ECLI:NL:GHDHA:2017:2714

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2017
Publicatiedatum
25 september 2017
Zaaknummer
22-004104-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensensmokkel met wederrechtelijke doorreis door Nederland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Koeweit in 1977 en thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, is beschuldigd van mensensmokkel. De tenlastelegging betreft het faciliteren van de wederrechtelijke doorreis van twee personen met de Afghaanse nationaliteit door Nederland. De verdachte en haar medeverdachte hebben deze personen in de kofferbak van hun auto vervoerd en een ticket aangeschaft voor de overtocht naar Engeland met de Stena Line. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte op 18 februari 2016 in Hoek van Holland een ticket hebben gekocht voor de ferry naar Harwich, en dat zij zenuwachtig reageerden toen zij de controle van de Marechaussee zagen. Bij controle van de auto door de Marechaussee werden de twee personen in de kofferbak aangetroffen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat de doorreis wederrechtelijk was en dat haar gedragingen gericht waren op het helpen van de twee personen bij hun illegale doorreis. De verdachte is niet eerder veroordeeld in Nederland, en het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004104-16
Parketnummer: 10-750075-16
Datum uitspraak: 31 augustus 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Koeweit) op [geboortejaar] 1977,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 17 augustus 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 18 februari 2016 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, 2 (twee), althans één of meer perso(o)n(en) met de Afghaanse nationaliteit, althans van buitenlandse afkomst,
- behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door, en/of
- uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in
Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of IJsland en/of Noorwegen en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of die ander (telkens) daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft/hebben verschaft terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis en/of dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met één of meer van haar mededaders, althans alleen,
- bovengenoemde perso(o)n(en) in (de kofferbak van) een personenauto (Mercedes Benz, type S350 AMG) vervoerd door Nederland, en/of
- een ticket aangeschaft voor de ferry (Stena Line) naar Groot-Brittannië (aldus) het verblijf in Nederland en/of het transport en de doorreis door Nederland van die bovengenoemde pers(o)n(en) georganiseerd en/of gecoördineerd en/of gefaciliteerd
terwijl als gevolg hiervan levensgevaar voor (een) ander(en), te weten voornoemde 2 (twee), althans één of meer perso(o)n(en) met de Afghaanse nationaliteit, te duchten was.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft zich – conform zijn overgelegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte omdat - kort samengevat - de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ondanks het onderzoeksbelang in de zaak tegen de verdachte, door het openbaar ministerie niet voor nader verhoor beschikbaar dan wel traceerbaar zijn gehouden.
Het hof overweegt hieromtrent allereerst dat
geen rechtsregel het openbaar ministerie verplicht om getuigen gedurende een lopende strafzaak beschikbaar dan wel traceerbaar te houden. Overigens volgt uit het dossier voorts het volgende. Beide getuigen zijn op 18 februari en 23 maart 2016 door de politie gehoord.
De raadsman van de medeverdachte heeft op 29 maart 2016 een verzoek ex art. 182 Sv bij de rechter-commissaris gedaan om – onder meer - deze getuigen te horen. Dit verzoek is toegewezen. Desgevraagd door de rechter-commissaris heeft de raadsman van de verdachte aangegeven dat hij zich bij de verhoren wenste aan te sluiten. Uit een e-mailbericht van 29 juni 2016 blijkt dat de raadsman vervolgens afstand heeft gedaan van de getuigen nadat was gebleken dat ze niet voor de geplande inhoudelijke behandeling in eerste aanleg konden worden gehoord. Noch in de appelschriftuur noch tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft de raadsman verzocht om genoemde getuigen alsnog te horen.
Nu uit het voorgaande volgt dat de huidige raadsman nimmer zelfstandig heeft verzocht om voornoemde getuigen te horen en op enig moment zelfs afstand heeft gedaan van het horen van deze getuigen, valt niet in te zien op welke wijze het openbaar ministerie op de hoogte had kunnen zijn van enige wens van de verdediging tot het nader horen van genoemde getuigen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim dat daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het hof verwerpt het verweer en verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks18 februari 2016 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
althans in Nederlandtezamen en in vereniging met
(een
)ander
(en), althans alleen,2 (twee)
, althans één of meerperso
(o)n
(en
)met de Afghaanse nationaliteit, althans van buitenlandse afkomst,
- behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van
toegang tot ofdoorreis door
, en/of
- uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in
Nederland
en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of IJsland en/of Noorwegen en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of die ander (telkens) daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft/hebben verschaftterwijl zij, verdachte en
/ofhaar mededader
(s) (telkens)wist
(en
)of ernstige redenen had
(den
)te vermoeden dat
die toegang ofdie doorreis
en/of dat verblijfwederrechtelijk was, immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met
één of meer vanhaar mededader
s,
althans alleen,
- bovengenoemde perso
