ECLI:NL:GHDHA:2017:2818

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Zaaknummer
22-005635-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende woningoverval met geweld en bedreiging, veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van een gewapende overval in een woning te Rotterdam, waarbij hij samen met anderen de aangevers heeft vastgebonden, geweld heeft toegepast en hen heeft bedreigd met een vuurwapen. De overval vond plaats op 24 mei 2013, waarbij diverse goederen zijn weggenomen, waaronder elektronica en bankpassen. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, maar het hof heeft deze straf verlaagd naar 36 maanden, met aftrek van voorarrest, omdat het hof niet tot een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten is gekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de overval en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten. De verdachte heeft geen respect getoond voor de eigendommen en de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, wat heeft geleid tot ernstige psychische gevolgen voor hen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het hoger beroep, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om de gevangenisstraf te verlagen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005635-13
Parketnummers: 10-741160-13, 10-740099-13,
10-701072-11 (TUL) en 10-740236-11(TUL)
Datum uitspraak: 24 mei 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2013 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1991,
door de raadsvrouw ter terechtzitting opgegeven [woonadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 11 mei 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het in de zaken met de parketnummers 10-741160-13 en 10-740099-13 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Voorts is beslist omtrent de vorderingen tot tenuitvoerlegging als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Het hof heeft de in een tweetal inleidende dagvaardingen opgenomen en ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde feiten, zoals die de verdachte onder verschillende parketnummers ten laste zijn gelegd, hieronder van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zaak met parketnummer 10-741160-13I.
hij op of omstreeks 24 mei 2013 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een laptop (merk Acer) en/of een TV (merk Philips) en/of twee, althans een Playstation(s) en/of vier, althans een of meer mobiele telefoons (merken Blackberry en Samsung) en/of een horloge en/of twee, althans een bankpas(sen) en/of een paspoort en/of een Nederlands verblijfsdocument en/of een OV-kaart, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 1] en/of die [aangever 2] en/of die [aangever 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het meermalen, althans eenmaal (met kracht)
-vastbinden van de handen en/of de benen van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] en/of
-(dreigend) een vuurwapen gericht houden op die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] en/of
-tegen het hoofd van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] drukken van een vuurwapen en/of
-slaan en/of schoppen tegen het hoofd en/of lichaam van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] en/of
-(dreigend) zeggen -zakelijk weergegeven- dat die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] stil moesten zijn en dat ze anders zouden schieten (artikel 312 Wetboek van Strafrecht).
zaak met parketnummer 10-740099-13
II.
hij in of omstreeks de periode van 13 mei 2013 tot en met 17 mei 2013 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk de minderjarige [benadeelde partij 4], geboren 14 augustus 1998, die was weggelopen vanaf haar verblijfadres bij haar tante ([adres] te Rotterdam) heeft onttrokken aan het wettig gezag over haar gesteld en van het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende, immers heeft verdachte die [benadeelde partij 4] verborgen en/of aan de nasporing van de ambtenaren van justitie en politie onttrokken op het adres de Van [adres] te Rotterdam.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat het onder I en II ten laste gelegde bewezen zal worden verklaard en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding II
Het hof is van oordeel dat de tenlastelegging onder II niet voldoet aan de daaraan in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gestelde eisen, nu de opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd (onttrekking van minderjarige aan wettig gezag/bevoegd opzicht, strafbaar gesteld in artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) niet in overeenstemming is met de in de tenlastelegging vermelde omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan (verbergen en/of aan de nasporing onttrekken, zoals strafbaar gesteld in artikel 280 Sr). Gelet daarop is deze dagvaarding naar het oordeel van het hof innerlijk tegenstrijdig, althans is niet duidelijk op welke strafbaar feit de steller van de tenlastelegging het oog heeft gehad en dient ingevolge artikel 349 Sv om die reden de nietigheid ervan te worden uitgesproken.
