ECLI:NL:GHDHA:2017:2683

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
21 september 2017
Zaaknummer
200.177.875/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest in erfrechtelijke geschil over bewijs afgifte gepinde bedragen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep in een erfrechtelijke kwestie. De appellante, de zuster van de erflaatster, heeft in een eerdere procedure bewijs moeten leveren dat zij bedragen die van de rekening van de erflaatster zijn gepind, daadwerkelijk aan haar heeft afgedragen. Het hof verwijst naar een tussenarrest van 22 november 2016, waarin de appellante was toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Op 18 april 2017 heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij de appellante drie getuigen heeft voorgebracht, waaronder zijzelf. De geïntimeerde heeft afgezien van het horen van getuigen in contra-enquête. Na de getuigenverhoren hebben beide partijen om arrest gevraagd.

Het hof heeft de verklaringen van de getuigen gewogen en geconcludeerd dat de appellante niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. De verklaring van een belangrijke getuige werd als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld, en het hof hechtte geen waarde aan deze verklaring. De appellante werd uiteindelijk in het ongelijk gesteld, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2015. Tevens werd de appellante veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die op € 6.420,- werden begroot. Het arrest is uitgesproken op 15 augustus 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.177.875/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/455911/ HA ZA 14-775

arrest van 15 augustus 2017

inzake
[zuster van erflaatster] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M. Maasdam te Berkhout, gemeente Koggenland,
tegen
[de erfgenaam] ,
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.W.J. Leijs te Hilversum.

Het verdere verloop van het geding

Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 22 november 2016, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Op 18 april 2017 heeft ten overstaan van de bij voormeld arrest benoemde raadsheer-commissaris het getuigenverhoor aan de zijde van appellante plaatsgevonden. Appellante heeft drie getuigen voorgebracht, onder wie zich zelf.
Geïntimeerde heeft afgezien van het doen horen van getuigen in contra-enquête.
Appellante heeft vervolgens op 30 mei 2017 een conclusie na enquête genomen.
Geïntimeerde heeft op 27 juni 2017 een antwoord memorie na enquête genomen.
Door beide partijen is om arrest gevraagd.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

Tussenarrest 22 november 2016

1. In het tussenarrest van 22 november 2016 heeft het hof appellante toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, dat appellante de in productie 7 behorende bij de akte houdende overleggen producties van 12 december 2014 opgenomen bedragen aan erflaatster heeft afgedragen.
2. Uit de hiervoor genoemde productie 7 volgt dat in de gemeente [plaatsnaam] (woonplaats van appellante) in de periode van 20 maart 2013 tot 31 maart 2013 van de rekening van erflaatster een totaal bedrag is gepind van € 23.000,-. Voorts volgt uit productie 7 dat in de gemeente [plaatsnaam] op 27 maart 2013 van de rekening van erflaatster een totaal bedrag is gepind van € 10.000,-.
3. De bewijsopdracht hield in dat appellante moest bewijzen dat zij voornoemde gepinde bedragen aan haar zuster, erflaatster, heeft afgedragen.

Beoordeling van het bewijs

4. Het hof overweegt als volgt. De waardering van het bewijs is aan de rechter overgelaten tenzij de wet anders bepaalt. De keuze voor de vrije bewijswaardering vloeit voort uit de gedachte dat de rechter, binnen de grenzen van het geschil, zoveel mogelijk de materiële waarheid dient te achterhalen. Indien een partij als getuige is gehoord, kan haar verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De beperking van de bewijskracht van de partijgetuigenverklaring geldt niet als de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Hiervan is alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken.

Het getuigenbewijs

5. Appellante heeft als getuigen naar voren gebracht:
  • haar levensgezel de heer [naam getuige] ;
  • de heer [naam getuige] (die niet kon verklaren of appellante de enveloppe met geld aan erflaatster heeft afgegeven);
  • appellante zelf.
6. Appellante heeft in haar conclusie na enquête onder meer het volgende gesteld:
  • zij heeft het bedrag van € 10.000,- niet op 27 maart 2013 gepind;
  • haar partner kan bevestigen dat zij een bedrag van € 23.000,- in een enveloppe aan erflaatster heeft verstrekt.
7. Geïntimeerde heeft in zijn antwoord memorie na enquête onder meer het volgende gesteld:
  • het hof heeft appellante toegelaten tot het leveren van bewijs dat zij de in voormelde productie 7 genoemde bedragen (in totaal € 33.000,-) aan erflaatster heeft afgedragen;
  • de twee verklaringen van de heer [naam getuige] zijn tegenstijdig;
  • de heer [naam getuige] kan niet gezien hebben dat appellante de enveloppen met geld aan erflaatster heeft gegeven;
  • appellante is er niet in geslaagd te bewijzen dat zij de gelden die zij tot zich heeft genomen door de pinopnames aan erflaatster heeft afgedragen.

De weging van het bewijs

8. Het hof is van oordeel dat appellante niet in haar bewijsopdracht is geslaagd en oordeelt daartoe als volgt.
9. Het hof hecht geen doorslaggevende waarde aan de verklaring van de heer [naam getuige] , aangezien deze getuige naar het oordeel van het hof niet eenduidig verklaarde en daardoor onvoldoende geloofwaardig overkwam. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat deze getuige een relatie met appellante heeft en dat zijn verklaring op een aantal punten niet als betrouwbaar kan worden aangemerkt. De getuige [naam getuige] is allereerst niet consistent in zijn verklaring of hij er bij was of niet, toen erflaatster aan appellante vroeg om geld te pinnen. [naam getuige] zegt niet te weten hoeveel geld er is gepind en hij heeft ook niet gezien hoeveel geld in de enveloppen zat. Voorts is het hof met geïntimeerde van oordeel dat [naam getuige] niet gezien kan hebben of appellante de enveloppen aan erflaatster heeft verstrekt. [naam getuige] kan, gelet op de positie van de voordeur van erflaatster ten opzichte van de parkeerplaats, niet uit zijn auto gezien hebben of appellante de enveloppen met geld aan erflaatster heeft verstrekt. De foto`s en de daarop gegeven toelichting van geïntimeerde waren voor het hof overtuigend.
10. De verklaring van appellante kan in deze alleen als aanvullend bewijs gelden op de verklaring van [naam getuige] . Gezien het feit dat het hof aan de verklaring van [naam getuige] geen waarde hecht komt het hof niet toe aan de weging van de verklaring van appellante zelf.

Proceskosten

11. Gezien het feit dat appellante in het ongelijk is gesteld zal het hof appellante veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2015 tussen de partijen gewezen;
veroordeelt appellante in de kosten van dit hoger beroep, tot aan dit arrest begroot op € 6.420,-en als volgt gespecificeerd:
- € 711,- griffierecht,
- € 5.709,- salaris advocaat;
verklaart het arrest met betrekking tot de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, J.A. van Kempen en A.E. Sutorius-van Hees, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter getekend door de oudste raadsheer