appellant] heeft daarnaast – in reconventie – betaling van € 716,- gevorderd, zijnde het restant van een bedrag dat hij aan KSD heeft uitgeleend.
2.6
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 2014 overwogen dat [appellant] stelt dat hij de administratie aan het bestuur van KSD heeft overgedragen en dat KSD deze stelling heeft betwist. Zij heeft [appellant] toegelaten deze stelling te bewijzen.
2.7
Bij eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] niet in het bewijs is geslaagd en dat moet worden aangenomen dat hij zelf verantwoordelijk is voor het verdwijnen van de administratie die op het kantoor van KSD aanwezig is geweest. De rechtbank heeft daarop de vorderingen ter zake van de kasopnames (€ 21.200,-) en de drie leningen (€ 6.000,-) toegewezen en de vorderingen ter zake van de betalingen aan [naam 4] (€ 6.545,14) [naam 7] (€ 1.607,70), [naam 8] (€ 500,-) en [naam 9] (€ 11.428,-) afgewezen.

3.De beoordeling van het hoger beroep

3.1
In hoger beroep heeft [appellant] geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden vonnissen, tot afwijzing van de vorderingen van KSD en tot toewijzing van zijn reconventionele vordering. Voorts heeft [appellant] zijn eis vermeerderd in die zin dat hij in hoger beroep ook een verklaring voor recht vordert dat de bestuursleden van KSD onrechtmatig hebben gehandeld jegens KSD en/of [appellant] , dan wel toerekenbaar tekort zijn geschoten bij de uitoefening van hun bestuurstaken in de periode 2009 tot 2010.
3.2
KSD heeft geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van het principaal appel. In incidenteel appel heeft zij geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen gedeeltelijk zal vernietigen. Onder vermeerdering van eis heeft KSD gevorderd dat het hof [appellant] zal veroordelen tot betaling van € 52.247,90 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2011.
3.3
Wat betreft de eisvermeerdering van [appellant] overweegt het hof als volgt. [appellant] heeft in hoger beroep een verklaring voor recht gevorderd jegens de bestuursleden [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Deze bestuursleden zijn echter geen partij in de onderhavige procedure. [appellant] zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering.
3.4
Ter zake van de eisvermeerdering van KSD geldt dat [appellant] hiertegen bezwaar heeft gemaakt. Volgens [appellant] is hij in zijn verweer geschaad omdat KSD niet duidelijk maakt waarom zij in hoger beroep een hoger bedrag heeft gevorderd dan in eerste aanleg. Het hof verwerpt dit verweer. Het stond KSD vrij haar vordering te vermeerderen en zij heeft ook gespecificeerd waaruit de eisvermeerdering bestaat. Hetgeen [appellant] aanvoert is onvoldoende om te concluderen dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad.
Het principaal appel
3.5
Tegen het bestreden tussenvonnis van 7 augustus 2013 zijn geen grieven gericht. [appellant] zal in zijn beroep tegen dat vonnis niet-ontvankelijk worden verklaard. In het hiernavolgende zal met tussenvonnis worden bedoeld het tussenvonnis van 17 september 2014.
3.6
Met
grief 2 in principaal appelklaagt [appellant] over de bewijslastverdeling zoals neergelegd in het tussenvonnis. Volgens [appellant] rust op KSD het bewijs van haar stelling dat de administratie niet aan haar is overgedragen.
3.7
Het hof stelt voorop dat (in ieder geval in 2009 en 2010) alle financiële handelingen uitsluitend via [appellant] verliepen. Op hem rustte dan ook de verplichting om aan het eind van zijn bestuursperiode hierover rekening en verantwoording af te leggen. Uit de vaststaande feiten volgt dat er aan het eind van zijn bestuursperiode geen moment is geweest waarop [appellant] financiële verantwoording heeft afgelegd over de jaren 2009 en 2010. KSD heeft betwist dat [appellant] op een eerder moment verantwoording heeft afgelegd voor de (financiële) gang van zaken over de periode 2009-2010. [appellant] stelt dat hij de overige bestuursleden wel op de hoogte hield en dat hij aan het eind van zijn bestuursperiode de administratie heeft achtergelaten op het kantoor van KSD, maar KSD heeft deze stelling gemotiveerd betwist en heeft aangevoerd dat de overige bestuursleden nu juist al geruime tijd trachtten meer grip op het handelen van [appellant] als voorzitter van KSD te krijgen; [appellant] weigerde echter een toelichting te geven, aldus KSD. Gezien het feit dat op [appellant] de verplichting rustte om rekening en verantwoording af te leggen, het feit dat het kantoor in de periode maart – juni 2010 niet toegankelijk is geweest voor het bestuur van KSD, met uitzondering van [appellant] , en het feit dat KSD kort na de ontvangst van de nieuwe sleutels [appellant] heeft medegedeeld dat de administratie zich niet langer op kantoor bevond, is het hof – met de rechtbank – van oordeel dat op [appellant] de bewijslast rust dat hij de administratie aan het bestuur heeft overgedragen.