Derhalve dient dagvaarding II nietig te worden verklaard.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder I ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
I.
hij op
of omstreeks24 mei 2013 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningin/uit een woning, gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een laptop (merk Acer) en
/ofeen TV (merk Philips) en
/oftwee
, althans eenPlaystation
(s
)en
/ofvier
, althans een of meermobiele telefoons (merken Blackberry en Samsung) en
/ofeen horloge en
/oftwee,
althans eenbankpas
(sen
)en
/ofeen paspoort en
/ofeen Nederlands verblijfsdocument en
/ofeen OV-kaart
, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [aangever 1]
en/of [aangever 2]
en/of [aangever 3],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan
dooren
/ofvergezeld
en/of gevolgdvan geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [aangever 1] en
/ofdie [aangever 2] en
/ofdie [aangever 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en
/ofwelke bedreiging met geweld bestond
(en
)uit het
meermalen, althans eenmaal (met kacht)
- vastbinden van de handen en/of de benen van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] en
/of
-
(dreigend
)een vuurwapen gericht houden op die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] en/of
- tegen het hoofd van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] drukken van een vuurwapen en
/of
- slaan en/of schoppen tegen het hoofd en/of lichaam van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] en
/of
-
(dreigend
)zeggen -zakelijk weergegeven- dat die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] stil moesten zijn en dat ze anders zouden schieten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnotities, bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder I ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsvrouw - zakelijk weergegeven - betoogd dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte (als medepleger) betrokken is geweest bij de woningoverval.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de beoordeling van een tenlastelegging van medeplegen behoort in het bijzonder aandacht te worden gewijd aan de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid, zeker in het geval het medeplegen niet bestaat in een gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Bij de vorming van zijn oordeel of al dan niet sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, houdt het hof rekening met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het hof stelt op grond van de zich in het dossier bevindende wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 mei 2013 heeft tussen 03.30 uur en 05.00 uur een gewapende overval plaatsgevonden in een woning gelegen aan de [adres] te Rotterdam. Uit de verklaringen van de aangevers blijkt dat zij kort voor de overval in gezelschap waren van ‘Swagerita’ en haar vriendin, naar later bleek de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
[medeverdachte 2] verklaart bij de raadsheer-commissaris op 20 februari 2015 dat er een plan was gemaakt om aangevers te beroven en dat de afspraak was dat medeverdachte [medeverdachte 3] en verdachte de woning binnen zouden gaan. Voorts verklaart [medeverdachte 2] dat zij gedurende de avond met medeverdachte [medeverdachte 3] en verdachte aan het sms’en was en dat zij door de verdachte en [medeverdachte 3] werden gepusht om op te schieten.
Aangever [aangever 3] heeft dadelijk na de woningoveral tegen zijn mede-aangevers gezegd de stem van de verdachte te hebben herkend als die van een van de daders. Ook ten overstaan van de politie op 24 mei 2013 verklaart [aangever 3] expliciet (pagina 21 van het dossier) de stem te hebben herkend van een van de mensen die binnen is geweest. Deze jongen kent hij als ‘[bijnaam verdachte]’ en zijn naam is [verdachte]. Voorts verklaart [aangever 3] (politieverhoren van 24 en 27 mei 2013) twee weken voor de overval met [bijnaam verdachte] te hebben gesproken, [bijnaam verdachte] te kennen van de groep
[x]en evenals de verdachte lid van deze groep te zijn geweest. Aangever [aangever 3] herkent verdachte op diens foto (foto 1, pagina’s 140 en 144 van het dossier) als de door hem bedoelde ‘[bijnaam verdachte]’. Ter terechtzitting in eerste aanleg verklaart verdachte dat hij aangever [aangever 3] van vroeger kende.
Op 24 mei 2013 werden tussen 04.38 uur en 04.45 uur pingberichten uitgewisseld tussen een telefoon met telefoonnummer [x] en pingnummer [x] en een telefoon met pingnummer 290A3352. Verdachte is in een ander strafrechtelijk onderzoek op 17 mei 2013 aangehouden. Bij zijn aanhouding was verdachte in bezit van een BlackBerry met pingnummer [x]. In dat onderzoek verklaart verdachte dat zijn bijnaam ‘[bijnaam verdachte]’ is. Voorts blijkt dat de verdachte op zijn arm een tatoeage heeft met de tekst: ‘[bijnaam verdachte]’.
