In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 juli 2017 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een gedetineerde, die zich niet kon vinden in de gang van zaken tijdens eerdere terechtzittingen. De verzoeker had op 7 juni 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzitter van de meervoudige strafkamer, mr. A.M. van Woensel, naar aanleiding van de zittingen op 22 februari en 1 juni 2017. De wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam had het verzoek op 6 juli 2017 ter verdere behandeling verwezen naar het Gerechtshof Den Haag. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 26 juli 2017 was de verzoeker niet verschenen, noch mr. Van Woensel. De verzoeker stelde dat er sprake was van vooringenomenheid van de voorzitter, onder andere door de wijze van bejegening en het ontbreken van de cautie tijdens de zittingen.
De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking voor de zitting van 22 februari 2017 niet-ontvankelijk was, omdat het verzoek te laat was ingediend. Voor de zitting van 1 juni 2017 werd het verzoek wel ontvankelijk verklaard, maar de wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van mr. Van Woensel. De beslissing van de wrakingskamer was gebaseerd op het proces-verbaal van de zitting, dat als enige bron werd beschouwd. De wrakingskamer concludeerde dat er geen reden was om aan de onpartijdigheid van de voorzitter te twijfelen en wees het verzoek tot wraking af.