3.8
[appellant] heeft opgeworpen dat [naam 2] – ten tijde van de sleuteloverdracht – een verklaring heeft ondertekend waarin staat:
“Ondergetekende, [naam 2] , verklaart hierbij heden 10-6-2010, de sleutels van Newtonstraat 25-27 te hebben ontvangen van Dhr. [appellant] .
Alle andere stukken liggen op kantoor.”
Anders dan [appellant] bepleit, staat in deze verklaring niet dat [naam 2] heeft getekend voor de ontvangst van de administratie. Het ligt ook niet voor de hand dat hij dat zou hebben gedaan, omdat [appellant] zelf stelt dat [naam 2] de sleutels thuis in ontvangst heeft genomen en de verklaring aldaar heeft ondertekend. [naam 2] heeft dus niet kunnen verifiëren of de administratie op dat moment nog op kantoor aanwezig was. Het hof verwerpt ook de stelling van [appellant] dat het bewijsrisico op KSD komt te liggen omdat er op 10 juni 2010 geen bestuurslid op kantoor aanwezig was om de aanwezigheid van de boekhouding te controleren, reeds omdat KSD heeft betwist dat partijen hierover afspraken hebben gemaakt.
3.9
Met
grief 3 in principaal appelklaagt [appellant] dat de rechtbank het probandum te beperkt heeft geformuleerd. [appellant] verzuimt evenwel toe te lichten hoe het probandum wel had moeten luiden. Hij biedt in hoger beroep bewijs aan door het horen van de heer [naam 4] en mevrouw [naam 11] als getuigen over het bestuurshandelen van de bestuursleden van de stichting en hun omgang met de administratie, de bergplaats van de administratie en de toegang daartoe, alsmede de betrokkenheid van de bestuursleden bij de financiële verantwoording van projecten. Onvoldoende duidelijk is echter welke stelling [appellant] daarmee wenst te bewijzen. Voor zover hij aanbiedt te bewijzen dat (ook) de andere bestuursleden niet verantwoordelijk zijn omgegaan met de financiële administratie, zoals hij in het kader van
grief 6 in principaal appelnaar voren brengt, gaat het hof aan dit bewijsaanbod als niet relevant voorbij. De omstandigheid dat andere bestuursleden – mogelijk – hun taken niet behoorlijk hebben vervuld, ontslaat [appellant] immers niet van zijn verplichting tot het overdragen van de administratie, en/of het afleggen van verantwoording over zijn eigen handelen. De grieven 3 en 6 falen dus.
3.1
Met de
grief 4 in principaal appelvoert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat hij geen administratie aan KSD heeft overgedragen. Hij voert aan dat de administratie zich (ook) op de computer bevond en dat KSD niet heeft gesteld dat de computer niet meer op het kantoor aanwezig was, of dat de daarop aanwezige bestanden waren gewist.
3.11
Het hof overweegt als volgt. [appellant] heeft als getuige verklaard dat de administratie zich in een kast in de kantoorruimte van DSK bevond en de verdere administratie op de gang in twee stalen, afgesloten kasten. Volgens [appellant] ging het om zeker 30 tot 40 mapjes betreffende tien jaar, waarin bonnetjes van de jaaruitgaven, aangiften en balansen zaten. Voorts heeft [appellant] verklaard dat er aparte mapjes voor de bankafschriften waren. Boekhouder [naam 10] heeft als getuige het volgende verklaard:
“Ik werkte de hele boekhouding bij. Ik werkte het kasboek, het bankboek, inkoop en verkoopboek bij. Verder boekte ik de salarissen memoriaal in. Al deze boeken zaten in de computer. Ik maakte gebruik van boekhoudprogramma Exact. De mutaties in de bankafschriften werden door mij gecodeerd en vervolgens ingevoerd in het boekhoudprogramma. Welke fysieke boekhoudstukken waren er? Er was een kasboek, een ordner met bankafschriften. Er was een ordner met inkopen en verkopen. Het laatste jaar dat ik voor KSD heb gewerkt was in 2009. De ordners zaten in één stalen kast naast de trap die naar boven gaat. Een tweede stalen kast stond daarnaast, maar werd niet gebruikt voor de financiële administratie. Beneden was alleen een klein hokje waar de mensen kwamen die de advertenties afrekenen. Daar stond geen kast. Op de eerste verdieping was een kantoorruimte (…). Op die verdieping werkte ik als ik boekhoudkundig werk deed. Ik begon altijd met het ordenen van de financiële stukken. Als ik er was, was er altijd iemand van het bestuur aanwezig, meestal de heer [appellant] .
