ECLI:NL:GHDHA:2017:2769

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
28 september 2017
Zaaknummer
200.205.514/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van grootouders op voogdij en omgangsregeling met minderjarigen na overlijden van de moeder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de grootouders vaderszijde tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De grootouders zijn in hoger beroep gekomen van een beschikking waarin hun verzoek om als belanghebbenden te worden aangemerkt in familierechtelijke zaken met betrekking tot hun kleinkinderen werd afgewezen. De minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], zijn na het overlijden van hun moeder in een perspectief biedend pleeggezin geplaatst. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de grootouders niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt, omdat de minderjarigen niet gedurende een jaar als behorende tot hun gezin zijn verzorgd en opgevoed. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de grootouders niet-ontvankelijk zijn in hun verzoeken. Het hof overweegt dat de grootouders niet met het gezag zijn belast over de minderjarigen en dat de gecertificeerde instelling, als voogd, bevoegd is de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen te bepalen. De grootouders verzoeken ook om een omgangsregeling, maar het hof oordeelt dat de huidige omgangsregeling niet uitgebreid kan worden, omdat de minderjarigen zich nog moeten hechten aan hun nieuwe pleeggezin. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.205.514/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 16-3286
zaaknummer rechtbank : C/10/499990
beschikking van de meervoudige kamer van 27 september 2017
inzake
[grootvader] , grootvader vaderszijde, en
[grootmoeder] , grootmoeder vaderszijde,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootouders vaderszijde,
advocaat mr. I. Epe te Haarlem,
tegen
Stichting Jeugdbescherming [vestigingsplaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
advocaat mr. U. Altintas-Gümüs.
Als degenen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, zijn aangemerkt:
- de pleegouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
wonende op een bij de gecertificeerde instelling bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 september 2016 (hierna: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De grootouders vaderszijde zijn op 15 december 2016 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 26 januari 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de grootouders vaderszijde:
- een journaalbericht van 16 februari 2017 met bijlage, ingekomen op 17 februari 2017;
van de zijde van de gecertificeerde instelling:
- een journaalbericht van 30 maart 2017 met bijlage, ingekomen op 3 april 2017.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 23 augustus 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de grootouders vaderszijde, bijgestaan door mr. I. Epe;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [naam] en mr. U. Altintas-Gümüs;
- de raad, vertegenwoordigd door [naam] ;
- de pleegouders.

3.De feiten

3. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- De moeder van de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarigen), is op [datum] dood aangetroffen;
- De vader van de minderjarigen is eind 2015 tot een langdurige gevangenisstraf veroordeeld voor de dood van de moeder;
- Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2015 is het ouderlijk gezag van de vader beëindigd. De rechtbank heeft de gecertificeerde instelling met de voogdij belast. De grootouders vaderszijde zijn tegen deze beschikking in hoger beroep gegaan. Bij beschikking van het gerechtshof Den Haag van 8 juni 2016 zijn de grootouders vaderszijde niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep;
- Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 17 mei 2016 is de vordering van de grootouders vaderszijde om de gecertificeerde instelling te verbieden de minderjarigen te plaatsen in een perspectief biedend pleeggezin totdat op de door hen ingestelde bodemprocedure is beslist, afgewezen;
In hoger beroep is komen vast te staan dat de minderjarigen op 3 januari 2017 in een perspectief biedend pleeggezin zijn geplaatst.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Rotterdam:
- het verzoek van grootouders vaderszijde om voor recht te verklaren dat zij in alle familierechtelijke zaken met betrekking tot de minderjarigen als belanghebbenden hebben te gelden, afgewezen.
- de grootouders vaderszijde niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek te bepalen dat de verblijfplaats van de minderjarigen bij hen zal zijn, althans de gecertificeerde instelling op te dragen om grootouders als pleeggezin aan te merken, althans een onafhankelijk onderzoek te gelasten naar de plaatsing van de minderjarigen bij grootouders;
- bepaald dat de omgangsregeling tussen grootouders vaderszijde en de minderjarigen als volgt zal zijn: tussen de minderjarigen en grootouders vaderszijde zal omgang plaatsvinden, waarbij de frequentie, de duur en de vorm van de omgang worden bepaald door de gecertificeerde instelling.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De grootouders vaderszijde zijn het niet eens met de beslissing van de rechtbank en verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen. Verder verzoeken zij het hof primair voor recht te verklaren dat zij als belanghebbenden dienen te worden aangemerkt in familierechtelijke zaken die betrekking hebben op beslissingen aangaande de minderjarigen en te bepalen dat de verblijfplaats van de minderjarigen bij hen zal zijn, althans de gecertificeerde instelling op te dragen om hen als pleeggezin aan te merken, althans een onafhankelijk onderzoek te gelasten naar plaatsing van de minderjarigen bij hen. De grootouders vaderszijde verzoeken het hof subsidiair een omgangsregeling met de minderjarigen vast te stellen, waarbij de minderjarigen in ieder geval drie weekenden per maand van vrijdagmiddag tot zondagmiddag bij hen verblijven en elke woensdagmiddag van 12:00 uur tot 17:00 uur, althans een omgangsregeling vast te stellen waarbij de minderjarigen minimaal twee keer per week, gedurende twee uur, onbegeleide omgang zullen hebben met de grootouders vaderszijde, bij hen thuis.
