ECLI:NL:GHDHA:2017:2836

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
200.213.565/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgangsregeling bij uithuisplaatsing en geschillenregeling onder artikel 1:262b BW

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, waarin de omgangsregeling met zijn minderjarige kinderen werd afgewezen. De vader is in hoger beroep gekomen op 7 april 2017, na een eerdere beschikking van 10 januari 2017 waarin de minderjarigen onder toezicht zijn gesteld van een gecertificeerde instelling en gemachtigd zijn om uit huis geplaatst te worden. De vader verzoekt om een ruimere omgangsregeling en een kortere termijn voor het NIFP-onderzoek. Tijdens de zitting op 13 juli 2017 zijn de minderjarigen gehoord en zijn er verschillende stukken ingediend door de vader en zijn advocaat. Het hof oordeelt dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn beroep, omdat hij zijn verzoek niet duidelijk heeft geformuleerd en niet heeft ingediend tegen de uithuisplaatsing van de minderjarigen. Ook het verzoek tot verkorting van de termijn voor het NIFP-onderzoek wordt afgewezen, omdat dit niet op de wet is gegrond. Het hof concludeert dat de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de omgangsregeling moet worden aangemerkt als een beslissing in het kader van de geschillenregeling, waartegen geen hoger beroep openstaat. De vader wordt in zijn verzoeken niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 23 augustus 2017
Zaaknummer : 200.213.565/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 16-2567
Zaaknummer rechtbank : C/09/523873
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.J.A. Bosch te Rotterdam,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. Jeugdbescherming [vestigingsplaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling;
2. [de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Hoogeveen te Gouda.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 7 april 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 januari 2017 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 28 juni 2017 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen, op 6 juli 2017 ingekomen per post;
- op 6 juli 2017 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 12 juli 2017 een faxbericht van diezelfde datum, met als bijlage een nader uitgewerkt beroepschrift met producties.
De zaak is op 13 juli 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam] namens de raad;
- [naam] en [naam] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de vader heeft ter zitting een pleitnota met producties overgelegd.
De hierna te noemen minderjarigen zijn in raadkamer gehoord.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn de hierna te noemen minderjarigen van 10 januari 2017 tot 10 januari 2018 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling. Voorts is de gecertificeerde instelling gemachtigd om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor crisisopvang van 10 januari 2017 tot 10 juli 2017.
Tevens is het NIFP verzocht een onderzoek te laten verrichten naar het perspectief van de minderjarigen, de thuissituatie en problematiek van de vader, de thuissituatie en problematiek van de moeder, waarbij in elk geval de vraag beantwoord dient te worden of een (terug)plaatsing van de minderjarigen bij één van de ouders mogelijk casu quo verantwoord is.
De zelfstandige verzoeken van de vader, strekkende tot plaatsing van de minderjarigen bij hem, subsidiair tot plaatsing van de minderjarigen in een door hem uitgekozen pleeggezin, dan wel het bepalen van een ruimere omgangsregeling (één weekend in de twee weken van vrijdag na school tot zondagavond 20.00 uur en een half uur telefonisch contact met de minderjarigen op de dinsdagen en donderdagen), in het geval er geen uithuisplaatsing bij de vader kan plaatsvinden, zijn afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil zijn de termijn van het NIFP onderzoek en de verruiming van de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] , en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] , hierna ook gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- een eerdere datum voor bekendmaking van het NIFP rapport vast te stellen voor 10 juni 2017 of zoveel eerder als mogelijk is, en
- een uitgebreidere dan wel aangepaste omgangsregeling vast te stellen waarbij de minderjarigen tenminste anderhalf uur aan het eind van de middag van 15.45 uur tot 17.15 uur dan wel van 16.00 uur tot 17.30 uur dan wel op de zaterdag ten minste één keer in de twee weken omgang met hun vader zullen hebben met een recht op belcontact op de door de gecertificeerde instelling vastgestelde dagen en tijdstippen.
3. In het nader uitgewerkt beroepschrift verzoekt de vader de bestreden beschikking te vernietigen dan wel een gewijzigde uitgebreidere omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen: primair, vanuit de nieuwe woning in [woonplaats] op de [adres] van vrijdagmiddag na school tot zondagmiddag 17.00 uur;
subsidiair, de omgangsregeling tussen hem en [minderjarige 2] te bepalen op zaterdagochtend van 10.30 uur tot 12.30 uur in [woonplaats] , tussen hem en [minderjarige 1] te bepalen op zaterdagmiddag van 14.30 uur tot 16.30 uur in [woonplaats] en tussen hem en [minderjarige 3] te bepalen op donderdag van 15.45 uur tot 17.45 uur in [woonplaats] .
