ECLI:NL:GHDHA:2017:2716

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2017
Publicatiedatum
25 september 2017
Zaaknummer
22-005213-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen schuldheling en opzetheling na vergissingen in bewezenverklaring

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor het medeplegen van schuldheling en opzetheling. Het hof heeft echter vastgesteld dat er vergissingen zijn begaan bij het uitstrepen van de bewezenverklaring en de kwalificatie van de feiten. Hierdoor kon het hof niet vaststellen wat de politierechter precies had bedoeld met de bewezenverklaring.

Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor de tenlastelegging van zowel schuldheling als opzetheling. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat het hof van oordeel is dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd. Dit leidde tot de beslissing om het eerdere vonnis te vernietigen en de verdachte vrij te spreken.

Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding ingediend door een benadeelde partij, maar deze is niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte vrijgesproken is van de tenlastelegging. Het hof heeft ook geoordeeld dat er geen kostenveroordeling nodig is, aangezien er geen kosten zijn gemaakt door de verdachte in verband met de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005213-16
Parketnummer: 10-047837-16
Datum uitspraak: 24 augustus 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 7 november 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1967,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 10 augustus 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is omtrent de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, beslist als nader vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij in of omstreeks de periode van 1 tot en met 3 juli 2015 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een (zee)container, merk Evergreen, kleur rood, genummerd [x] heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

2.

hij in of omstreeks de periode van 1 tot en met 3 juli 2015 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een chassis, gekentekend [x] heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal worden verklaard - met dien verstande dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling - en dat aan de verdachte een geldboete zal worden opgelegd ter hoogte van een bedrag van € 700,-, subsidiair 14 dagen hechtenis, waarvan
€ 350,-, subsidiair 7 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaren. Eventueel kan de verdachte in de gelegenheid worden gesteld de boete in termijnen te betalen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven nu er kennelijk vergissingen zijn begaan bij het uitstrepen van de bewezenverklaring en/of ten aanzien van de kwalificatie van de bewezen verklaarde feiten.
Immers, uit het vonnis, in verband met de bewezenverklaring en de kwalificatie, is voor het hof niet op te maken wat de politierechter nu precies bedoeld heeft bewezen te verklaren. De bewezenverklaring van feit 1 betreft niet medeplegen van opzetheling (zoals gekwalificeerd) maar tendeert naar bewezenverklaring van medeplegen van schuldheling, waarbij echter door de wijze van uitstrepen die bewezenverklaring ofwel niet geheel voldoet aan de vereisten ofwel moet worden opgevat als een kennelijke verschrijving.
De bewezenverklaring van feit 2 betreft bewezenverklaring van schuldheling terwijl de kwalificatie luidt medeplegen van opzetheling waarbij opvalt dat het medeplegen in de bewezenverklaring is weggestreept en bewezenverklaard is dat de verdachte dit feit
alleenheeft begaan.
Vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is onvoldoende overtuigend naar voren gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 17.875,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 17.875,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering, nu deze volgens de advocaat-generaal te ingewikkeld is voor behandeling tijdens een strafproces.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Kosten
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. C.H.M. Royakkers en mr. E.P.J. Myjer, in bijzijn van de griffier mr. M. Simpelaar.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 augustus 2017.
mr. E.P.J. Myjer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.