ECLI:NL:GHDHA:2017:2820

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Zaaknummer
22-000218-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar met vuurwerkbom tijdens voetbalwedstrijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van het plegen van een poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar. Dit gebeurde voorafgaand aan een voetbalwedstrijd tussen Feyenoord en RKC, waarbij de verdachte een vuurwerkbom op een politiedienstvoertuig gooide. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, na gebruik van alcohol en cocaïne, opzettelijk een brandend vuurwerk naar de bus van de Mobiele Eenheid gooide, terwijl daar een politieambtenaar in zat. De explosie leidde tot tijdelijk gehoorverlies bij de ambtenaar. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot zware mishandeling en legde een gevangenisstraf op van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, en werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van €450 aan de benadeelde partij te betalen. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de noodzaak om politieagenten te beschermen tijdens hun werkzaamheden.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-000218-16
Parketnummer: 10-691290-12
Datum uitspraak: 30 juni 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 april 2013 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1972,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en -na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden- het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 16 juni 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. primair, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarden zoals in het vonnis nader omschreven. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging onder rolnummer 24-000408-11 toegewezen.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep is de verdachte ter zake van het onder
1. primair, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts is een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegd die dadelijk uitvoerbaar is verklaard, zoals in het vonnis nader omschreven.
Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, met toepassing van de schadevergoedings-maatregel.
Verder is de vordering tot tenuitvoerlegging onder rolnummer 24-000408-11 afgewezen.
Namens de verdachte is tegen het arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 1 december 2015 voormeld arrest van het Gerechtshof Den Haag vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging en heeft de zaak naar dit Gerechtshof teruggewezen teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Omvang van het onderzoek in hoger beroep
Gelet op voormelde procesgang is met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden en de daarin vermelde verwijzingsopdracht, de zaak thans aan het oordeel van het hof onderworpen voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde en de strafoplegging.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 1 december 2015 overwogen dat uit de bewijsvoering van dit Gerechtshof in het arrest van 24 januari 2014 niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen (rechtsoverweging 2.6).
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is, voor zover na terugwijzing aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 01 december 2012 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten een politieambtenaar van de politie Rotterdam Rijnmond genaamd [slachtoffer], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet brandend (zwaar en/of illegaal) vuurwerk (een vuurwerkbom) op het dak van een dienstmotorvoertuig van de mobiele eenheid heeft gegooid, terwijl die [slachtoffer] in voornoemd dienstmotorvoertuig zat als chauffeur bij de mobiele eenheid van politie Rotterdam-Rijnmond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 december 2012 te Rotterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten politieambtenaar van de politie Rotterdam Rijnmond genaamd [slachtoffer] heeft mishandeld gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, door brandend (zwaar en/of illegaal) vuurwerk (een vuurwerkbom) op het dak van een dienstmotorvoertuig van de mobiele eenheid te gooien, terwijl die [slachtoffer] in voornoemd dienstmotorvoertuig zat als chauffeur bij de mobiele eenheid van politie Rotterdam-Rijnmond, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet helemaal verenigt.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd die dadelijk uitvoerbaar dient te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is -overeenkomstig de overgelegde pleitnota- naar voren gebracht dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde, nu niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die het exploderende voorwerp naar de bus van de Mobiele Eenheid (hierna te noemen: ME) heeft gegooid.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het onder 1 ten laste gelegde. Uit de zich in het dossier bevindende stukken kan niet worden afgeleid dat de verdachte zich bewust zou zijn geweest van een aanmerkelijke kans op een explosie die voor inzittenden van een ME-bus (zwaar) lichamelijk letsel tot gevolg zou kunnen hebben.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van de vraag wie het voorwerp naar de bus van de ME heeft gegooid, overweegt het hof het volgende. [1]
Verbalisant [verbalisant] heeft op 1 december 2012, omstreeks 18.12 uur, waargenomen dat een groep mannen op 1 december 2012 op het Van Zandvlietplein te Rotterdam – voorafgaande aan de wedstrijd tussen de voetbalclubs Feyenoord en RKC - het in de bewezenverklaring genoemde dienstvoertuig, een bus van de ME, passeerde. Één van deze mannen was een blanke man die een muts droeg.
Deze man had een rokend voorwerp in zijn hand vast en hij heeft het rokende voorwerp in de richting van de ME-bus gegooid waarna het rokende voorwerp op het dak van de ME-bus terecht kwam.
Het voorwerp is op het dak van de ME-bus terechtgekomen en is daarop geëxplodeerd. Dit had tot gevolg dat een gat in het dak werd geslagen.