3.12
Uit deze verklaringen volgt dat de administratie in fysieke vorm op het kantoor aanwezig was en dat op basis van deze fysieke administratie de boekhouding digitaal werd bijgehouden. Het hof leidt hieruit af dat voor de controle van de (digitale) boekhouding de onderliggende fysieke stukken noodzakelijk waren. De aanwezigheid van een computer met boekhouding is dus niet voldoende. Bovendien geldt dat de getuigen in de contra-enquête hebben verklaard in juni 2010 ook geen administratie op een computer te hebben aangetroffen. Zo verklaart [naam 12] (voorzitter KSD sinds juni 2010): “In de open ruimte boven stond een computer. Op deze computer was geen administratie opgeslagen.” En [naam 13] (penningmeester KSD sinds juni 2010) verklaart: “Ik meen dat er boven een computer stond. Daarop bevond zich geen administratie.” [appellant] heeft als getuige niets verklaard over de boekhouding op de computer, terwijl [naam 10] heeft verklaard dat hij in 2009 voor het laatst voor KSD heeft gewerkt en (dus) niets heeft verklaard over de vraag of er in juni 2010 een computer met financiële administratie aanwezig was op het kantoor van KSD. Bij deze stand van zaken faalt grief 4 .
3.13
Met
grief 5 in principaal appelklaagt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat [appellant] zelf verantwoordelijk was voor het verdwijnen van de administratie. Hij voert aan dat hij geen belang had bij het zoekmaken van de administratie en dat er in het kantoor ook een radiostation was gevestigd. Het hof verwerpt deze grief. [appellant] was gedurende ruim twee maanden voorafgaand aan de sleuteloverdracht de enige die beschikte over een sleutel van het kantoor. Voor zover [appellant] stelt dat medewerkers/ vrijwilligers van het radiostation verantwoordelijk zouden kunnen zijn geweest voor het zoekmaken van de administratie, heeft hij deze stelling onvoldoende onderbouwd. Het hof wijst er in dit verband op dat [appellant] als getuige heeft verklaard dat de kasten op de gang waren afgesloten. Hij heeft niet gesteld dat andere personen dan hij zelf in de periode maart-juni 2010 over de benodigde sleutels beschikten en zich toegang tot deze kasten hebben kunnen verschaffen. Grief 5 faalt dus.
3.14
Blijkens de toelichting op
grief 1 in principaal appelis [appellant] van mening dat de overige bestuursleden op de hoogte waren van de jaarstukken. Deze stukken werden volgens hem jaarlijks door boekhouder [naam 10] opgemaakt en in de vergadering van het bestuur besproken. Hij biedt bewijs aan door het horen van [naam 10] die kan verklaren over “de feitelijke gang van zaken tijdens bestuursvergaderingen van de stichting, wat de inbreng van de bestuursleden daarbij was en of en op welke wijze door hen commentaar werd geleverd op de door hem vervaardigde jaarstukken.” [appellant] heeft een verklaring van [naam 10] overgelegd waarin deze onder meer schrijft dat de boekhouding werd gecontroleerd door de belastingdienst, UWV, de salarisadministratie, de accountant en de gemeente en dat deze van mening waren dat de administratie op correcte wijze werd gevoerd. [naam 10] vervolgt:
“Dit allemaal hierboven bevestigd dat KSD op correcte wijze de administratie voerde en beheerde, ondanks dat meerdere bestuursleden hun taken verzuimde en meestal door verschillende vrijwilligers op verantwoorde wijze hun bijdrage leverden.
