4.4Art. 1065 lid 1 aanhef en onder d Rv: de motivering ontbreekt
4.4.1Vernietiging op de grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed kan alleen plaatsvinden indien de motivering ontbreekt, en dus niet in gevallen van een ondeugdelijke motivering, omdat de rechter niet bevoegd is om het arbitraal vonnis inhoudelijk te toetsen.
Met een ontbrekende motivering wordt het geval gelijkgesteld dat er wel een motivering is gegeven maar daarin geen steekhoudende verklaring voor de gegeven beslissing valt te onderkennen.
4.4.2EZTD voert aan dat het scheidsgerecht het beroep op dwaling onvolledig heeft getoetst doordat hij uitsluitend de feiten in de periode voorafgaand aan het tot stand komen van de overeenkomst in aanmerking neemt en de gebeurtenissen op 21 september 2014 buiten beschouwing laat (§ 44 van het arbitraal vonnis).
4.4.3Het scheidsgerecht oordeelt dat de gebeurtenissen op 21 september 2014 buiten beschouwing blijven, omdat voor dit onderdeel, dat wil zeggen voor de dwaling, alleen de omstandigheden in aanmerking worden genomen die aanwezig waren in de periode vóór het sluiten van het Sponsorcontract op 21 augustus 2014. Daarmee is het vonnis voldoende gemotiveerd. Het is ook juist. Voor het antwoord op de vraag of er bij het sluiten van de overeenkomst sprake was van dwaling zijn alleen de bij het sluiten bestaande omstandigheden van belang. Latere omstandigheden kunnen immers geen dwaling bij het sluiten van de overeenkomst hebben veroorzaakt.
4.4.4Daarnaast acht EZTD het vonnis niet gemotiveerd omdat de in § 45 opgesomde omstandigheden niet de conclusie kunnen dragen dat EZTD de overeenkomst niet onder invloed van dwaling is aangegaan.
4.4.5Het scheidsgerecht doet de opsomming van een aantal omstandigheden in § 45 volgen door de conclusie dat geen sprake was van dwaling, in § 46 van het vonnis. Daarna volgt een aantal overwegingen waarmee het in § 46 gegeven oordeel, naast de in § 45 genoemde omstandigheden, wordt gemotiveerd. Daarin wordt overwogen dat EZTD, haar CEO, kennis droeg van het Nederlandse voetbal en van de onaangename kanten daarvan, en dat het onderwerp van racisme rondom de club aan de orde is gekomen, maar dat EZTD het Sponsorcontract is aangegaan zonder garanties op dit punt te verlangen of een recht om het contract op deze specifieke grond te beëindigen en dat EZTD op eenvoudige wijze te weten had kunnen komen dat er nog steeds incidenten met de supporters waren bij Feyenoord.
Met dit geheel van overwegingen heeft het scheidsgerecht zijn oordeel dat EZTD niet dwaalde, voldoende gemotiveerd.
4.4.6EZTD voert verder aan dat het scheidsgerecht niet duidelijk maakt of het de kennis van Sportfive toerekent aan EZTD, welke invloed de betrokkenheid van EZTD, dan wel haar CEO, [CEO EZTD] , bij voetbalactiviteiten heeft gehad, waarom het EZTD wordt aangerekend dat zij geen garantie bedong en welke invloed de korte periode waarin de onderhandelingen hebben plaatsgevonden heeft gehad.
4.4.7De door EZTD genoemde feiten worden door het scheidsgerecht opgesomd als omstandigheden die van belang zijn bij de beoordeling van het beroep op dwaling. Het is niet noodzakelijk om de relevantie van de van belang geachte feiten te motiveren, noch om bij elke omstandigheid aan te geven hoe groot de invloed daarvan is op het oordeel. Bovendien is, zoals hiervoor in 4.4.5 is overwogen, in de op § 46 volgende paragrafen duidelijk gemaakt in welk opzicht de opgesomde omstandigheden hebben meegewogen bij het oordeel van het scheidsgerecht dat geen sprake is van dwaling.
4.4.8EZTD acht ook het oordeel van het scheidsgerecht in § 50 van het vonnis dat EZTD niet als een onvoorzichtige partij kan worden aangemerkt. ongemotiveerd.
4.4.9In § 50 zet het scheidsgerecht uiteen dat in het algemeen in het kader van de dwaling een mededelingsplicht boven een onderzoeksplicht gaat, maar er geen verplichting tot mededeling bestaat voor de ene partij wanneer de andere partij de feiten kent of de eerste partij ervan mag uitgaan dat die ander de feiten kende. De eerste regel strekt ertoe, zo vervolgt het scheidsgerecht, om de onvoorzichtige partij te beschermen. Het scheidsgerecht oordeelt dat EZTD niet zo een partij is en komt op grond van de bijzondere omstandigheden van dit geval tot het oordeel dat art. 6:228 lid 1 BW niet van toepassing is (§ 51). Uit deze laatste paragraaf blijkt dat het scheidsgerecht de omstandigheden, die in § 46 zijn opgesomd en in de paragrafen 47 tot en met 49 zijn samengevat en die meebrengen dat EZTD deskundig was op voetbalgebied en op de hoogte van het Nederlandse voetbal (ook) ten grondslag legt aan zijn oordeel dat EZTD geen onvoorzichtige partij is. Daarmee is het oordeel afdoende gemotiveerd.
4.4.10EZTD heeft ook bezwaren tegen § 52 van het arbitrale vonnis, omdat de overweging dat de gebeurtenissen op 21 september 2014 geen beroep op art. 6:228 lid 2 BW rechtvaardigen overbodig is, nu al is geconstateerd dat het beroep op dwaling niet opgaat.
4.4.11Zoals EZTD zelf al aangeeft, heeft zij geen belang bij vernietiging van het oordeel in § 52, omdat dat in haar voordeel is. Haar bezwaar tegen dit oordeel behoeft dan ook geen behandeling.
4.4.12EZTD voert verder aan dat het scheidsgerecht zijn oordeel dat er geen rechtvaardiging is voor het ontbreken van een ingebrekestelling onvoldoende heeft gemotiveerd.
4.4.13Het scheidsgerecht heeft in § 68, nadat hij tot de conclusie was gekomen dat sprake was van een tekortkoming door Feyenoord, vastgesteld dat EZTD niet heeft voldaan aan de in artikel 3.3 van het sponsorcontract gestelde formele eisen, omdat zij geen aangetekende brief heeft gestuurd waarin werd aangegeven dat er een tekortkoming was een waarin een termijn voor nakoming werd gegeven. Het scheidsgerecht tekent verder aan dat EZTD haar nalatigheid eenvoudig kon herstellen, maar daar om haar moverende redenen niet voor heeft gekozen. Verder overweegt het scheidsgerecht, in § 69, dat een termijn voor nakoming in dit geval wellicht zinloos zou zijn geweest. Dat alles tezamen brengt hem tot de conclusie dat EZTD het contract heeft beëindigd zonder zich aan de formele vereisten te houden en met een beperkte rechtvaardiging voor het nalaten daarvan. Daarmee heeft het scheidsgerecht zijn oordeel dat er slechts een beperkte rechtvaardiging is voor het ontbreken van een ingebrekestelling voldoende gemotiveerd. Daarbij dient nog te worden opgemerkt dat het scheidsgerecht uiteindelijk tot de slotsom komt dat het sponsorcontract op grond van de redelijkheid en billijkheid op 27 januari 2015 geacht moet worden te zijn geëindigd (§ 81) en dat EZTD daarbij 50 % van de overeengekomen sponsorgelden verschuldigd is (§ 83).