Bij de woningoverval werden meerdere goederen weggenomen, waaronder de pinpas van aangever [aangever 3]. Uit de bankgegevens van aangever [aangever 3] bleek dat op 24 mei 2013 omstreeks 04.36 uur een mislukte pintransactie plaats vond ten aanzien van zijn rekening. Omstreeks 04.45 uur is met de bankpas van aangever [aangever 3] een bedrag van € 700,- gepind bij een pinautomaat van ABN AMRO gevestigd aan de Rösener Manzstraat te Rotterdam. Aangever [aangever 3] verklaart aanvankelijk een foute pincode te hebben opgegeven. Hij hoorde na een tijd dat een van de overvallers terug kwam en hij voelde dat hij werd geslagen. Hij moest de juiste pincode opgeven, hetgeen hij uiteindelijk ook heeft gedaan. Dit wordt door de verklaring van aangever [aangever 1] bevestigd.
In het dossier bevinden zich stills van de camerabeelden van de geslaagde pintransactie en van de Mathenesserweg. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft zichzelf herkend als de vrouw op foto 1 met datum 24 mei 2013 en tijdstip 04:39:35, die samen met een manspersoon voor het pand aan de Mathenesserweg stond (pagina 316 van het dossier). Bij vergelijking met de foto's die op 17 mei 2013 in een ander onderzoek van verdachte zijn aangetroffen op de inbeslaggenomen telefoon, heeft verbalisant [verbalisant] geconcludeerd dat de manspersoon op de stills, die samen met medeverdachte [medeverdachte 2] voor het pand aan de Mathenesserweg stond, sterk lijkt op de verdachte. Omstreeks 04:42:01 uur loopt [medeverdachte 2] samen met de man die door verbalisant [verbalisant] is herkend als de verdachte in de richting van het Marconiplein.
Omstreeks 04.45 uur is met de bankpas van aangever [aangever 3] gepind bij een pinautomaat van ABN AMRO gevestigd aan de Rösener Manzstraat te Rotterdam. Medeverdachte [medeverdachte 2] herkent zichzelf op de stills van de pintransactie (pagina 317 van het dossier). Omstreeks 04:45:07 uur loopt de manspersoon gelijkend op de verdachte naar de pinautomaat en omstreeks 04:46 uur loopt hij en medeverdachte [medeverdachte 2] richting de Mathenesserweg.
Op 24 mei 2013 is omstreeks 4:44 uur vanuit het pingnummer [x], het nummer dat het hof toeschrijft aan de verdachte, naar het pingnummer [x] het pingbericht ‘Lets go genoeg geweest’ gestuurd.
Aangever [aangever 3] heeft expliciet en dadelijk na de woningoverval verklaard de stem van verdachte te hebben herkend als een van de personen die in de woning is geweest. Aangever [aangever 3] kent verdachte al langere tijd; zij zijn beiden lid geweest van de groep
[x]. Dat [aangever 3] op het gebied van stemherkenning niet beschikt over specifieke deskundigheid maakt niet dat de herkenning van de stem van de hem bekende verdachte als degene die in de woning zou zijn geweest ongeschikt is om voor het bewijs te worden gebruikt. Het hof passeert het verweer in zoverre.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof vast dat sprake is geweest van een vooropgezet plan, aan de uitvoering waarvan de verdachte zou deelnemen. Gelet hierop en op de verklaring van aangever [aangever 3], waarin hij zegt dat hij aan de stem hoorde dat ‘[bijnaam verdachte]’ een van de overvallers was, terwijl verdachte (ook volgens zijn eigen verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg) [aangever 3] kende uit het verleden, gaat het hof ervan uit dat de verdachte als overvaller aanwezig is geweest in de woning en dat hij degene is geweest die, terwijl (een van) de mededader(s) in de woning verbleef of verbleven, in de nabije omgeving van de woning, in aanwezigheid van [medeverdachte 2] met de gestolen pinpas van aangever [aangever 3] geld heeft gepind en de medeverdachte heeft bericht ‘Lets go genoeg geweest’.