Alle administratie van KSD was transparant en openbaar voor iedereen, in het bijzonder voor de bestuursleden. Voor hun was altijd een copy beschikbaar meegenomen door ondergetekende. Alle stukken werden netjes opgeslagen in mappen door mij en opgeborgen in de metalen kasten beneden op kantoor (…).”
3.15
Het hof overweegt als volgt. Tijdens de comparitie van partijen die plaatsvond op 5 maart 2014, heeft [appellant] verklaard:
“Er werd jaarlijks een jaarrekening opgemaakt door de heer [naam 10] . Afschriften daarvan over de jaren 2007 tot en met 2009 [zijn] in het geding gebracht. De jaarrekeningen werden niet aan de overige bestuursleden toegezonden. Af en toe werden deze jaarrekeningen op de vergaderingen aan de bestuursleden overhandigd.”
[appellant] heeft niet gesteld dat het proces-verbaal van de comparitie zijn verklaring onjuist weergeeft. Het hof gaat er daarom van uit dat volgens [appellant] de overige bestuursleden de jaarstukken konden inzien tijdens de bestuursvergadering waarop de stukken werden besproken, maar dat deze stukken niet reeds voorafgaand aan de vergadering aan hen werden toegestuurd. Wat hier ook van zij, uit de stellingen van [appellant] volgt niet dat hij aan het eind van zijn bestuursperiode rekening en verantwoording heeft afgelegd over de jaren 2009-2010. Dat er al eerder een bestuursvergadering heeft plaatsgevonden waarop de jaarstukken over 2009 zijn besproken en goedgekeurd, is evenmin komen vast te staan. Het bewijsaanbod die strekt tot het horen van [naam 10] over de gang van zaken op de bestuursvergaderingen, wordt gepasseerd als onvoldoende concreet. Grief 1 faalt derhalve.
3.16
Met
grief 7 in principaal appelvoert [appellant] aan dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van € 21.200,- (kasopnames). De rechtbank heeft dit oordeel gebaseerd op de bevinding dat [appellant] aansprakelijk is voor het verdwijnen van de onderliggende bescheiden, terwijl hij niet verantwoordelijk is voor het verdwijnen van de administratie, maar dit juist aan KSD moet worden aangerekend, aldus [appellant] . Deze grief faalt. [appellant] heeft niet betwist dat hij de kasopnames heeft gedaan. Hij had hierover rekening en verantwoording moeten afleggen. Zoals uit het voorafgaande volgt, komt het voor zijn rekening en risico dat de onderliggende bescheiden zijn verdwenen.
3.17
Met
grief 8 in principaal appelvoert [appellant] aan dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van € 6.000,- (leningen). [appellant] voert aan dat de overige bestuursleden op de hoogte waren van de leningen omdat deze waren vermeld in de jaarstukken. Het hof verwerpt deze grief. De rechtbank heeft terzake overwogen:
“KSD betwist het bestaan van leningen (…). De leningen zijn wel vermeld in de door [appellant] eerst in deze procedure overgelegde jaarstukken 2008 en 2009, welke jaarstukken voorafgaande de procedure aan het huidig bestuur niet bekend waren. KSD sluit niet uit dat deze stukken met het oog op de onderhavige procedure zijn vervaardigd. De rechtbank is van oordeel dat voor dit vermoeden steun valt te vinden in de omstandigheid dat [appellant] voorafgaande aan de overgave van de sleutels de administratie van KSD heeft doen verdwijnen. De rechtbank acht het bestaan van de leningen daarom niet bewezen.”
Het hof verenigt zich met dit oordeel en maakt het tot het zijne. [appellant] heeft in hoger beroep geen stukken overgelegd om het bestaan van de leningen te bewijzen, hoewel het onder meer ging om leningen van hemzelf en zijn echtgenote aan KSD. Grief 8 faalt dus. Het vorenstaande brengt mee dat
grief 9 in principaal appel(proceskosten) en
grief 10 in principaal appel(reconventionele vordering) eveneens falen.
