In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in Rotterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid heroïne en cocaïne in een personenauto op 26 juli 2016 te Rotterdam. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal in hoger beroep vorderde een zwaardere straf van 10 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 september 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. De verdediging stelde dat de verdachte vrijgesproken moest worden vanwege een onherstelbaar vormverzuim bij de identiteitscontrole. Het hof verwierp dit verweer, omdat de aanhouding van de verdachte op voldoende gronden was gebaseerd. Het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de aanwezigheid van de drugs in de auto, gezien de omstandigheden en het feit dat hij de enige inzittende was.
Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken en heeft de in beslag genomen personenauto verbeurd verklaard. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De verdachte is strafbaar verklaard en het hof heeft geen reclasseringstoezicht opgelegd, omdat er geen aanwijzingen waren dat de verdachte gemotiveerd was om zijn gedrag te veranderen.