Tevens verzoekt de vader een omgangsregeling voor de bruiloft vast te stellen van 11 oktober 2017 na school tot 13 oktober 2017 in de middag alsmede op een zaterdag medio september 2017 van 11.00 uur tot 18.00 uur.
Vermeerdering verzoek
4. Het hof passeert het voor het eerst ter zitting in hoger beroep gedane verzoek van de vader om de bestreden beschikking te vernietigen en de minderjarigen bij hem te plaatsen. De advocaat van de vader stelt dat het verzoek reeds bij het beroepschrift is gedaan en verwijst daartoe naar paragraaf 6 van het beroepschrift. Daarin staat letterlijk:
“ [appellant] kan instemmen met het NIFP onderzoek. De uitspraak waarin het onderzoek is bevolen dateert van 10 januyari 2017. De termijn waarop de resultaten van het onderzoek bekend moeten zijn is bepaald op uiterlijk 10 juli 2017. Deze termijn is te lang nu realisatie van het onderzoek op korte termijn gewenst is. Het onderzoek is nog steeds niet opgestart. Dit maakt dat de vraag is of de opgegeven zittingsdatum van 190 juli 2017 wordt gehaald. Een kortere realisatie datum zou het NIFP aansporen tot opstellen van de rapportage een versnelde rapportage zou de kwaliteit van de besluitvorming kunnen bevorderen”.Het hof heeft noch uit voormelde tekst, noch uit het petitum van het beroepschrift begrepen dat de vader zich tevens verzet tegen de uithuisplaatsing op zich. Daarnaar gevraagd ter zitting van het hof hebben ook de raad en de gecertificeerde instelling niet begrepen dat de vader zijn beroep mede heeft gericht tegen de uithuisplaatsing van de minderjarigen. Het hof is van oordeel dat de vader zijn beroep zodanig had moeten inrichten dat voor een ieder duidelijk is tegen welke onderdelen van de bestreden beschikking het beroep zich richt. Nu zulks niet duidelijk is, althans niet duidelijk is dat de vader zijn beroep mede heeft gericht tegen de uithuisplaatsing van de minderjarigen, is de vader in zoverre niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Ontvankelijkheid termijn NIFP onderzoek en omgangsregeling
5. Het verzoek van de vader tot verkorting van de termijn voor het |NIFP-onderzoek is niet op de wet gegrond, zodat ook dit verzoek niet-ontvankelijk is.
6. Met betrekking tot het verzoek tot de omgangsregeling oordeelt het hof als volgt. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van vader tot (uitbreiding van) de omgang tussen hem en de minderjarigen afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat uitbreiding van de omgang, dan wel een stappenplan om te komen tot die uitbreiding, thans niet aan de orde is gelet op de noodzaak eerst een nader, grondig onderzoek te doen. De te benoemen gezinsvoogd moet de regie over de omgang hebben en eventueel beslissen over een uitbreiding.
De vader heeft in hoger beroep opnieuw aan het hof verzocht een ruimere omgangsregeling vast te stellen, dan wel een nadere invulling hiervan te bepalen. Gebleken is dat bij de voortgezette behandeling met betrekking tot de machtiging uithuisplaatsing bij de rechtbank op 4 juli 2017 de omgangsregeling wederom onderwerp van debat is geweest. De gecertificeerde instelling heeft aangegeven voor uitbreiding het NIFP onderzoek af te willen wachten en de tijdstippen van de omgangsregeling in overleg met alle betrokkenen te willen bezien. Vader staat echter niet open voor overleg. Vast staat dat door de gecertificeerde instelling geen schriftelijke aanwijzing met betrekking tot de omgang is gegeven.
7. Het hof is van oordeel dat de beslissing met betrekking tot de omgang in de bestreden beschikking moet worden aangemerkt als een beslissing van de rechtbank in het kader van de geschillenregeling als bedoeld in artikel 1:262b BW, nu geen schriftelijke aanwijzing voorlag. Hiervan staat geen hoger beroep open. Het ligt op de weg van de vader, indien hij niet instemt met het beleid van de gecertificeerde instelling met betrekking tot de invulling van de omgangsregeling en indien overleg niet tot een oplossing leidt, aan de gecertificeerde instelling te verzoeken een schriftelijke aanwijzing te geven zodat hij op de grond van artikel 1:265f jo 1:264 BW de beslissing van de kinderrechter en in hoger beroep van het hof kan inroepen. Dit leidt tot de slotsom dat de vader ook ten aanzien van de beslissing met betrekking tot de omgangsregeling niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
8. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, A.N. Labohm en J.M. van Baardewijk, bijgestaan door A.J. Suderee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2017 .