ECLI:NL:GHDHA:2017:2819

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2017
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Zaaknummer
22-000953-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek in een strafzaak tegen een gedetineerde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 juli 2017 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een gedetineerde, die zich niet kon vinden in de gang van zaken tijdens eerdere terechtzittingen. De verzoeker had op 7 juni 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzitter van de meervoudige strafkamer, mr. A.M. van Woensel, naar aanleiding van de zittingen op 22 februari en 1 juni 2017. De wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam had het verzoek op 6 juli 2017 ter verdere behandeling verwezen naar het Gerechtshof Den Haag. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 26 juli 2017 was de verzoeker niet verschenen, noch mr. Van Woensel. De verzoeker stelde dat er sprake was van vooringenomenheid van de voorzitter, onder andere door de wijze van bejegening en het ontbreken van de cautie tijdens de zittingen.

De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking voor de zitting van 22 februari 2017 niet-ontvankelijk was, omdat het verzoek te laat was ingediend. Voor de zitting van 1 juni 2017 werd het verzoek wel ontvankelijk verklaard, maar de wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van mr. Van Woensel. De beslissing van de wrakingskamer was gebaseerd op het proces-verbaal van de zitting, dat als enige bron werd beschouwd. De wrakingskamer concludeerde dat er geen reden was om aan de onpartijdigheid van de voorzitter te twijfelen en wees het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 000953-17
Rolnummer hoofdzaak : 23-003019-16
Datum beslissing : 28 juli 2017
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het mondeling verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in Zwolle PPC te Zwolle,
de verzoeker.

Het geding

1. In de strafzaak tegen verzoeker onder genoemd rolnummer heeft -onder meer- op 22 februari 2017 en op 1 juni 2017 bij het Gerechtshof Amsterdam een terechtzitting van de meervoudige strafkamer plaatsgevonden, alwaar mrs. A.M. van Woensel, N.A. Schimmel en N.R.A. Meerbeek zitting hadden.
2. Bij schriftelijk verzoek van 7 juni 2017 heeft de verzoeker een verzoek tot wraking gedaan van de voorzitter, mr. A.M. van Woensel (hierna: de voorzitter of mr. Van Woensel).
3. Bij beslissing van 6 juli 2017 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam in het kader van de ‘pilot externe wrakingskamer’ de wrakingszaak op grond van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke Organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van dit gerechtshof.
4. Mr. Van Woensel heeft in een schriftelijke reactie d.d. 17 juli 2017 medegedeeld niet in de wraking te berusten.
5. De wrakingskamer heeft het verzoek op 26 juli 2017 ter openbare terechtzitting behandeld, waar de advocaat-generaal mr. M. Bode het standpunt van het openbaar ministerie uiteen heeft gezet. De verzoeker zelf is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting van de wrakingskamer verschenen. Evenmin is mr. Van Woensel ter terechtzitting verschenen.

Het wrakingsverzoek

6. Het wrakingsverzoek is gebaseerd op een aantal klachten van de verzoeker naar aanleiding van de terechtzittingen van 22 februari 2017 en 1 juni 2017, die - zakelijk weergegeven - als volgt kunnen worden onderscheiden:
- De bejegening door de voorzitter van de klager zelf.
In dit kader is naar voren gebracht dat de voorzitter op 1 juni 2017 heeft verzuimd de verzoeker voorafgaand aan het verhoor de cautie te geven, dat hij zich vijandig door haar bejegend voelde, dat de voorzitter zich denigrerend en verwijtend uitte en probeerde hem een verspreking te ontlokken.
- De wijze waarop de voorzittersbevoegdheden zijn gehanteerd.
In dit kader is naar voren gebracht dat er stukken (van onder meer [persoon 1]) uit het dossier zijn verwijderd dan wel zijn geweigerd te voegen in het dossier, dat de zaak op 22 februari 2017 buiten de aanwezigheid van de verzoeker werd behandeld, dat de behandeling van de zaak op 1 juni 2017 niet werd afgedaan maar werd aangehouden en dat de voorzitter op die terechtzitting mr. Marjanovic verbood te pleiten, de verzoeker heeft laten beloven dat mr. Marjanovic zijn raadsvrouw zou blijven en heeft gezegd “
We zien allemaal waar dit naar toe gaat”en “
Daar beginnen we niet aan”.
Op basis van het voorgaande is volgens de verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid van mr. Van Woensel niet boven iedere twijfel verheven gebleken.
7. Mr. Van Woensel heeft bij schriftelijke reactie d.d. 17 juli 2017 laten weten dat zij niet in de wraking berust. Zij heeft aangevoerd – kort weergegeven - dat uit het dossier niets is verwijderd; dat de kwestie met betrekking tot het al dan niet voegen van de stukken van [persoon 1] nog open ligt; dat zij de verzoeker wel degelijk de cautie heeft gegeven en dat zij hem niet heeft laten beloven dat mr. Marjanovic zijn raadsvrouw zou blijven, en dat zij niet heeft gezegd “
We zien allemaal waar dit naar toe gaat”en “
Daar beginnen we niet aan”.
8. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek dient te
worden afgewezen, nu er - kort gezegd – geen sprake is van vooringenomenheid dan wel van een naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