Op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft vastgesteld op basis van de verklaringen van [aangever 3] en de medeverdachte [medeverdachte 2], de herkenning van de verbalisant, de stills van de camerabeelden en de processen-verbaal van bevindingen omtrent onder meer de inhoud en verzendtijdstippen van de vanaf het pingnummer van de verdachte verzonden berichten, is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Het door de verdediging opgeworpen alternatieve scenario dat iemand anders dan verdachte gebruik heeft gemaakt van de telefoon, de BlackBerry met pingnummer [x], die bij een eerdere aanhouding onder de verdachte in beslag is genomen, is gelet op de bewijsmiddelen die het hof heeft gebruikt, niet een scenario dat nadere bespreking behoeft. Bovendien is het niet een relevant scenario, nu de vraag of een derde op bepaalde tijdstippen al dan niet verdachtes telefoon heeft gebruikt, immers niets zegt over verdachtes aanwezigheid in de woning zelf en over het pinnen met de gestolen pinpas door verdachte.
Gelet op het voorgaande, worden de verweren van de verdediging verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een brutale gewapende overval in een woning. De verdachte heeft samen met zijn mededaders aangevers vastgebonden en jegens hen geweld toegepast en hen bedreigd met een vuurwapen, om goederen die zich in de woning bevonden, weg te kunnen nemen, alsmede om hen de pincode af te laten geven. De verdachte en zijn mededaders hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan een zeer ernstig delict. Zij zijn op nietsontziende wijze te werk gegaan. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden dikwijls nog geruime tijd de psychische gevolgen ervan. Daarnaast brengen feiten zoals de onderhavige ook bij de burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Aldus heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen en hun persoonlijke levenssfeer. Bij de woningoverval is veel geweld gebruikt tegen de aldaar aanwezige personen en het is dan ook zeer voorstelbaar dat zij nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan zullen kunnen ondervinden.
Gezien de ernst van het feit komt geen andere straf in aanmerking dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft voorts in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 april 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof daarnaast acht geslagen op het Afloopbericht toezicht van Reclassering Nederland, d.d. 23 januari 2017.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 40 maanden een passende en geboden reactie vormt. Het hof komt daarmee uit op een gevangenisstraf van iets kortere duur dan de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf nu het, anders dan de rechtbank, niet is gekomen tot een bewezenverklaring van het onder II ten laste gelegde.
Het hof constateert echter tevens dat het hoger beroep niet binnen twee jaren na het instellen ervan is afgedaan en dat de termijn voor de berechting in hoger beroep met ongeveer zeventien maanden is overschreden. Wat betreft de totale duur van de behandeling in hoger beroep is dan ook sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Met deze omstandigheden houdt het hof rekening in die zin, dat in plaats van de door het hof thans overwogen gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd.
Vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer10-701072-11
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 16 juni 2011, gewezen onder parketnummer 10-701072-11 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een (1) maand, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur een (1) maand om de reden dat de verdachte voormelde voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan, terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering tot tenuitvoerlegging is derhalve gegrond.
Met de advocaat-generaal is het hof evenwel van oordeel dat tenuitvoerlegging, mede erop gelet dat met de resocialisatie van de verdachte reeds een begin is gemaakt, thans niet meer opportuun is zodat de daartoe strekkende vordering zal worden afgewezen.
Vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer10-740236-11
Bij vonnis van de meervoudige kamer te Rotterdam van 24 januari 2012, gewezen onder parketnummer 10-740236-11 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met bevel dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot zes maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd onder – voor zover in dezen van belang - de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur zes (6) maanden om de reden dat de verdachte voormelde voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan, terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering tot tenuitvoerlegging is derhalve gegrond.
Met de advocaat-generaal, is het hof evenwel van oordeel dat tenuitvoerlegging, mede erop gelet dat met de resocialisatie van de verdachte reeds een begin is gemaakt, thans niet meer opportuun is zodat de daartoe strekkende vordering zal worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de oproeping in eerste aanleg wat betreft de tenlastelegging onder II nietig.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder I ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder I bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst afde door het openbaar ministerie in eerste aanleg onder parketnummer 10-701072-11 ingediende vordering tot tenuitvoerlegging.
Wijst afde door het openbaar ministerie in eerste aanleg onder parketnummer 10-740236-11 ingediende vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.C. Bartels, mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. A.E.A.M. van Waesberghe, in bijzijn van de griffier mr. H. Hafti.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 mei 2017.