(o)n
(en
)in
(de kofferbak van
)een personenauto (Mercedes Benz, type S350 AMG) vervoerd door Nederland, en
/of
- een ticket aangeschaft voor de ferry (Stena Line) naar Groot-Brittannië
en(aldus
) het verblijf in Nederland en/of het transport ende doorreis door Nederland van die bovengenoemde pers
(o
)n
(en
) georganiseerd en/of gecoördineerd en/ofgefaciliteerd
terwijl als gevolg hiervan levensgevaar voor (een) ander(en), te weten voornoemde 2 (twee), althans één of meer perso(o)n(en) met de Afghaanse nationaliteit, te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft zich voorts – eveneens conform zijn overgelegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde, nu zij geen wetenschap heeft gehad van het vervoer van de desbetreffende personen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier kan het volgende worden opgemaakt. De verdachte en de medeverdachte hebben beiden verklaard woonachtig te zijn in Engeland, geen baan te hebben en een uitkering te ontvangen (dossierpagina’s 17 en 45). Zij zijn in de nacht van 17 op 18 februari 2016 op stel en sprong vanuit Engeland naar Nederland gereisd, via de Kanaaltunnel. De auto waarmee ze reisden betrof een Mercedes, type S350 AMG, die de verdachte in genoemde nacht had geleend van een bekende van haar (dossier-pagina’s 79, 108 en 109). Na één dag in Nederland te hebben verbleven, wilden de verdachte en de medeverdachte in de avond van 18 februari 2016 weer terug naar Engeland. De verdachte heeft verklaard dat ze eerder dan gepland terug gingen naar Engeland omdat zij ziek was geworden. Over de aard en het ontstaan van haar ziekte heeft ze wisselend verklaard. Het dossier bevat geen bewijs voor het feit dat de verdachte daadwerkelijk ziek was. De verdachte zegt op een gegeven moment in haar vijfde verhoor dat de verhoorders de medicijnen wel gezien zullen hebben, maar noch de verdachte noch haar medeverdachte heeft verklaard dat in Nederland een arts is bezocht die aan de verdachte medicijnen heeft voorgeschreven.
Omstreeks 20.15/20.30 uur, hebben de verdachte en haar medeverdachte in Hoek van Holland een ticket voor de overtocht naar Harwich met de Stena Line gekocht. Het hof merkt op dat de reis naar Engeland met de Stena Line langer duurt en ook duurder is dan de reis via de Kanaaltunnel, zeker nu de verdachte verklaard heeft ook een hut te willen boeken. Gelet op het feit dat de verdachte stelde dat zij ziek was, dat dat de reden was voor het snelle vertrek en gelet op het feit dat beiden een uitkering hadden, waaruit geconcludeerd kan worden dat zij niet de beschikking hadden over veel geld, is de keus voor een langere en duurdere terugreis naar het oordeel van het hof minst genomen opmerkelijk.
Bij de check-in voor de personenauto’s bij de Stena Line bestuurde de verdachte de auto waarin zij zaten, een Mercedes (dossierpagina 4). De verdachte en de medeverdachte kwamen volgens de getuige [getuige 3], medewerkster van Stena Line, zenuwachtig over. Op het moment dat zij de Marchechaussee zagen controleren, wilden ze weg. Omdat achteruit rijden niet meer mogelijk was, zijn ze doorgereden naar de Marechaussee. [getuige 3] heeft vervolgens de Marechaussee gebeld en verteld wat ze zojuist had waargenomen (dossierpagina 89). Wachtmeester [wachtmeester] heeft hierop de Mercedes gecontroleerd. Hij vroeg de verdachte om de kofferbak te openen. Zij voldeed hieraan door op een knopje te drukken. Vervolgens zag [wachtmeester] twee personen – naar later bleek genaamd [getuige 1] en [getuige 2] - in de kofferbak liggen (dossierpagina’s 4 en 104). De medeverdachte heeft verklaard dat verdachte degene was die de sleutel van de auto had. De Marechaussee heeft vastgesteld dat de kofferbak niet van binnenuit geopend kon worden.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden acht het hof het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, luidende dat de verdachte en de medeverdachte voor een korte vakantie in Nederland waren en dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van twee personen in de achterbak van hun auto, niet aannemelijk. Het hof leidt uit voornoemde feiten en omstandigheden af dat de bedoeling van de reis van de verdachte en de medeverdachte enkel was gelegen in het ophalen en vervoeren van [getuige 1] en [getuige 2]. De vorenomschreven gedragingen van de verdachte en de medeverdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het behulpzaam zijn bij het verschaffen van wederrechtelijke doorreis door Nederland van [getuige 1] en [getuige 2], dat het niet anders kan dan dat zij hebben geweten dat [getuige 1] en [getuige 2] zich in de kofferbak bevonden en dat hun doorreis wederrechtelijk was.
Het hof verwerpt het beroep op vrijspraak en acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op de wijze zoals hierboven weergegeven.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
mensensmokkel, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan mensensmokkel. Zij hebben de wederrechtelijke doorreis door Nederland van twee personen gefaciliteerd, door die personen in de kofferbak van een personenauto te vervoeren en door een ticket aan te schaffen voor een overtocht met die auto met de Stena Line naar Engeland. Mensensmokkel doorkruist het overheidsbeleid aangaande bestrijding van wederrechtelijke doorreis door Nederland, en draagt bij aan het in stand houden van een illegaal circuit dat allerhande maatschappelijk ongewenste effecten met zich brengt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 juli 2017 is de verdachte in Nederland niet eerder veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 197a van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden,
mr. G. Knobbout en mr. H.J.M. Smid-Verhage, in bijzijn van de griffier mr. N. van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 augustus 2017.