9. Op grond van artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dient een wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden (waardoor volgens de verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden) aan de verzoeker bekend zijn geworden. Indien het wrakingsverzoek ontijdig is ingediend, dient de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek te worden verklaard.
10. De wrakingskamer stelt in het onderhavige geval vast dat de klachten van de verzoeker betrekking hebben op de gang van zaken op de terechtzittingen van 22 februari 2017 en 1 juni 2017. De verzoeker heeft het verzoekschrift op 7 juni 2017 ingediend.
11. Ter zake van de klachten die betrekking hebben op de gang van zaken op de terechtzitting van 22 februari 2017 acht de wrakingskamer de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoekschrift, nu het verzoek ruim drie maanden nadat de verzoeker bekend is geworden met de betreffende feiten en omstandigheden - en daarmee niet tijdig - is ingediend.
12. Ter zake van de klachten die betrekking hebben op de gang van zaken op de terechtzitting van 1 juni 2017 stelt de wrakingskamer vast dat de verzoeker circa 7 dagen nadat hij bekend is geworden met de feiten en omstandigheden het verzoekschrift heeft ingediend. Gezien de problematiek van de verzoeker en de situatie waarin hij thans verkeert acht de wrakingskamer een zeker uitstel van het indienen van het verzoekschrift in het onderhavige geval acceptabel. De verzoeker wordt daarom wel ontvangen in het verzoekschrift voor zover gericht op de gang van zaken op de terechtzitting van 1 juni 2017.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

13. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden
vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
14. Verder heeft als uitgangspunt te gelden dat afwijzende noch toewijzende beslissingen van een rechter in het algemeen een grond vormen om te veronderstellen dat de betrokken rechter een vooringenomenheid jegens de verzoeker koestert of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Wraking kan niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen. Vrees voor vooringenomenheid kan slechts objectief gerechtvaardigd zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring kan worden gevonden dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is gegeven.
15. De wrakingskamer stelt voorop dat het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 juni 2017, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend, de enige kenbron is van hetgeen op die terechtzitting is voorgevallen. De wrakingskamer ziet geen reden om aan de juistheid van het betreffende proces-verbaal te twijfelen.
Gelet op het proces-verbaal van de terechtzitting en in aanmerking genomen het wrakingsverzoek en de schriftelijke reactie van mr. Van Woensel, is de wrakingskamer van oordeel dat , zowel voor wat betreft de genomen beslissingen als de bejegening van de verdachte door mr. Van Woensel, er geen sprake is van enige aanwijzing dat mr. Van Woensel jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
16. Gelet op het bovenstaande dient op het verzoek tot wraking te worden beslist als hierna
weergegeven.

Beslissing

Het hof:
- verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek voor zover gericht tegen feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de terechtzitting van
22 februari 2017;
  • wijst het verzoek tot wraking -voor het overige- af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de verzoeker, de genoemde raadsheer en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is op 28 juli 2017 gegeven door mrs. I.E. de Vries,
J.M. van de Poll en K. Schaffels, in aanwezigheid van de griffier mr. J. van der Vegte.
Mr. Schaffels is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.