4.3.
De gecertificeerde instelling verweert zich hiertegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de grootouders vaderszijde niet-ontvankelijk te verklaren dan wel als ongegrond en onbewezen af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Het hof behandelt eerst de meest vergaande stelling. De grootouders vaderszijde stellen dat zij als belanghebbenden dienen te worden aangemerkt in familierechtelijke zaken die betrekking hebben op beslissingen aangaande de minderjarigen. Zij stellen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minderjarigen niet gedurende een jaar als behorende tot hun gezin zijn verzorgd en opgevoed. De ouders en later ook de minderjarigen, woonden in bij de grootouders vaderszijde en de grootouders hebben de ouders geholpen met het verblijf in Nederland. In de woning werd als gezin samengeleefd en de grootmoeder vaderszijde hielp de moeder bij de opvoeding van de minderjarigen. Na het vertrek van de ouders en de minderjarigen uit de woning van de grootouders vaderszijde is het contact tussen de minderjarigen en de grootouders vaderszijde nauwelijks veranderd. Artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) mag volgens hen niet zo strikt worden uitgelegd, dat de korte periode van vier maanden dat de minderjarigen niet bij de grootouders vaderszijde hebben gewoond, hen tegengeworpen wordt en zij niet als belanghebbenden worden aangemerkt.
5.2
De gecertificeerde instelling stelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de grootouders vaderszijde niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Wat betreft de verklaring voor recht wijst de gecertificeerde instelling op de overweging van de rechtbank, dat de vraag of de grootouders vaderszijde als belanghebbenden aangemerkt kunnen worden afhangt van de specifieke procedure en niet in zijn algemeenheid kan worden vastgesteld dat zij in alle familierechtelijke zaken met betrekking tot de minderjarigen als belanghebbenden hebben te gelden, zoals de grootouders met het thans gedane verzoek voor staan. Verder brengt de enkele formaliteit dat de minderjarigen stonden ingeschreven op het adres van grootouders vaderszijde niet met zich mee dat de minderjarigen zijn verzorgd en opgevoed als behorende tot het gezin van de grootouders vaderszijde. Verder brengt de gecertificeerde instelling naar voren dat ten tijde van het overlijden van de moeder, de kinderen niet meer woonachtig waren bij de grootouders vaderszijde.
5.3
Het hof overweegt dat op grond van artikel 798 lid 1 Rv onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Degene die niet de ouder is en de minderjarige, op wie de zaak betrekking heeft, gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, wordt aangemerkt als belanghebbende.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat voor ieder type verzoekschriftenprocedure uit de aard van de procedure en de daarop van toepassing zijnde wettelijke bepalingen moet worden afgeleid wie als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Anders dan de grootouders vaderszijde voor staan kan niet in zijn algemeenheid worden vastgesteld en door een rechter bepaald dat zij in alle familierechtelijke zaken met betrekking tot de minderjarigen als belanghebbenden hebben te gelden. Om deze reden wijst ook het hof het verzoek van de grootouders vaderszijde om een verklaring voor recht uit te spreken dat zij in alle familierechtelijke zaken met betrekking tot de minderjarigen belanghebbenden zijn, af.
Hoofdverblijfplaats
5.5
De grootouders vaderszijde voeren aan dat de gecertificeerde instelling de spanningen en ruzie tussen de familie vaderszijde en de familie moederszijde noemt als reden om hen niet als netwerkpleeggezin aan te merken. Zij hebben aangeven dat de familie moederszijde welkom is bij hen als de minderjarigen bij hen zouden wonen. Bovendien komt de strijd tussen de families alleen van de kant van de familie moederszijde en staan de grootouders vaderszijde open voor overleg. Verder voeren grootouders vaderszijde aan dat de gecertificeerde instelling het belang van de minderjarigen niet voorop stelt, nu zij een grote rol in het leven van de minderjarigen speelden en de stabiliteit die zij boden nu weg is genomen. Ook gaat de gecertificeerde instelling volgens hen klakkeloos af op wat de familie moederszijde zegt, terwijl er voorafgaand aan de dood van de moeder nauwelijks contact was met de familie moederszijde.