Het incidenteel appel
3.18
Grief 1 in incidenteel appelziet op de vordering tot betaling van het bedrag dat [appellant] aan [naam 4] heeft betaald, in eerste aanleg gesteld op € 6.545,14 en in hoger beroep op € 7.422,20. KSD voert aan dat niet vast staat dat [naam 4] werkzaamheden ten behoeve van KSD heeft verricht en dat [naam 4] daarover inconsistent heeft verklaard. Het hof verwerpt deze grief. [naam 4] heeft ter comparitie in eerste aanleg – consistent – verklaard dat hij werkzaamheden heeft verricht. Het enige waarover hij onduidelijk is, is of hij deze werkzaamheden al dan niet in loondienst heeft verricht, maar dit maakt zijn verklaring nog niet ongeloofwaardig. Naar het oordeel van het hof heeft KSD tegenover de stelling van [appellant] dat [naam 4] werkzaamheden verrichtte ter uitvoering van het waterproject Ganga Nahaan (nr. 10 conclusie van antwoord), onvoldoende gemotiveerd waarom zij van mening is dat er geen werkzaamheden tegenover de betalingen stonden.
3.19
Grief 2 in incidenteel appelbetreft de betaling aan Koendjibiharie ten bedrage van € 1.607,70. [appellant] heeft hierover gesteld dat het gaat om de reparatie van een schoolbus. KSD voert aan dat de schoolbus niet haar eigendom is, hetgeen [appellant] in hoger beroep niet heeft bestreden. Hij stelt slechts dat ook KSD gebruik maakte van de bus. Naar het oordeel van het hof valt, uitgaande van deze toelichting, niet in te zien waarom KSD de kosten van de reparatie zou moeten dragen. De conclusie is dat KSD is geschaad door deze betaling, die – onweersproken – is verricht door of namens [appellant] . Deze vordering is dus toewijsbaar. Grief 2 slaagt.
3.2
Grief 3 in incidenteel appelheeft betrekking op de betaling aan [naam 8] . [appellant] heeft in eerste aanleg toegelicht dat het gaat om een vergoeding aan [naam 8] die busritten met de schoolbus heeft gemaakt. [appellant] heeft een kwitantie overgelegd, gedateerd op 25 maart 2010, voor de betaling van een bedrag van € 500,- door KSD aan [naam 8] . Tijdens de comparitie van partijen van 22 mei 2014 heeft [appellant] nog het volgende verklaard:
“Het ging hier om de kosten van het rijden van een bus ten behoeve van de school. In dit geval werd vooruitbetaald voor ritten in april 2010. Dus bus werd betaald uit bedragen die de ouders rechtstreeks aan de school betaalden en voorts uit de tegoeden die waren opgebouwd uit de vrijwillige bijdragen van de leraren. Dit bedrag is contant betaald. In dit geval ging het om een invaller die € 100,- per week kreeg en die 4 weken moest rijden.”
3.21
In hoger beroep heeft KSD aangevoerd dat zij door deze betaling schade heeft geleden omdat het gaat om de bus van de school en busritten ten behoeve van de school. Het hof volgt KSD in dit betoog, die strookt met de hiervoor geciteerde verklaring van [appellant] . Uit deze verklaring blijkt bovendien dat de desbetreffende kosten niet voor rekening van KSD dienden te komen, maar zouden moeten worden betaald door de school, daartoe in staat gesteld door de ouders en de leraren. Het hof gaat voorbij aan het verweer dat [appellant] bij memorie van antwoord in incidenteel appel aanvoert, inhoudend dat KSD regelmatig de schoolbus gebruikte voor busreizen voor ouderen. Mede in het licht van zijn eigen gedetailleerde verklaring tijdens de comparitie, heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat de omstreden betaling aan [naam 8] ziet op busreizen voor ouderen. Grief 3 slaagt dus. Het hof zal de vordering toewijzen.
3.22
Grief 4 in incidenteel appelheeft betrekking op de betaling aan [naam 9] . [appellant] heeft bij de comparitie van partijen op 22 mei 2014 over deze betaling de volgende toelichting gegeven. Het ging om een project ten behoeve van de school om de ouderraad actiever te betrekken bij het wel en wee van de school. Het project moest gefinancierd worden uit subsidie. [naam 9] is voor dit project benaderd. De school had niet de middelen om [naam 9] te betalen. Er zijn volgens [appellant] verschillende stichtingsvergaderingen gewijd aan dit project en de offerte is door het bestuur aanvaard. In een door [appellant] overgelegde brief van 2 mei 2011 van [naam 9] (productie 11 bij conclusie van antwoord) staat onder meer:
“Omstreeks juli 2009 verzocht het voormalig bestuur (…) van de Stichting KSD (…) het onderwijskundig bureau [naam 9] (…) voor onder [de] haar ressorterende basisschool VAHON te Den Haag een project te ontwikkelen gericht op de laaggeletterdheid onder Hindoestaanse ouders en de leerlingen van groep 7 en 8 (…) De vergroting van ouderbetrokkenheid moest in het project worden meegenomen. Dat verzoek vloeide voort uit de zorgen die de KSD en het VAHON schoolbestuur hadden over de relatieve grote groep van functioneel analfabete ouders bij de school en de impact hiervan op de ontwikkeling van hun leerlingen.
