ECLI:NL:GHDHA:2017:2825

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2017
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Zaaknummer
22-000745-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk bezit van heroïne en cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in Rotterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid heroïne en cocaïne in een personenauto op 26 juli 2016 te Rotterdam. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal in hoger beroep vorderde een zwaardere straf van 10 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 september 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. De verdediging stelde dat de verdachte vrijgesproken moest worden vanwege een onherstelbaar vormverzuim bij de identiteitscontrole. Het hof verwierp dit verweer, omdat de aanhouding van de verdachte op voldoende gronden was gebaseerd. Het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de aanwezigheid van de drugs in de auto, gezien de omstandigheden en het feit dat hij de enige inzittende was.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken en heeft de in beslag genomen personenauto verbeurd verklaard. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De verdachte is strafbaar verklaard en het hof heeft geen reclasseringstoezicht opgelegd, omdat er geen aanwijzingen waren dat de verdachte gemotiveerd was om zijn gedrag te veranderen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000745-17
Parketnummer: 10-155321-16
Datum uitspraak: 22 september 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1994,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 8 september 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent het beslag, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 juli 2016 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 17,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 12,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren en met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij stelt, kort gezegd, dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat moet leiden tot bewijsuitsluiting. Hij heeft hiertoe naar voren gebracht dat de vordering van het identiteitsbewijs van de verdachte onrechtmatig is geschied. Voor deze vordering bestond geen enkele rechtsgrond, nu de identiteit van de verdachte al bekend was. Verbalisant [verbalisant], die de verdachte als eerste heeft gezien, had hem toen al voor 100% herkend, als zijnde [verdachte].
Bij de beoordeling van dit verweer gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden (zoals gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen op p. 19-20:)
- de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] waren op 26 juli 2016 in uniform gekleed en waren belast met de algemene politietaak;
- zij werden door een collega aangesproken dat op de Veldstraat te Rotterdam twee auto’s naast elkaar geparkeerd stonden. De bestuurders van beide auto’s zouden onderling gesprekken voeren over drugs en wapens. Eén van de bestuurders zou zijn genaamd ‘[verdachte]’;
- om die reden werden zij verzocht om de inzittenden van de twee auto’s te onderwerpen aan een identiteitscontrole. Hierop reden [verbalisant 2] en [verbalisant 3] naar de Veldstraat te Rotterdam;
- daar aangekomen zagen zij op de rijbaan twee personenauto’s geparkeerd staan. Beide auto’s waren bemand met een man achter het stuur;
- de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] besloten om de inzittenden, op grond van artikel 3 Politiewet, te onderwerpen aan een identiteitscontrole;
- nadat verbalisant [verbalisant 2] uitstapte zag hij dat de bestuurder van het voertuig voorzien van het kenteken [x] hem aankeek.
- verbalisant [verbalisant 2] zag en hoorde dat de bestuurder de motor van de auto startte en vervolgens achteruit reed. Hij zag en hoorde dat de bestuurder de snelheid verhoogde en achteruit bleef rijden. Hij negeerde daarbij een gesloten verklaring, kennelijk om zich te onttrekken aan de controle;
- hierop sommeerde verbalisant [verbalisant 2] de bestuurder zijn voertuig tot stilstand te brengen, aan welke sommatie hij niet voldeed. Vervolgens is hij achter de auto aan gerend;
- de bestuurder, die later bleek te zijn genaamd [verdachte], is vervolgens door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als verdachte van overtreding van de Wegenverkeerswet aangehouden.
Het verweer wordt verworpen omdat het feitelijke grondslag mist. De verbalisant die de verdachte ambtshalve kende was immers niet degene die de verdachte heeft aangehouden. Uit de hiervoor vermelde feitelijke gang van zaken kan worden opgemaakt dat de verdachte is aangehouden door twee andere verbalisanten, die de verdachte niet van gezicht kenden en die alleen hadden meegekregen dat een van de twee bestuurders van in de Veldstraat te Rotterdam geparkeerde auto’s die onderling gesprekken zouden voeren over drugs en wapens, [verdachte] zou heten. Er was dan ook voldoende grondslag voor een identiteitscontrole toen de verbalisanten deze situatie daar ook aantroffen.
De grondslag van zijn daarop volgende aanhouding wegens overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet staat niet ter discussie en ook overigens heeft het hof geen onrechtmatigheden bij die aanhouding geconstateerd.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat het opzet op de aanwezigheid van de verdovende middelen bij verdachte ontbrak omdat hij niet wist dat deze in diens auto lagen.
Het hof verwerpt dit verweer omdat uit de bewijsmiddelen kan volgen dat de verdovende middelen duidelijk zichtbaar in de personenauto aanwezig waren en verdachte de enige inzittende, tevens bestuurder van die auto was. Het kan daarom niet anders dan dat de verdachte wist dat hij daarover de beschikkingsmacht had. Het bij de auto klaarblijkelijk mede door de verdachte gevoerde gesprek over onder andere drugs kan dit oordeel slechts verder versterken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks26 juli 2016 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 17,7 gram
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattendeheroïne en
/ofongeveer 12,5 gram
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattendecocaïne, zijnde heroïne en
/ofcocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een hoeveelheid heroïne en cocaïne aanwezig gehad in een personenauto waarmee hij zich op de openbare weg bevond. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in het land. Daarbij leiden drugs, veelal, tot vele vormen van criminaliteit. Door harddrugs wordt bovendien de volksgezondheid ernstig bedreigd. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen enkel oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 augustus 2017, waaruit blijkt dat de verdachte de afgelopen jaren meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld voor het aanwezig hebben van en handelen in harddrugs. Dit rechterlijk ingrijpen heeft niet geleid tot gedragsverandering bij de verdachte. De advocaat-generaal heeft reclasseringsbegeleiding in zijn eis opgenomen. Het hof onderkent, mede gelet op de nog jonge leeftijd van de verdachte, het belang van gedragsverandering en begeleiding daarbij, maar legt geen reclasseringstoezicht op omdat uit niets blijkt dat de verdachte gemotiveerd is om zich anders te gaan gedragen.
Het hof is - alles afwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
De in beslag genomen en nog niet teruggeven personenauto is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het bewezen verklaarde is begaan. Het hof zal daarom dit voorwerp overeenkomstig de eis van de advocaat-generaal verbeurdverklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikelen 33, 33a, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Personenauto.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden,
mr. R.J. de Bruijn en mr. Th.P.L. Bot, in bijzijn van de griffier mr. L.A. Haas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 september 2017.
Mr. R.J. de Bruijn is buiten staat om dit arrest te ondertekenen.