5.6
De gecertificeerde instelling voert aan dat zij als voogd bevoegd is de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen te bepalen. De gecertificeerde instelling licht toe dat er veel strijd is tussen de families. De gecertificeerde instelling heeft inspanningen verricht om overleg tussen de families mogelijk te maken, nu de gecertificeerde instelling wel van mening is dat de minderjarigen beide families nodig hebben. Netwerkplaatsing bij één van de families is echter niet mogelijk volgens de gecertificeerde instelling, nu overleg tussen de families over de omgang met de minderjarigen ook niet mogelijk blijkt. Om deze reden is de gecertificeerde instelling van mening dat de minderjarigen het meest gebaat zijn bij een neutraal perspectief biedend pleeggezin, waar zij sinds 3 januari 2017 zijn geplaatst.
5.7
De raad brengt ter zitting in hoger beroep naar voren dat zij niet meer betrokken is bij de minderjarigen. De raad heeft in 2015 een raadsonderzoek gedaan en een raadsrapport uitgebracht, waarbij de grootouders vaderszijde zijn gehoord als informanten. Op grond van hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht door verschillende partijen, is de raad van mening dat de minderjarigen baat hebben bij een neutraal perspectief biedend gezin wegens de verschillende zienswijzen van de families.
5.8
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Dit brengt mee dat de rechtbank de grootouders vaderszijde terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard aangezien zij niet met het gezag zijn belast over de minderjarigen en ook overigens niet als belanghebbenden hebben te gelden ten aanzien van het vaststellen van de verblijfplaats dan wel de plaatsing van de minderjarigen.
Omgang
5.9
De grootouders vaderszijde stellen dat uitbreiding van de omgangsregeling tussen hen en de minderjarigen in het belang van de minderjarigen is. Zij zijn naar hun mening nog de enige stabiele factor in het leven van de minderjarigen nadat hun moeder dood werd aangetroffen en hun vader werd aangehouden wegens betrokkenheid bij haar dood. De grootouders vaderszijde voeren aan de minderjarigen niet met conflicterende belangen of wensen te belasten. Zij zijn van mening dat plaatsing in een perspectief biedend pleeggezin niet in de weg staat aan uitbreiding van de huidige omgangsregeling.
5.1
De gecertificeerde instelling voert aan dat de prioriteit op dit moment ligt bij het creëren van rust en duidelijkheid voor de minderjarigen in hun nieuwe leefsituatie. De minderjarigen zijn sinds januari jl. geplaatst in een perspectief biedend pleeggezin, waar zij nog moeten hechten. De gecertificeerde instelling is van mening dat het belang van de minderjarigen bij een ongestoord hechtingsproces zwaarder weegt dan het belang van de grootouders vaderszijde bij een uitbreiding van de huidige omgangsregeling. De gecertificeerde instelling brengt ter zitting in hoger beroep naar voren dat pas als de minderjarigen voldoende veilig gehecht zijn in het perspectief biedend pleeggezin en de grootouders vaderszijde zich hebben neergelegd bij de plaatsing van de minderjarigen in het perspectief biedende pleeggezin, er gekeken kan worden naar een mogelijke uitbreiding van de omgangsregeling.
5.11
Het hof overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de grootouders vaderszijde recht hebben op omgang met de minderjarigen, maar wel is in geschil de wijze waarop daaraan invulling moet worden gegeven. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Naar het oordeel van het hof is er geen aanleiding om de huidige omgangsregeling tussen de grootouders vaderszijde en de minderjarigen uit te breiden. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat de minderjarigen sinds 3 januari 2017 in een perspectief biedend pleeggezin zijn geplaatst, aan welke pleegouders zij zich aan het hechten zijn. Het belang van de minderjarigen vergt dat deze hechting in alle rust plaatsvindt zodat er een veilige gehechtheidsrelatie tussen de minderjarigen en de pleegouders kan ontstaan. Het hof acht een uitbreiding van de huidige omgangsregeling een te grote belasting voor en niet in het belang van de minderjarigen, mede gezien het feit dat de minderjarigen al met een groot aantal mensen omgang hebben: de familie vaderszijde, de familie moederszijde en het vorige pleeggezin. Dit alles brengt mee dat de grootouders van vaderszijde er rekening mee zullen moeten houden dat een eventuele uitbreiding van de omgang in de
toekomst, zo al mogelijk, nog wel enige tijd op zich zal laten wachten.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, P.B. Kamminga en J. Calkoen-Nauta, bijgestaan door F.S.S. van Dongen als griffier en is op 27 september 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.