ECLI:NL:GHDHA:2017:2769
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Beroep van grootouders op voogdij en omgangsregeling met minderjarigen na overlijden van de moeder
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de grootouders vaderszijde tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De grootouders zijn in hoger beroep gekomen van een beschikking waarin hun verzoek om als belanghebbenden te worden aangemerkt in familierechtelijke zaken met betrekking tot hun kleinkinderen werd afgewezen. De minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], zijn na het overlijden van hun moeder in een perspectief biedend pleeggezin geplaatst. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de grootouders niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt, omdat de minderjarigen niet gedurende een jaar als behorende tot hun gezin zijn verzorgd en opgevoed. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de grootouders niet-ontvankelijk zijn in hun verzoeken. Het hof overweegt dat de grootouders niet met het gezag zijn belast over de minderjarigen en dat de gecertificeerde instelling, als voogd, bevoegd is de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen te bepalen. De grootouders verzoeken ook om een omgangsregeling, maar het hof oordeelt dat de huidige omgangsregeling niet uitgebreid kan worden, omdat de minderjarigen zich nog moeten hechten aan hun nieuwe pleeggezin. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.