Omstreeks 18.14 uur hielden de verbalisanten de man aan, waarvan verbalisant [verbalisant] had waargenomen dat hij het bedoelde rokende voorwerp had gegooid. Deze man bleek de verdachte [verdachte] te zijn. [2]
De partner van verdachte, [partner], heeft op 11 december 2012 verklaard dat haar man haar heeft verteld dat hij brandend vuurwerk naar een bus heeft gegooid. [3]
De verdachte heeft op 20 december 2012 bij de politie verklaard dat hij een bolletje met een staafje met daaraan een brandend lontje in zijn handen had en er voor gekozen heeft om dat bolletje met staafje naar de ME-bus te gooien. [4]
Ten slotte heeft de getuige [getuige] op 1 december 2012 tegenover de politie verklaard dat de verdachte hem vertelde dat hij voor de wedstrijd nonchalant een Italiaanse bom had weggegooid, waarbij die bom op het dak van een bus van de ME ontplofte. [5]
Gelet op het bovenstaande gaat het hof ervan uit dat het de verdachte is geweest die het vuurwerk naar de bus van de ME heeft gegooid.
Aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel
De vraag waarvoor het hof zich vervolgens gesteld ziet, is of de verdachte door het gooien van het vuurwerk naar de bus van de ME bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof het volgende af:
De verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant] hoorden omstreeks
18.13 uur uit de richting van het voornoemde dienstmotorvoertuig, achter elkaar vijf à zes keer vuurwerk knallen en direct daarna een hele harde explosie. Tevens zagen zij een felle lichtflits, voelden zij een drukgolf en roken zij een sterke kruitlucht. [verbalisant 2] voelde dat zijn linkeroor suisde [6] .
De bestuurder van de ME-bus, [slachtoffer], die zich in de ME-bus bevond hoorde na de knal ongeveer 30 seconden lang alleen nog maar een harde piep in zijn oren. Ten tijde van de aangifte, ongeveer drie kwartier later had hij nog steeds een enigszins doof gevoel in zijn oren en hoorde hij een lichte constante piep [7] .
Hieruit volgt naar het oordeel van het hof reeds dat de explosie een dusdanige kracht had, dat zowel de chauffeur van de ME-bus als een in de buurt staande verbalisant hierdoor direct last hadden van hun gehoor.
De politie heeft een onderzoek ingesteld naar het soort vuurwerk dat op de ME-bus is gegooid. Een medewerker van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en een medewerker van de Inlichtingen- en Opsporingsdienst Vliegende Vuurwerk Brigade hebben ieder verklaard dat het hier om een Napolitaanse bom zou gaan. [8]
Volgens een definitie van het NFI bestaan Napolitaanse bommen uit een opgevouwen en gebuisd lont, of een stuk gebuisd lont waaraan knalladingen zijn bevestigd, met aan het uiteinde een bol- of cilindervormig voorwerp met de knallading. In de Deskundigenverklaring Knalvuurwerk met lont wordt onder meer vermeld dat het bij het in de nabije omgeving (tot circa tien meter) tot ontploffing komen van het knalvuurwerk kans op oogletsel bestaat.
Ook kan gehoorschade opgelopen worden, waarbij de afstand waarop dit gevaar bestaat afhankelijk is van de omstandigheden, zoals reflecties. [9]
Het hof gaat ervan uit dat het voorwerp dat op het politiedienstvoertuig is geëxplodeerd een zogenaamde Napolitaanse bom is geweest, nu uit de deskundigenverklaring van het NFI volgt dat een Napolitaanse bom de enige ‘Italiaanse’ vuurwerkbom is [10] en de politie van deskundigen van het NFI en de Vliegende vuurwerkbrigade heeft gehoord dat de beschrijving van het vuurwerk een Napolitaanse bom betreft [11] .
Uit een opgemaakt proces-verbaal van de politie d.d.
6 september 2016 volgt dat de voorportierruiten van de ME-bus zijn gemaakt van transparant, helder kunststof. Voorts volgt uit het proces-verbaal dat een bus van de ME niet gepantserd is. Een ME-bus is aan de voor-, zij- en achterkant voorzien van beschermende beplating van polycarbonaat, die bedoeld is om weerstand te bieden aan bijvoorbeeld stalen pijpen, houten balken en stenen.
Het dak en de bodem zijn niet van dit soort platen voorzien. [12]
Uit eerdergenoemde verklaring van de getuige [getuige], alsmede de op 20 december 2012 tegenover de politie afgelegde verklaring van de verdachte blijkt dat de verdachte wist wat voor soort vuurwerk hij heeft gegooid.
Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte, door zwaar vuurwerk op een bus van de ME te gooien – welke bus geen geluidsbescherming biedt tegen vuurwerk en in het geheel niet bepantserd is en waarin in ieder geval zichtbaar één chauffeur/ME-lid aanwezig was, – willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de zich in de ME-bus aanwezige chauffeur zwaar lichamelijk letsel in de vorm van gehoorschade zou kunnen oplopen.
Gelet op het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangever [slachtoffer].