In gesprek over dat verzoek stelde de toenmalige voorzitter van de KSD, dhr. [appellant] , voor de ontwikkeling en uitvoering van het project niet over de financiële middelen te beschikken.
Afgesproken is toen met de KSD (…) dat [ [naam 9] ] het project voor KSD ging ontwikkelen en de financiële middelen hiervoor zou werven (…).
In de periode tussen augustus 2009 en november 2009 is [ [naam 9] ] aan de slag gegaan (…) en heeft het bureau een toezegging verkregen voor subsidie van voornoemd project.
Nadien is door Fonds 1818 en de gemeente Den Haag een totaal bedrag van € 14.250 gestort op de rekening van de KSD (…)
Na uitvoering van het leerlingendeel van het project heeft KSD (…) de eerste factuur met de dagtekening 18 januari 2010 ad € 11.427.50 betaald.
(…).”
3.23
In hoger beroep heeft KSD aangevoerd dat zij is benadeeld door de betaling aan [naam 9] omdat het ging om een project ten behoeve van de VAHON-school. KSD betwist dat het project is besproken in de bestuursvergadering van KSD en zij betwist ook dat [naam 1] [naam 9] heeft benaderd. Naar het oordeel van het hof heeft KSD tegenover de uitvoerige en gemotiveerde toelichting van [appellant] onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat KSD is benadeeld. Daarbij betrekt het hof dat de lezing van [appellant] in grote lijnen wordt onderschreven door [naam 9] , dat er tussen het bestuur van KSD en het bestuur van de school deels een personele unie bestond, dat uit de door [appellant] overgelegde notulen van een bestuursvergadering van de school (productie 11 bij conclusie van antwoord) volgt dat het project wel is besproken tijdens de bestuursvergaderingen van de school en dat het project onder de statutaire doelstelling van KSD lijkt te vallen. Grief 4 faalt derhalve.
3.24
Met
grief 5 in incidenteel appelvoert KSD aan dat het bedrag aan kasopnames in 2009 niet € 21.200,- was maar € 24.600,-. KSD stelt dat zij in eerste aanleg een onjuiste opgave heeft gedaan en verwijst naar enkele door haar in eerste aanleg overgelegde producties. Uit de producties 9 tot en met 13 volgt dat [appellant] in het jaar 2009 voor een bedrag van € 24.600,- contant heeft opgenomen. [appellant] heeft een en ander niet, althans niet gemotiveerd, bestreden. Grief 5 slaagt dus. Het hof zal ter zake van de kasopnames nog een bedrag van € 3.400,- toewijzen.
Slotsom
3.25
Het principaal appel faalt. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in principaal appel.
3.26
De grieven 2, 3 en 5 in incidenteel appel slagen; de grieven 1 en 4 in incidenteel appel falen. Het hof zal alsnog een toewijzen: € 1.607,70 (reparatie schoolbus, betaling aan [naam 7] ), € 500,- (ritten met de schoolbus, betaling aan [naam 8] ) en € 3.400,- (kasopnames). In totaal gaat het om € 5.507,70, te vermeerderen met de wettelijke rente als gevorderd. Het eindvonnis van 28 januari 2015 zal gedeeltelijk worden vernietigd in die zin dat in plaats van € 27.200,-- een bedrag van € 32.707,70 zal worden toegewezen. [appellant] zal als de grotendeel in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel

4.Beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel appel
 verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen het tussenvonnis van 7 augustus 2013;
 bekrachtigt het bestreden tussenvonnis van 17 september 2014;
 vernietigt het eindvonnis van 28 januari 2015, doch slechts wat betreft onderdeel 3.1 van het dictum en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan KSD van € 32.707,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
 bekrachtigt het eindvonnis van 28 januari 2015 voor het overige;
 verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vordering jegens [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] ;
 veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van KSD tot aan deze uitspraak bepaald op € 1.937,- aan verschotten en € 2.446,50 voor salaris van de advocaat;
 verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, A.A. Rijperman en B.R. ter Haar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2017 in aanwezigheid van de griffier.