ECLI:NL:GHDHA:2017:2794
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van ouderschap en omgangsregeling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag, betwistte de noodzaak van de ondertoezichtstelling. De rechtbank had op 6 april 2017 besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van het kind in het licht van de psychische problematiek van de moeder, waaronder suïcidaliteit. De moeder voerde aan dat de ondertoezichtstelling niet nodig was en dat zij in staat was om een veilige omgeving voor de minderjarige te bieden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de psychische problemen van de moeder een ernstige bedreiging vormen voor de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende communicatie tussen de ouders is en dat de moeder geen informatie over haar behandeling wil delen, wat de situatie verder compliceert. De beslissing van het hof om de ondertoezichtstelling te bekrachtigen is gebaseerd op de criteria van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige voorop staan. Het hof heeft benadrukt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de begeleide omgang tussen de moeder en de minderjarige voort te zetten, en dat er reeds veel hulpverlening is ingezet zonder resultaat. De beschikking van de rechtbank is derhalve bekrachtigd.