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks01 december 2012 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten een politieambtenaar van de politie Rotterdam Rijnmond genaamd [slachtoffer], gedurende en
/ofterzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet brandend
(zwaar
en/of illegaal)vuurwerk (een vuurwerkbom) op het dak van een dienstmotorvoertuig van de mobiele eenheid heeft gegooid, terwijl die [slachtoffer] in voornoemd dienstmotorvoertuig zat als chauffeur bij de mobiele eenheid van politie Rotterdam-Rijnmond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hiervoor weergegeven – in de voetnoten (nummers 1 tot en met 12) aangeduide -bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich voorafgaande aan de voetbal-wedstrijd F.C. Feyenoord-RKC schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar in functie.
Aangekomen bij het stadion heeft de verdachte, die tevoren alcohol en cocaïne had gebruikt, een vuurwerkbom gegooid op een politiedienstvoertuig, dat op het plein bij het stadion stond. In die bus zat een politie-ambtenaar. De inzittende van de ME-bus heeft door de enorme explosie - in elk geval tijdelijk - gehoorverlies opgelopen. Dit is een ernstig feit.
Het behoeft geen betoog dat geenszins geaccepteerd kan worden dat politieagenten - die nota bene worden ingezet om de veiligheid te garanderen van het publiek dat een voetbalwedstrijd bezoekt - op een dergelijke wijze belaagd worden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 juni 2017.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport d.d. 28 juni 2013 opgesteld en ondertekend door P.I.M. Wassenberg, reclasseringswerker, onder supervisie van J. Rijnders, leidinggevende.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een uit oogpunt van generale en speciale preventie deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Aan de verdachte is in deze zaak op 24 januari 2014 een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, opgelegd voor de duur van twee jaren. Tevens is de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel bevolen. Dadelijke uitvoerbaarheid houdt in dat met de tenuitvoerlegging niet hoeft te worden gewacht tot het moment dat er geen rechtsmiddel meer openstaat. Dit betekent dat de maatregel in de periode vanaf 24 januari 2014 tot aan de datum van het arrest van de Hoge Raad ten uitvoer is gelegd.
Gezien het bovenstaande acht het hof het niet opportuun om aan de verdachte nogmaals een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid op te leggen.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 450,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist.
Het hof is van oordeel dat genoegzaam aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 450,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Het hof zal, overeenkomstig het daartoe strekkende verzoek van de raadsvrouw, bepalen dat de verdachte dit bedrag op na te melden wijze in termijnen mag voldoen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder
1. primair bewezen verklaarde en voorts ten aanzien van het onder 2 en 3 door dit gerechtshof op 24 januari 2014 bewezen verklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder
1. primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 450,00 (vierhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 450,00 (vierhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de schadevergoeding mag worden voldaan in
2 (twee) termijnen van 2 (twee) maanden,groot
EUR 225,- (tweehonderdvijfentwintig euro).
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. H.J.M. Smid-Verhage,
mr. H.P.Ch. van Dijk en mr. C.H.M. Royakkers, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 juni 2017

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2012557394, van de politie Rotterdam-Rijnmond, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 171).
2.Proces-verbaal van bevindingen, nr. PL17KO 2012557394-4, d.d. 1 december 2012, blz. 1-2
3.Proces-verbaal verhoor getuige, nr. PL17I0 2012557394-23, d.d. 11 december 2012, blz. 28-29
4.Proces-verbaal verhoor verdachte, nr. PL17I0 2012557394-25, d.d. 20 december 2012, blz. 64-65
5.Proces-verbaal verhoor getuige, nr. PL17I0 2012557394-10, d.d. 1 december 2012, blz. 13-14
6.Proces-verbaal van bevindingen, nr. PL17KO 2012557394-4, d.d. 1 december 2012, blz. 1-2
7.Proces-verbaal van aangifte, nr. PL17D0 2012557394-1, d.d. 1 december 2012, blz. 6-7
8.Proces-verbaal van bevindingen, nr. PL17I0 2012557394-24, d.d. 11 december 2012, blz. 31-32 en proces-verbaal van bevindingen, nr. PL17IO 2012557394-20, d.d. 3 december 2012, blz. 22-24
9.Deskundigenverklaring Knalvuurwerk met lont van het NFI, versie 5 d.d. 19 november 2008, blz. 5/7
10.Deskundigenverklaring Knalvuurwerk met lont van het NFI, versie 5 d.d. 19 november 2008, blz. 3/7 en bijlage 1d, Napolitaanse bommen, lading geen zwart buskruit; proces-verbaal van bevindingen, nr. PL17IO 2012557394-20, d.d. 3 december 2012, blz. 22-24
11.Proces-verbaal van bevindingen, PL1710 2012557394-24, blz. 32-32
12.Proces-verbaal, team Forensische Opsporing, d.d. 6 september 2016, BVH-nummer 2012 557394-38